ECLI:NL:RBROT:2019:7590

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2019
Publicatiedatum
26 september 2019
Zaaknummer
10/131383-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van vuurwapens en verdovende middelen met gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2019 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van dertien vuurwapens met munitie en aanzienlijke hoeveelheden hard- en softdrugs. De verdachte werd op 30 mei 2019 aangehouden in Rotterdam, waar de politie na een melding de woning betrad en in een kluis dertien vuurwapens en diverse verdovende middelen aantrof. De verdachte, die ten tijde van de aanhouding in het Detentiecentrum Schiphol verbleef, verklaarde dat hij slechts een kamer huurde in de woning en dat de wapens en drugs niet van hem waren. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 48 maanden, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de wapens en drugs, gezien zijn bezit van de kluissleutel en zijn verblijf in de woning. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van drie jaar op. De rechtbank motiveerde de straf door de ernst van de feiten en de risico's die het voorhanden hebben van vuurwapens met zich meebrengt voor de samenleving. De verdachte werd ook verantwoordelijk gehouden voor de aanwezigheid van de verdovende middelen, die een gevaar voor de volksgezondheid vormen. De rechtbank besloot tot teruggave van de in beslag genomen bromfiets aan de verdachte, maar gelastte de bewaring van andere in beslag genomen voorwerpen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/131383-19
Datum uitspraak: 25 september 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol,
raadsvrouw mr. K.C. van de Wijngaart, advocaat te Schiedam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging houdt kort samengevat in dat de verdachte op 30 mei 2019 in Rotterdam 13 vuurwapens en bijbehorende munitie (feit 1), 102,9 gram cocaïne en 8,1 gram heroïne (feit 2) en 147,8 gram hasjiesj (feit 3) voorhanden heeft gehad.

3.Tenlastelegging

De officier van justitie mr. M. Boekhoud heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van alle drie de ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft verklaard dat hij slechts een (slaap)kamer huurde in de woning waar – in andere kamers - de wapens en verdovende middelen zijn aangetroffen. Naast de verdachte verbleef er nog een andere persoon in de woning. Die bewoner had de verdachte enkele dagen van tevoren gevraagd om gedurende zijn tijdelijke afwezigheid de kluissleutel te bewaren en hem daarbij verteld dat er slechts documenten en spaargeld van hem in de kluis lagen. De bijbehorende cijfercode van de kluis zou hij de verdachte pas op een later moment en enkel indien nodig telefonisch verstrekken. De overige, niet in de kluis aangetroffen verdovende middelen heeft de verdachte nooit eerder gezien. Uitgaande van deze verklaring, die niet wordt weersproken door de bewijsmiddelen, geldt dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aanwezigheid van de wapens en verdovende middelen in de woning, wegens een gebrek aan wetenschap daarvan en (voor wat betreft de goederen uit de kluis) beschikkingsmacht daarover.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststelling feiten en omstandigheden
Op grond van de inhoud van het dossier stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Naar aanleiding van een melding is de politie op 30 mei 2019 naar de woning gegaan aan de [adres] . In de buurt van die woning wordt de verdachte staande gehouden. Hij laat op dat moment een sleutel vallen. Hij verklaart dan dat hij is aangevallen in de woning en dat mannen hem probeerden te beroven. Hij wilde niet vertellen waarom zij hem probeerden te beroven, noch wat er precies in de woning is gebeurd. Hij wilde ook niet vertellen wie hij was. Bij het vervoer naar het politiebureau bleek dat de verdachte een wegwerptelefoon bij zich had die dubbelgevouwen en gebroken was.
In de woning treft de politie vervolgens in een slaapkamer een kluis aan waarin zich dertien vuurwapens, met grote hoeveelheden bijbehorende kogelpatronen, en cocaïne blijken te bevinden. De sleutel die de verdachte eerder heeft laten vallen, past op deze kluis. Voor de opening van de kluis is ook een cijfercode vereist.
Daarnaast worden in diezelfde slaapkamer, in de woonkamer en in een kast in de hal hoeveelheden hasjiesj, cocaïne en heroïne aangetroffen.
De verdachte heeft - voor het eerst op de zitting - de verklaring afgelegd zoals die hiervoor samengevat is weergegeven. Dat er, zoals de verdachte heeft verklaard, naast hem nog iemand in de woning verbleef, vindt steun in de verklaring van een buurtbewoner. De rechtbank gaat daar bij de beoordeling dan ook vanuit.
Beoordeling
Om de verdachte verantwoordelijk te kunnen houden voor de aanwezigheid van de wapens en verdovende middelen in de woning is vereist dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid daarvan en daarnaast dat hij beschikkingsmacht daarover heeft gehad. De rechtbank overweegt in dit kader het volgende.
Voorop staat dat alle goederen zijn aangetroffen in de woning waar de verdachte in ieder geval al enige maanden verbleef. De verdachte was bovendien in het bezit van de sleutel van de kluis waarin de dertien vuurwapens en munitie en een deel van de verdovende middelen zijn aangetroffen. Beide omstandigheden leveren op zichzelf sterke aanwijzingen op voor de betrokkenheid van de verdachte daarbij. Volgens vaste rechtspraak is het uitgangspunt immers dat een gebruiker/bewoner van een woning in beginsel geacht wordt bekend te zijn met alles wat zich in de woning bevindt en afspeelt en het gegeven dat de verdachte de kluissleutel bij zich droeg ondersteunt deze aanname. De aanname kan echter worden weerlegd als de verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel.
Dat is hier echter niet het geval. De verdachte heeft voor het eerst op zitting een verklaring afgelegd, maar daarbij geweigerd om de naam te noemen van zijn medebewoner of anderszins informatie te verschaffen die zijn verklaring verifieerbaar zou maken. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verklaring van de verdachte dat hij de kluissleutel slechts tijdelijk in bewaring had voor zijn medebewoner (en dus ook niet wist wat zich in de kluis bevond) en dat hij geen wetenschap had van de verdovende middelen die in de woning zijn aangetroffen, bij gebrek aan enige concrete onderbouwing niet aannemelijk is geworden.
In dit kader acht de rechtbank bovendien de gedragingen van de verdachte op het moment dat de politie ter plaatse komt eveneens van belang. Naar de uiterlijke verschijningsvorm probeert hij zich op dat moment te ontdoen van de kluissleutel. Hij wil zijn naam niet noemen en hij wil niet verklaren wie hem heeft overvallen en over wat er in de woning heeft plaatsgevonden. In het licht van hetgeen daarna in de woning en in de kluis is aangetroffen, zijn deze gedragingen niet anders uit te leggen dan als een poging van de verdachte om te voorkomen dat er een link kan worden gelegd tussen hem en die verboden goederen. Deze gedragingen acht de rechtbank daarom mede redengevend voor het bewijs van zijn wetenschap van de verboden goederen in de woning.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte wetenschap heeft gehad van en beschikkingsmacht over de vuurwapens en de verdovende middelen die zich in de woning bevonden. De omstandigheden dat óók een andere bewoner mogelijk toegang had tot die kluis en dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte tevens de bij de kluis behorende cijfercode heeft gekend, doen aan voornoemde conclusie niet af.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte de vuurwapens en verdovende middelen in de woning voorhanden respectievelijk opzettelijk aanwezig heeft gehad.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 30 mei 2019 te Rotterdam 13 wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet Wapens en Munitie, te weten:
- 12 vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, model 17, Gen 4, kaliber 9mm en
- 1 vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, model 17 met serienummer [serienummer] , kaliber 9mm,
en de voor die vuurwapens geschikte munitie,
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 30 mei 2019 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 102,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 8,1 gram, van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij op 30 mei 2019 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 147,8 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het
feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een woning dertien vuurwapens met grote hoeveelheden bijbehorende munitie, ruim 100 gram cocaïne, bijna 10 gram heroïne en bijna 150 gram hasjiesj voorhanden gehad. De vuurwapens bevonden zich in een afgesloten kluis in de woning, waren professioneel veiliggesteld en waren – evenals de verdovende middelen – gelet op de grote hoeveelheid bestemd voor de handel.
Het is algemeen bekend dat het voorhanden hebben van vuurwapens vaak het gebruik ervan met zich brengt, met mogelijk fatale gevolgen van dien. Met zijn handelen heeft de verdachte dan ook onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen in het leven geroepen. De Nederlandse samenleving, in het bijzonder ook de omgeving Rotterdam, wordt meer dan eens daadwerkelijk opgeschrikt door vuurwapenincidenten. Het bekend worden van dergelijke feiten doet sterk afbreuk aan het algemene veiligheidsgevoel. De verdachte heeft hier met zijn handelen een zeer kwalijke bijdrage aan geleverd.
Cocaïne en heroïne zijn daarnaast sterk verslavend en voor de (volks)gezondheid zeer gevaarlijke en schadelijke stoffen. Ook hennep/hasjiesj is een middel waarvan het gebruik schadelijk kan zijn voor de gezondheid. De verdachte heeft met het voorhanden hebben van dergelijke hoeveelheden verdovende middelen bijgedragen aan het criminele drugscircuit en bovendien aan het in stand houden van de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat bij de handel in drugs geweld en bedreiging een grote rol spelen en dat verslaafden vaak vermogenscriminaliteit plegen om te voorzien in hun behoeften. Dit veroorzaakt schade en overlast voor de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 augustus 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat geen beslissing zal worden genomen over de in beslag genomen goederen. De bromfiets is namelijk reeds geretourneerd aan de verdachte en het horloge en de (BQ-)telefoon zijn nog van belang in een ander lopend onderzoek. Subsidiair kan in elk geval de (BQ-)telefoon worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen uitdrukkelijk standpunt ter zake ingenomen, maar wel opgemerkt dat de bromfiets inmiddels inderdaad is geretourneerd aan de verdachte en dat het horloge en het telefoontoestel niet van de verdachte zijn.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt – bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel - vast dat de op de beslaglijst opgenomen voorwerpen met toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen zijn en dat ten aanzien van deze voorwerpen nog geen (formele) last tot teruggave is gegeven. Op grond van artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering is de rechtbank daarom gehouden een beslissing over die voorwerpen te nemen. Die beslissing luidt als volgt.
Ten aanzien van de in beslag genomen bromfiets zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.
De rechtbank ziet geen gronden om het horloge en/of het telefoontoestel verbeurd te verklaren of te onttrekken aan het verkeer. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het ongecontroleerde bezit van de (BQ-)telefoon op zichzelf niet in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De verdachte heeft verklaard dat deze voorwerpen niet van hem zijn.
Op grond van het voorgaande zal ten aanzien van het in beslag genomen horloge en het telefoontoestel de bewaring worden gelast ten behoeve van de rechthebbende, nu thans geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op de reeds genoemde artikelen, is gelet op de artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 10 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van de bromfiets;
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het horloge en het telefoontoestel.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.V. Scheffers, voorzitter,
en mrs. J.C. Tijink en A.M.T.A. Verhagen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 september 2019.
Mrs. J.C. Tijink en A.M.T.A. Verhagen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 mei 2019 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, 13 wapens als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet Wapens en Munitie, te weten:
- 12 vuurwapens in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, model 17, Gen 4, kaliber 9mm en/of
- 1 vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, model 17 met serienummer [serienummer] , kaliber 9mm,
en de voor dat/die vuurwapen(s) geschikte munitie,
voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 30 mei 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 102,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 8,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 30 mei 2019 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 147,8 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.