ECLI:NL:RBROT:2019:7604

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
10/960225-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlengde invoer van cocaïne en bewijswaardering van getuigenverklaringen in strafzaak

In deze strafzaak tegen de verdachte, die niet ingeschreven staat in de basisregistratie en zonder bekende verblijfplaats in Nederland is, wordt de verlengde invoer van 4000 kg cocaïne ten laste gelegd. De rechtbank Rotterdam heeft op 26 september 2019 uitspraak gedaan. De verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne, omdat de handelingen na inbeslagname van de drugs niet meer strekken tot invoer of verder vervoer. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van de getuige, die niet effectief door de verdediging is gehoord, voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De rechtbank houdt rekening met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in de organisatie van de invoer. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij de rechtbank de strafmaat baseert op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank verklaart de in beslag genomen mobiele telefoons verbeurd, maar beveelt de teruggaaf van een geldbedrag en een horloge aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/960225-18
Datum uitspraak: 26 september 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Sovjet-Unie) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 en 12 september 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Samengevat wordt de verdachte verweten dat hij zich - samen met een of meer anderen - heeft schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van ongeveer 4200 kilogram cocaïne en/of het opzettelijk verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of aanwezig hebben hiervan.

3.Eis officier van justitie

De officieren van justitie, mrs. K. van den Brand en Y. Oosterhof, hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van de ten laste gelegde (verlengde) invoer van ruim 4000 kg cocaïne;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar met aftrek van voorarrest en een geldboete van € 25.587,51;
  • opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van de datum van de uitspraak.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit. Hiertoe is - samengevat - het volgende aangevoerd.
Uit het dossier volgt niet dat de verdachte wist dat er cocaïne in de container zat. De verklaring van [naam chauffeur] dient - voor zover van doorslaggevend belang - op de punten die worden betwist te worden uitgesloten van het bewijs.
Voorts dient de verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, nu nergens uit het dossier volgt dat de verdachte betrokken is bij de organisatie van de invoer van de cocaïne. Hij komt pas op 30 augustus 2018 in beeld in Nederland. Er dient vrijspraak te volgen van de ten laste gelegde hoeveelheid van 4200 kg cocaïne, nu deze nagenoeg geheel in beslag is genomen door de Belgische autoriteiten.
4.2.
Beoordeling
Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 10 augustus 2018 wordt in Turbo (Colombia) een zeecontainer met het nummer [containernummer] op het schip [naam schip 1] geladen en vervoerd naar Cristóbal te Panama. De lading van de container bestaat uit bananen en is bestemd voor [naam bedrijf] te Barendrecht. In Cristóbal wordt de container overgeladen op het schip [naam schip 2] en vervoerd naar Rotterdam, waar het schip op 27 augustus 2018 aankomt. De [naam schip 2] vertrekt vervolgens met de container aan boord naar de haven van Antwerpen en wordt daar op 29 augustus 2018 gelost.
Diezelfde dag controleren de Belgische autoriteiten de container door middel van scannen en daarbij worden in de lading van vier pallets blokvormige pakketten gezien. Tijdens de daaropvolgende fysieke controle van de container worden op vier pallets in witte bananendozen naast bananen ook blokvormige pakketten aangetroffen met daarin een wit poeder. De bananendozen op de overige pallets zijn paars van kleur. In totaal worden 3571 pakketten wit poeder aangetroffen met een nettogewicht van in totaal 4.019,5 kilogram. De Belgische autoriteiten testen het poeder positief op cocaïne.
De Belgische douaneautoriteiten nemen de pakketten in beslag en plaatsen de paarse en de witte bananendozen vervolgens terug in de container. Eén pakket met wit poeder, alsmede een monster van de uitgenomen pakketten, wordt terug geplaatst. Aan en in de container worden door de Nederlandse recherche een baken en opnameapparatuur geplaatst en de container wordt verzegeld en voorzien van een nummer.
De Belgische autoriteiten hebben de in de container aangetroffen pakketten onderzocht en geïnventariseerd. Er blijken 9 soorten verpakkingen te zijn met elk een eigen logo. De Belgische autoriteiten hebben van elke soort verpakking verschillende monsters genomen en hebben hiervan 77 monsters overgedragen aan de autoriteiten in Nederland. Het Team Forensische Opsporing van de politie heeft uiteindelijk van elke soort verpakking een of meer monsters (in totaal 29 stuks) voorzien van SIN-nummers en indicatief getest. Volgens de indicatieve test gaat het bij alle monsters om cocaïne. Vervolgens zijn de monsters doorgezonden aan het Laboratorium Forensische Opsporing in Amsterdam en laboratoriumonderzoek wijst uit dat het inderdaad om cocaïne gaat.
Op 30 augustus 2018 meldt [naam chauffeur] zich met een vrachtwagencombinatie in de haven van Antwerpen om de container op te halen. Hij is door de verdachte ingehuurd om de container naar [naam bedrijf] in Barendrecht te vervoeren. Uit observaties en het op de container geplaatste baken blijkt dat [naam chauffeur] met de vrachtwagencombinatie en daarop de container, nadat hij de grens met Nederland is gepasseerd in eerste instantie de A4 volgt in de richting van Rotterdam (Barendrecht), maar bij de afrit Tholen keert en via de A58, de A16 en de A59 in de richting van Oosterhout rijdt. Om 16:03 uur parkeert [naam chauffeur] op het parkeerterrein De Wouwse Tol langs de A58. Op datzelfde moment is op die parkeerplaats ook een witte VW Golf aanwezig met Belgisch kenteken [kentekennummer] met drie inzittenden. De bestuurder van die Golf is de verdachte [naam verdachte] .
[naam chauffeur] rijdt om 16:18 uur weg van de parkeerplaats en passeert daarbij de VW Golf. Een minuut later rijdt ook de VW Golf weg met de verdachte als bestuurder. Tijdens de route rijdt de Golf meerdere malen naar de vrachtwagen om vervolgens weer af te zakken. Om iets over vijf komt [naam chauffeur] aan in Oosterhout en parkeert hij bij het bedrijf van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] aan [adres] . De VW Golf stopt kort vóór de loods en rijdt langs de vrachtwagen. Door observanten is gerelateerd dat hij vervolgens meerdere rondjes rijdt in de directe omgeving van de vrachtwagen en de loods. Uiteindelijk wordt de VW Golf om 17:19 uur geparkeerd op de parkeerplaats van de McDonalds aan de Beneluxweg te Oosterhout.
Op camerabeelden vanuit de container is te zien dat om omstreeks 17:06 uur de deuren van de container worden geopend. De vrachtwagen wordt met geopende deuren achteruit de loods ingereden. [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en [naam chauffeur] zijn in de loods aanwezig. [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] hebben contact met elkaar en verrichten diverse handelingen met een mobiele telefoon. [naam chauffeur] en [naam medeverdachte 2] lopen in de container. [naam medeverdachte 1] haalt met een vorkheftruck een pallet uit de container, terwijl [naam medeverdachte 2] er naast staat.
Door verbalisant [naam verbalisant] is op ambtseed een proces-verbaal opgemaakt met betrekking tot hetgeen hij tijdens het live uitluisteren van het OVC-gesprek in de loods heeft gehoord. Hij heeft daartoe het volgende gerelateerd:
“Man met Marokkaans accent: Do you know where it is?
Man met Oostblok accent: I don't know.
Man met Marokkaans accent: Alles moet er uit
Man met Brabants accent: het was toch één of twee pallets?
Man met Marokkaans accent: Nee alles moet er uit.
Man met Marokkaans accent: Als we foto’s maken en doorsturen is het goed.
Man met Marokkaans accent: Hij (derde) zegt dat het vier pallets zijn. Het zit in andere dozen dan deze / de dozen hebben een andere kleur.
Man met Brabants accent: Voor de buurt niet gek doen he! (Dit wordt op een nerveuze toon gezegd)
Man met Brabants accent: Waar was je?
Man met Marokkaans accent: ik was een rondje lopen
Man met Brabants accent: kom helpen ik zit alles te doen (Dit wordt op een nerveuze / gespannen toon gezegd).”
[naam medeverdachte 2] , [naam chauffeur] en de verdachte zijn aangemerkt als respectievelijk de mannen met het Marokkaans, Oostblok en Brabants accent.
Om 17:36 uur worden [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en [naam chauffeur] aangehouden. De verdachte wordt zes minuten later aangehouden als hij op de A59 rijdt. De politie treft in de loods een tweetal pallets met bananen aan. In de container wordt door de politie de ene kg cocaïne gevonden die in België is teruggeplaatst alsmede een potje met daarin een monster. De politie stelt vast dat in de loods geen koelcel aanwezig is.
Het in België teruggeplaatste pakket met wit poeder alsmede het monster van de in België uitgenomen pakketten zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht en de conclusie is dat het ook hier om cocaïne gaat.
De ten laste gelegde periode
De rechtbank stelt vast dat er twee momenten zijn van invoer van de cocaïne, namelijk op 27 augustus 2018, als de [naam schip 2] met de container de territoriale wateren van Nederland binnenvaart, en op 30 augustus 2018, als [naam chauffeur] de container met de vrachtwagen van Antwerpen naar Oosterhout rijdt.
Ofschoon uit de ten laste gelegde periode anders zou kunnen worden begrepen, leidt de rechtbank uit het requisitoir van de officieren van justitie af dat de verdachte niet het eerstgenoemde moment van invoer van de cocaïne wordt verweten. Overigens is niet gebleken van enige betrokkenheid van de verdachte bij de invoer per schip op 27 augustus 2018. Voor zover het betreft de tenlastegelegde periode dient gedeeltelijke vrijspraak te volgen.
Hoeveelheid harddrugs
Volgens de nog steeds geldende jurisprudentie van de Hoge Raad (de rechtbank verwijst naar ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300) kunnen handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer strekken tot de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen. De tenlastelegging is toegespitst op invoer-handelingen, zoals deze feitelijk uit het dossier blijken.
De verdediging heeft met juistheid gesteld dat op 29 augustus 2018 ruim 4000 kg cocaïne in beslag is genomen door de Belgische autoriteiten en dat de aan de verdachte toegeschreven handelingen in ieder geval hebben plaatsgevonden ná de inbeslagneming van het merendeel van de in de zeecontainer aangetroffen cocaïne. De rechtbank is gelet hierop met de verdediging van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde hoeveelheid van ongeveer 4200 kg cocaïne. De bewezenverklaring ziet dan ook uitsluitend op het verrichten van handelingen gericht op de (verlengde) invoer of het verdere vervoer van het door de Belgische autoriteiten in de container teruggeplaatste pakket van 1 kg en het in de container geplaatste monster.
Uitsluiting verklaring [naam chauffeur] als bewijsmiddel?
[naam chauffeur] heeft een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft het verzoek om [naam chauffeur] bij de rechter-commissaris als getuige te horen toegewezen. De verdediging heeft echter geen gelegenheid gehad om [naam chauffeur] te horen en de betrouwbaarheid van zijn verklaring te toetsen. Ondanks herhaalde pogingen daartoe middels verzoeken aan de Armeense autoriteiten, kon [naam chauffeur] niet worden getraceerd. De rechtbank acht het onaannemelijk dat [naam chauffeur] alsnog binnen een aanvaardbare termijn als getuige gehoord kan worden.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging [naam chauffeur] aldus niet effectief heeft kunnen ondervragen over diens bij de politie afgelegde, voor de verdachte belastende, verklaring.
Een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, wordt ingevolge de autonome betekenis die toekomt aan de term 'witnesses/témoins' in artikel 6, derde lid aanhef en onder d, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in het perspectief van het EVRM aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van - kort gezegd - een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016.
De rechtbank is van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte niet in beslissende mate op de verklaring van [naam chauffeur] is gebaseerd maar in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zoals hierna zal worden overwogen, volgt uit onder meer de door de politie gedane observaties en de verklaringen van verdachte, dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de lading van de container en betrokken was bij de (verlengde) invoer van die cocaïne. In het licht van de bewijsvoering als geheel komt aan de verklaring van [naam chauffeur] bovendien een relatief beperkt gewicht toe. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van [naam chauffeur] in zoverre bruikbaar voor het bewijs.
Betrokkenheid verdachte en wetenschap
De rechtbank stelt voorop dat als feit van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat met regelmaat grote hoeveelheden harddrugs in zeecontainers via de haven van Antwerpen Europa bereiken en vervolgens over land naar Nederland worden vervoerd, en voorts dat dit vaak gebeurt door drugs als nevenlading bij te plaatsen in containers met overigens reguliere goederen.
De verdachte heeft verklaard dat hij een transportbedrijf heeft en dat hij rond 28 augustus 2018 van een Nederlands bedrijf de opdracht kreeg om de bewuste zeecontainer in de haven van Antwerpen op te halen. De verdachte heeft daartoe een van zijn chauffeurs, [naam chauffeur] , opdracht gegeven. [naam chauffeur] kreeg van de verdachte de opdracht om de container te vervoeren naar de plaats van bestemming die op de vrachtbrief stond vermeld: [naam bedrijf] in Barendrecht. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er cocaïne in de zeecontainer zat en hij heeft ontkend dat hij tijdens de rit [naam chauffeur] opdracht heeft gegeven om met de container naar [adres] in Oosterhout te rijden.
Uit observaties van de politie blijkt dat de verdachte met een personenauto de vrachtwagen met de container tot aan de loods in Oosterhout is gevolgd. Aangekomen bij de loods reed de verdachte langs de geparkeerde vrachtwagen en bleef vervolgens rondjes rijden in de directe omgeving van die loods.
Blijkens de verklaring van [naam chauffeur] heeft hij op donderdag 30 augustus 2018 van de verdachte de opdracht gekregen om in Antwerpen een container op te halen. [naam chauffeur] had nog loon tegoed, alsmede een vergoeding voor de brandstof die hij had getankt om de rit naar Nederland te kunnen maken. De verdachte wilde [naam chauffeur] pas betalen nadat deze de opdracht had uitgevoerd. Hij zou voor de rit het dubbele tarief ontvangen, te weten tweemaal € 65,-.
Nadat [naam chauffeur] de container had opgehaald, is hij vertrokken in de richting van het op de vrachtbrief vermelde adres in Nederland. [naam chauffeur] zag gedurende de rit een aantal keren de verdachte rijden. Het was volgens hem zeer ongebruikelijk dat de verdachte met een personenauto een transport begeleidde. [naam chauffeur] heeft verklaard dat de verdachte hem onderweg via Viber het adres in Oosterhout heeft gestuurd met de opdracht daar naar toe te rijden. Ook heeft [naam chauffeur] verklaard dat de verdachte hem via Viber een bericht heeft gestuurd dat hij moest parkeren en enige tijd moest uitrusten. Vervolgens zou de verdachte hem hebben opgebeld om te zeggen dat hij weer kon vertrekken. Ook zou de verdachte hem hebben gezegd, dat hij zijn video-Viber aan moest zetten en de camera op de straat moest richten zodat hij de route kon zien die de vrachtwagen reed. Ook dat was volgens [naam chauffeur] zeer ongebruikelijk.
De verklaringen van de verdachte en [naam chauffeur] spreken elkaar op essentiële punten tegen. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam chauffeur] , nu deze verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zo blijkt uit de observaties dat de verdachte het transport steeds is gevolgd en in de gaten heeft gehouden en dat de vrachtwagen op enig moment een andere route is gaan rijden. De verklaring van de verdachte dat hij de vrachtwagen is gevolgd om [naam chauffeur] te kunnen betalen acht de rechtbank ongeloofwaardig. Blijkens de observaties van de politie heeft de VW Golf van de verdachte op enig moment geparkeerd gestaan op de parkeerplaats bij De Wouwse Tol, op korte afstand van de vrachtwagen. Er was toen alle gelegenheid om contact te leggen met [naam chauffeur] teneinde hem te betalen, temeer nu de verdachte ter zitting heeft verklaard dat er regelmatig telefonisch is geweest tijdens de rit tussen hem en [naam chauffeur] . Ter zitting heeft de verdachte niet op geloofwaardige wijze kunnen uitleggen waarom hij door is gereden naar Oosterhout om vervolgens, daar aangekomen, terug te keren naar Antwerpen zonder te hebben geprobeerd om contact te leggen met [naam chauffeur] . De enige reden om de vrachtwagen te begeleiden was volgens de verdachte immers om [naam chauffeur] zijn loon te kunnen betalen, nog daargelaten dat het niet aannemelijk is dat de verdachte deze moeite heeft gedaan om een relatief gering bedrag aan [naam chauffeur] te kunnen overhandigen. Dat de verdachte er niet in is geslaagd om [naam chauffeur] tijdens de rit ergens te treffen om hem te kunnen betalen, is in het licht van het voorgaande ongeloofwaardig.
De rechtbank is er op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van overtuigd, dat de verdachte het transport van de container enkel is gevolgd vanwege de waardevolle inhoud daarvan. De conclusie is dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de container.
De rechtbank is gelet op het voorgaande eveneens van oordeel dat de verdachte door aldus te handelen opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet van de door de Belgische autoriteiten in de container teruggeplaatste cocaïne (1 kg).
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Bij de beoordeling of sprake is van medeplegen kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is er van overtuigd dat de verdachte een schakel is geweest in de keten die heeft geleid tot het transport van de container vanuit Colombia naar Antwerpen en vervolgens naar Oosterhout. De verdachte heeft op enig moment het verzoek gekregen om een container op te halen in de haven van Antwerpen en heeft daartoe [naam chauffeur] opdracht gegeven. De verdachte heeft vervolgens het transport nauwgezet gevolgd en heeft [naam chauffeur] instructies gegeven over de te rijden route en het adres waar de vrachtwagen zou moeten worden gelost. De verdachte is tot het afleveradres in Oosterhout de vrachtwagen gevolgd met de kennelijke bedoeling om er op toe te zien dat de container met daarin de cocaïne veilig zou worden gesteld. De verdachte was er kennelijk van op de hoogte dat de container in Oosterhout zou worden gelost en dat de lading zou worden opgeslagen en veilig gesteld in de loods. De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten daarmee is komen vast te staan.
Conclusie
De ten laste gelegde verlengde invoer van een hoeveelheid cocaïne is wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de medeverdachten, is [naam verdachte] niet in de loods of in de container geweest. Hem kan dan ook niet worden verweten een hoeveelheid cocaïne aanwezig te hebben gehad. Het enkele feit dat hij het transport op korte afstand heeft gevolgd is daarvoor onvoldoende. De verdachte zal in zoverre worden vrijgesproken.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 30 augustus 2018, te Oosterhout, tezamen en in vereniging met anderenopzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de (verlengde) invoer van een hoeveelheid cocaïne. Dit is een zeer ernstig feit. Het gebruik van harddrugs vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Bovendien leiden de handel in en het gebruik van harddrugs tot zeer ernstige vormen van criminaliteit. Met de handel in drugs worden enorme bedragen verdiend. Geld dat steeds vaker wordt witgewassen en aldus zijn weg naar de bovenwereld vindt en als ondermijnend wordt aangemerkt. De verdachte heeft zich aan deze voor de samenleving zeer nadelige gevolgen niets gelegen laten liggen en met zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden daarvan.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Feitelijk is er sprake van de invoer van ruim 1 kg cocaïne. De Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vormen voor de rechtbank het uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat. Op de verlengde invoer van ruim 1 kg harddrugs staat volgens de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. De rechtbank kan en wenst echter niet voorbij te gaan aan de omstandigheid dat het ging om een transport van ruim 4000 kg cocaïne met een geschatte straatwaarde van € 140.000.000,-, waarvan het de bedoeling was om die naar Nederland te vervoeren. Niet kan worden bewezen dat de verdachte op de hoogte was van de precieze omvang van de hoeveelheid cocaïne. Gelet echter op de inspanningen die de verdachte zich heeft getroost moet hij hebben geweten dat het om een zeer waardevolle lading en dus om een aanzienlijke hoeveelheid drugs ging. De rechtbank zal hier in strafverzwarende zin rekening mee houden, echter niet in die mate dat wordt aangesloten bij de in beslag genomen hoeveelheid van 4200 kg. Dit verklaart waarom de rechtbank een aanzienlijk lagere straf zal opleggen dan door de officieren van justitie is geëist.
De rol van de verdachte is van een groter gewicht dan die van de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] . Het was de verdachte die het transport van de container heeft georganiseerd, [naam chauffeur] opdracht heeft gegeven om de container op te halen en er op heeft toegezien dat de container zou worden veilig gesteld in de loods van [naam medeverdachte 1] . Zijn aandeel in het geheel was van essentieel belang om de cocaïne in Nederland te krijgen. Aan de verdachte zal dan ook een zwaardere straf worden opgelegd dan aan de medeverdachten.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
29 januari 2019 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de onder de verdachte in beslag genomen mobiele telefoons en simkaarten verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag dient te worden opgeheven, nu de beslagen goederen geen verband hebben met de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft de rechtbank verzocht om teruggave van het onder hem in beslag genomen horloge.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen simkaarten en mobiele telefoons zullen verbeurd worden verklaard, nu deze zijn gebruikt in relatie tot het bewezen verklaarde feit. De rechtbank stelt vast dat er geen wettelijke grondslag is voor verbeurdverklaring van het horloge en zal bevelen dat dit aan de verdachte wordt terug gegeven. Hetzelfde geldt voor het in beslag genomen geldbedrag ad € 25.587,51.

9.Voorlopige hechtenis

De officieren van justitie hebben opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bepleit met ingang van de datum van de einduitspraak.
Een hernieuwde afweging van de belangen van de maatschappij en de verdachte leidt tot de conclusie dat de belangen van de maatschappij bij de detentie van de verdachte thans zwaarder moeten wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachte en dat aan de schorsing van de voorlopige hechtenis daarom een einde moet komen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen
2 en 10 van de Opiumwet.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de ter terechtzitting van 13 december 2018 uitgesproken schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, dat als bijkomende straf verbeurd worden verklaard:
- 1 stuks GSM zaktelefoon van het merk Nokia;
- 1 stuks GSM zaktelefoon kleur zwart Nokia;
- 1 stuks GSM zaktelefoon kleur zwart/roze Nokia;
- 1 stuks GSM zaktelefoon kleur zwart Apple;
- een tweetal simkaarten;
beveelt de teruggaaf aan de verdachte van:
- een geldbedrag van € 25.587,51 en
- een horloge van het merk Brequet, type Marine.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. R.J.A.M. Cooijmans en F. Wegman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 27 augustus 2018
tot en met 30 augustus 2018, te Oosterhout, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
en/of
opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad ongeveer 4200 kilogram cocaïne, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, althans cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in
de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde
lid van artikel 3a van die wet.