4.2.Beoordeling
Feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 10 augustus 2018 wordt in Turbo (Colombia) een zeecontainer met het nummer [containernummer] op het schip [naam schip 1] geladen en vervoerd naar Cristóbal te Panama. De lading van de container bestaat uit bananen en is bestemd voor [naam bedrijf] te Barendrecht. In Cristóbal wordt de container overgeladen op het schip [naam schip 2] en vervoerd naar Rotterdam, waar het schip op 27 augustus 2018 aankomt. De [naam schip 2] vertrekt vervolgens met de container aan boord naar de haven van Antwerpen en wordt daar op 29 augustus 2018 gelost.
Diezelfde dag controleren de Belgische autoriteiten de container door middel van scannen en daarbij worden in de lading van vier pallets blokvormige pakketten gezien. Tijdens de daaropvolgende fysieke controle van de container worden op vier pallets in witte bananendozen naast bananen ook blokvormige pakketten aangetroffen met daarin een wit poeder. De bananendozen op de overige pallets zijn paars van kleur. In totaal worden 3571 pakketten wit poeder aangetroffen met een nettogewicht van in totaal 4.019,5 kilogram. De Belgische autoriteiten testen het poeder positief op cocaïne.
De Belgische douaneautoriteiten nemen de pakketten in beslag en plaatsen de paarse en de witte bananendozen vervolgens terug in de container. Eén pakket met wit poeder, alsmede een monster van de uitgenomen pakketten, wordt terug geplaatst. Aan en in de container worden door de Nederlandse recherche een baken en opnameapparatuur geplaatst en de container wordt verzegeld en voorzien van een nummer.
De Belgische autoriteiten hebben de in de container aangetroffen pakketten onderzocht en geïnventariseerd. Er blijken 9 soorten verpakkingen te zijn met elk een eigen logo. De Belgische autoriteiten hebben van elke soort verpakking verschillende monsters genomen en hebben hiervan 77 monsters overgedragen aan de autoriteiten in Nederland. Het Team Forensische Opsporing van de politie heeft uiteindelijk van elke soort verpakking een of meer monsters (in totaal 29 stuks) voorzien van SIN-nummers en indicatief getest. Volgens de indicatieve test gaat het bij alle monsters om cocaïne. Vervolgens zijn de monsters doorgezonden aan het Laboratorium Forensische Opsporing in Amsterdam en laboratoriumonderzoek wijst uit dat het inderdaad om cocaïne gaat.
Op 30 augustus 2018 meldt [naam chauffeur] zich met een vrachtwagencombinatie in de haven van Antwerpen om de container op te halen. Hij is door de verdachte ingehuurd om de container naar [naam bedrijf] in Barendrecht te vervoeren. Uit observaties en het op de container geplaatste baken blijkt dat [naam chauffeur] met de vrachtwagencombinatie en daarop de container, nadat hij de grens met Nederland is gepasseerd in eerste instantie de A4 volgt in de richting van Rotterdam (Barendrecht), maar bij de afrit Tholen keert en via de A58, de A16 en de A59 in de richting van Oosterhout rijdt. Om 16:03 uur parkeert [naam chauffeur] op het parkeerterrein De Wouwse Tol langs de A58. Op datzelfde moment is op die parkeerplaats ook een witte VW Golf aanwezig met Belgisch kenteken [kentekennummer] met drie inzittenden. De bestuurder van die Golf is de verdachte [naam verdachte] .
[naam chauffeur] rijdt om 16:18 uur weg van de parkeerplaats en passeert daarbij de VW Golf. Een minuut later rijdt ook de VW Golf weg met de verdachte als bestuurder. Tijdens de route rijdt de Golf meerdere malen naar de vrachtwagen om vervolgens weer af te zakken. Om iets over vijf komt [naam chauffeur] aan in Oosterhout en parkeert hij bij het bedrijf van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] aan [adres] . De VW Golf stopt kort vóór de loods en rijdt langs de vrachtwagen. Door observanten is gerelateerd dat hij vervolgens meerdere rondjes rijdt in de directe omgeving van de vrachtwagen en de loods. Uiteindelijk wordt de VW Golf om 17:19 uur geparkeerd op de parkeerplaats van de McDonalds aan de Beneluxweg te Oosterhout.
Op camerabeelden vanuit de container is te zien dat om omstreeks 17:06 uur de deuren van de container worden geopend. De vrachtwagen wordt met geopende deuren achteruit de loods ingereden. [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en [naam chauffeur] zijn in de loods aanwezig. [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] hebben contact met elkaar en verrichten diverse handelingen met een mobiele telefoon. [naam chauffeur] en [naam medeverdachte 2] lopen in de container. [naam medeverdachte 1] haalt met een vorkheftruck een pallet uit de container, terwijl [naam medeverdachte 2] er naast staat.
Door verbalisant [naam verbalisant] is op ambtseed een proces-verbaal opgemaakt met betrekking tot hetgeen hij tijdens het live uitluisteren van het OVC-gesprek in de loods heeft gehoord. Hij heeft daartoe het volgende gerelateerd:
“Man met Marokkaans accent: Do you know where it is?
Man met Oostblok accent: I don't know.
Man met Marokkaans accent: Alles moet er uit
Man met Brabants accent: het was toch één of twee pallets?
Man met Marokkaans accent: Nee alles moet er uit.
Man met Marokkaans accent: Als we foto’s maken en doorsturen is het goed.
Man met Marokkaans accent: Hij (derde) zegt dat het vier pallets zijn. Het zit in andere dozen dan deze / de dozen hebben een andere kleur.
Man met Brabants accent: Voor de buurt niet gek doen he! (Dit wordt op een nerveuze toon gezegd)
Man met Brabants accent: Waar was je?
Man met Marokkaans accent: ik was een rondje lopen
Man met Brabants accent: kom helpen ik zit alles te doen (Dit wordt op een nerveuze / gespannen toon gezegd).”
[naam medeverdachte 2] , [naam chauffeur] en de verdachte zijn aangemerkt als respectievelijk de mannen met het Marokkaans, Oostblok en Brabants accent.
Om 17:36 uur worden [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en [naam chauffeur] aangehouden. De verdachte wordt zes minuten later aangehouden als hij op de A59 rijdt. De politie treft in de loods een tweetal pallets met bananen aan. In de container wordt door de politie de ene kg cocaïne gevonden die in België is teruggeplaatst alsmede een potje met daarin een monster. De politie stelt vast dat in de loods geen koelcel aanwezig is.
Het in België teruggeplaatste pakket met wit poeder alsmede het monster van de in België uitgenomen pakketten zijn door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) onderzocht en de conclusie is dat het ook hier om cocaïne gaat.
De ten laste gelegde periode
De rechtbank stelt vast dat er twee momenten zijn van invoer van de cocaïne, namelijk op 27 augustus 2018, als de [naam schip 2] met de container de territoriale wateren van Nederland binnenvaart, en op 30 augustus 2018, als [naam chauffeur] de container met de vrachtwagen van Antwerpen naar Oosterhout rijdt.
Ofschoon uit de ten laste gelegde periode anders zou kunnen worden begrepen, leidt de rechtbank uit het requisitoir van de officieren van justitie af dat de verdachte niet het eerstgenoemde moment van invoer van de cocaïne wordt verweten. Overigens is niet gebleken van enige betrokkenheid van de verdachte bij de invoer per schip op 27 augustus 2018. Voor zover het betreft de tenlastegelegde periode dient gedeeltelijke vrijspraak te volgen.
Hoeveelheid harddrugs
Volgens de nog steeds geldende jurisprudentie van de Hoge Raad (de rechtbank verwijst naar ECLI:NL:HR:1998:ZD0975 en ECLI:NL:HR:1998:ZD1300) kunnen handelingen die worden verricht nadat de verdovende middelen in beslag zijn genomen niet meer strekken tot de invoer of het verdere vervoer en de overdracht van die verdovende middelen. De tenlastelegging is toegespitst op invoer-handelingen, zoals deze feitelijk uit het dossier blijken. De verdediging heeft met juistheid gesteld dat op 29 augustus 2018 ruim 4000 kg cocaïne in beslag is genomen door de Belgische autoriteiten en dat de aan de verdachte toegeschreven handelingen in ieder geval hebben plaatsgevonden ná de inbeslagneming van het merendeel van de in de zeecontainer aangetroffen cocaïne. De rechtbank is gelet hierop met de verdediging van oordeel dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde hoeveelheid van ongeveer 4200 kg cocaïne. De bewezenverklaring ziet dan ook uitsluitend op het verrichten van handelingen gericht op de (verlengde) invoer of het verdere vervoer van het door de Belgische autoriteiten in de container teruggeplaatste pakket van 1 kg en het in de container geplaatste monster.
Uitsluiting verklaring [naam chauffeur] als bewijsmiddel?
[naam chauffeur] heeft een voor de verdachte belastende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft het verzoek om [naam chauffeur] bij de rechter-commissaris als getuige te horen toegewezen. De verdediging heeft echter geen gelegenheid gehad om [naam chauffeur] te horen en de betrouwbaarheid van zijn verklaring te toetsen. Ondanks herhaalde pogingen daartoe middels verzoeken aan de Armeense autoriteiten, kon [naam chauffeur] niet worden getraceerd. De rechtbank acht het onaannemelijk dat [naam chauffeur] alsnog binnen een aanvaardbare termijn als getuige gehoord kan worden.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging [naam chauffeur] aldus niet effectief heeft kunnen ondervragen over diens bij de politie afgelegde, voor de verdachte belastende, verklaring.
Een door enig persoon in verband met een strafzaak afgelegde en de verdachte belastende of ontlastende verklaring, zoals die onder meer kan zijn vervat in een ambtsedig proces-verbaal, wordt ingevolge de autonome betekenis die toekomt aan de term 'witnesses/témoins' in artikel 6, derde lid aanhef en onder d, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in het perspectief van het EVRM aangemerkt als verklaring van een getuige als aldaar bedoeld. Op grond van die verdragsbepaling heeft de verdediging aanspraak op een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om getuigen in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen. De omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van die mogelijkheid, staat niet eraan in de weg dat een door een getuige afgelegde verklaring voor het bewijs wordt gebezigd, mits is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, in het bijzonder doordat de bewezenverklaring niet in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd dan wel - indien de bewezenverklaring wel in beslissende mate op die verklaring wordt gebaseerd - het ontbreken van een behoorlijke en effectieve mogelijkheid om de desbetreffende getuige te ondervragen in voldoende mate wordt gecompenseerd.
Voor de beantwoording van de vraag of de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op de verklaring van - kort gezegd - een, ondanks het nodige initiatief daartoe, niet door de verdediging ondervraagde getuige, is van belang in hoeverre die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Het benodigde steunbewijs moet betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van de verklaring van deze getuige in het licht van de bewijsvoering als geheel (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1016. De rechtbank is van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte niet in beslissende mate op de verklaring van [naam chauffeur] is gebaseerd maar in voldoende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zoals hierna zal worden overwogen, volgt uit onder meer de door de politie gedane observaties en de verklaringen van verdachte, dat hij wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de lading van de container en betrokken was bij de (verlengde) invoer van die cocaïne. In het licht van de bewijsvoering als geheel komt aan de verklaring van [naam chauffeur] bovendien een relatief beperkt gewicht toe. Gelet hierop acht de rechtbank de verklaring van [naam chauffeur] in zoverre bruikbaar voor het bewijs.
Betrokkenheid verdachte en wetenschap
De rechtbank stelt voorop dat als feit van algemene bekendheid mag worden verondersteld dat met regelmaat grote hoeveelheden harddrugs in zeecontainers via de haven van Antwerpen Europa bereiken en vervolgens over land naar Nederland worden vervoerd, en voorts dat dit vaak gebeurt door drugs als nevenlading bij te plaatsen in containers met overigens reguliere goederen.
De verdachte heeft verklaard dat hij een transportbedrijf heeft en dat hij rond 28 augustus 2018 van een Nederlands bedrijf de opdracht kreeg om de bewuste zeecontainer in de haven van Antwerpen op te halen. De verdachte heeft daartoe een van zijn chauffeurs, [naam chauffeur] , opdracht gegeven. [naam chauffeur] kreeg van de verdachte de opdracht om de container te vervoeren naar de plaats van bestemming die op de vrachtbrief stond vermeld: [naam bedrijf] in Barendrecht. De verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat er cocaïne in de zeecontainer zat en hij heeft ontkend dat hij tijdens de rit [naam chauffeur] opdracht heeft gegeven om met de container naar [adres] in Oosterhout te rijden.
Uit observaties van de politie blijkt dat de verdachte met een personenauto de vrachtwagen met de container tot aan de loods in Oosterhout is gevolgd. Aangekomen bij de loods reed de verdachte langs de geparkeerde vrachtwagen en bleef vervolgens rondjes rijden in de directe omgeving van die loods.
Blijkens de verklaring van [naam chauffeur] heeft hij op donderdag 30 augustus 2018 van de verdachte de opdracht gekregen om in Antwerpen een container op te halen. [naam chauffeur] had nog loon tegoed, alsmede een vergoeding voor de brandstof die hij had getankt om de rit naar Nederland te kunnen maken. De verdachte wilde [naam chauffeur] pas betalen nadat deze de opdracht had uitgevoerd. Hij zou voor de rit het dubbele tarief ontvangen, te weten tweemaal € 65,-.
Nadat [naam chauffeur] de container had opgehaald, is hij vertrokken in de richting van het op de vrachtbrief vermelde adres in Nederland. [naam chauffeur] zag gedurende de rit een aantal keren de verdachte rijden. Het was volgens hem zeer ongebruikelijk dat de verdachte met een personenauto een transport begeleidde. [naam chauffeur] heeft verklaard dat de verdachte hem onderweg via Viber het adres in Oosterhout heeft gestuurd met de opdracht daar naar toe te rijden. Ook heeft [naam chauffeur] verklaard dat de verdachte hem via Viber een bericht heeft gestuurd dat hij moest parkeren en enige tijd moest uitrusten. Vervolgens zou de verdachte hem hebben opgebeld om te zeggen dat hij weer kon vertrekken. Ook zou de verdachte hem hebben gezegd, dat hij zijn video-Viber aan moest zetten en de camera op de straat moest richten zodat hij de route kon zien die de vrachtwagen reed. Ook dat was volgens [naam chauffeur] zeer ongebruikelijk.
De verklaringen van de verdachte en [naam chauffeur] spreken elkaar op essentiële punten tegen. De rechtbank heeft echter geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam chauffeur] , nu deze verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen. Zo blijkt uit de observaties dat de verdachte het transport steeds is gevolgd en in de gaten heeft gehouden en dat de vrachtwagen op enig moment een andere route is gaan rijden. De verklaring van de verdachte dat hij de vrachtwagen is gevolgd om [naam chauffeur] te kunnen betalen acht de rechtbank ongeloofwaardig. Blijkens de observaties van de politie heeft de VW Golf van de verdachte op enig moment geparkeerd gestaan op de parkeerplaats bij De Wouwse Tol, op korte afstand van de vrachtwagen. Er was toen alle gelegenheid om contact te leggen met [naam chauffeur] teneinde hem te betalen, temeer nu de verdachte ter zitting heeft verklaard dat er regelmatig telefonisch is geweest tijdens de rit tussen hem en [naam chauffeur] . Ter zitting heeft de verdachte niet op geloofwaardige wijze kunnen uitleggen waarom hij door is gereden naar Oosterhout om vervolgens, daar aangekomen, terug te keren naar Antwerpen zonder te hebben geprobeerd om contact te leggen met [naam chauffeur] . De enige reden om de vrachtwagen te begeleiden was volgens de verdachte immers om [naam chauffeur] zijn loon te kunnen betalen, nog daargelaten dat het niet aannemelijk is dat de verdachte deze moeite heeft gedaan om een relatief gering bedrag aan [naam chauffeur] te kunnen overhandigen. Dat de verdachte er niet in is geslaagd om [naam chauffeur] tijdens de rit ergens te treffen om hem te kunnen betalen, is in het licht van het voorgaande ongeloofwaardig.
De rechtbank is er op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van overtuigd, dat de verdachte het transport van de container enkel is gevolgd vanwege de waardevolle inhoud daarvan. De conclusie is dan ook dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de container.
De rechtbank is gelet op het voorgaande eveneens van oordeel dat de verdachte door aldus te handelen opzet heeft gehad op de (verlengde) invoer als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet van de door de Belgische autoriteiten in de container teruggeplaatste cocaïne (1 kg).
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Bij de beoordeling of sprake is van medeplegen kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank is er van overtuigd dat de verdachte een schakel is geweest in de keten die heeft geleid tot het transport van de container vanuit Colombia naar Antwerpen en vervolgens naar Oosterhout. De verdachte heeft op enig moment het verzoek gekregen om een container op te halen in de haven van Antwerpen en heeft daartoe [naam chauffeur] opdracht gegeven. De verdachte heeft vervolgens het transport nauwgezet gevolgd en heeft [naam chauffeur] instructies gegeven over de te rijden route en het adres waar de vrachtwagen zou moeten worden gelost. De verdachte is tot het afleveradres in Oosterhout de vrachtwagen gevolgd met de kennelijke bedoeling om er op toe te zien dat de container met daarin de cocaïne veilig zou worden gesteld. De verdachte was er kennelijk van op de hoogte dat de container in Oosterhout zou worden gelost en dat de lading zou worden opgeslagen en veilig gesteld in de loods. De rechtbank is van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten daarmee is komen vast te staan.
Conclusie
De ten laste gelegde verlengde invoer van een hoeveelheid cocaïne is wettig en overtuigend bewezen. Anders dan de medeverdachten, is [naam verdachte] niet in de loods of in de container geweest. Hem kan dan ook niet worden verweten een hoeveelheid cocaïne aanwezig te hebben gehad. Het enkele feit dat hij het transport op korte afstand heeft gevolgd is daarvoor onvoldoende. De verdachte zal in zoverre worden vrijgesproken.