ECLI:NL:RBROT:2019:7481

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
19-1026 ea
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende goede trouw en psychosociale problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 augustus 2019 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen. Verzoekster, die op 11 juli 2019 een verzoekschrift indiende, had een aanzienlijke schuldenlast van € 123.390,69, voornamelijk gerelateerd aan haar onderneming en verkeersboetes. Tijdens de zitting op 16 augustus 2019 werd verzoekster gehoord, waarbij aanvullende documenten werden ingediend. De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat haar schulden te goeder trouw waren ontstaan. De schulden waren grotendeels gerelateerd aan haar activiteiten als makelaar en verhuurbemiddelaar, waarbij zij niet alle ontvangen huurpenningen had afgedragen aan de verhuurder. Bovendien had zij een hoge schuld aan het CJIB door verkeersboetes, waarvan de rechtbank concludeerde dat deze niet te goeder trouw waren ontstaan.

De rechtbank benadrukte dat voor toelating tot de schuldsaneringsregeling voldoende aannemelijk moet zijn dat verzoekster haar verplichtingen zal nakomen. Verzoekster had geen sollicitaties overgelegd en was niet ingeschreven bij het UWV, wat haar inzet om te werken in twijfel trok. Daarnaast had zij psychosociale problemen, die volgens de rechtbank niet voldoende beheersbaar waren. De rechtbank concludeerde dat de combinatie van de hoge schuldenlast, het gebrek aan goede trouw en de psychosociale problemen leidde tot de afwijzing van het verzoek. De rechtbank merkte op dat verzoekster sinds 9 augustus 2019 onder beschermingsbewind staat en hulp ontvangt, maar dat deze ontwikkelingen onvoldoende waren om haar toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen. De rechtbank besloot het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen, met de mogelijkheid voor verzoekster om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen als haar situatie verbetert.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 30 augustus 2019
[verzoekster],
[adres]
[woonplaats]
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 11 juli 2019 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is gehoord ter terechtzitting van 16 augustus 2019. Ter terechtzitting heeft de vader van verzoekster aangeboden de aangifte inkomstenbelasting over 2017 en 2018 aan de rechtbank toe te sturen. Deze aanvullende stukken zijn op 21 augustus 2019 door de rechtbank ontvangen.
Op 28 augustus 2019 heeft de rechtbank een brief met bijlagen ontvangen van DHC Advocaten namens schuldeiser Fiori BV. Nu deze stukken na de behandeling ter zitting zijn ontvangen, heeft de rechtbank deze niet bij haar beslissing betrokken, met uitzondering van het e-mailbericht dat als bijlage 4 bij de brief van 28 augustus is gevoegd: dit e-mailbericht was als bijlage bij het verzoekschrift gevoegd.

2.De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit een Participatiewetuitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 123.390,69.

3.De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Op de schuldenlijst van verzoekster staan grotendeels schulden die verband houden met haar onderneming. Verzoekster is een aantal jaar actief geweest als assistent-makelaar en is op 16 januari 2017 gestart met haar eigen makelaardij, eerst onder de naam Fiona Makelaardij en vanaf 2018 onder de naam Perfect Rentals. Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel is deze onderneming per 15 oktober 2018 opgeheven. Verzoekster is volgens haar verklaring op enig moment in 2017 op gaan treden als (onder)verhuurbemiddelaar: in die hoedanigheid onderhield zij onder meer contacten met huurders en was zij verantwoordelijk voor de inning van de verschuldigde huurpenningen en afdracht daarvan aan de verhuurder. Uit de brief van Yur advocaten van 8 februari 2019 (namens S&B Home Rentals BV) en het e-mailbericht van DHC advocaten van 3 juli 2019 (namens Fiori BV) valt af te leiden dat verzoekster niet alle betaalde huurpenningen heeft afgedragen aan de verhuurder, dat zij de schade vanwege een in een door haar verhuurde woning aangetroffen wietkwekerij ondanks toezeggingen niet heeft betaald en dat zij de in dat verband getroffen betalingsregelingen niet is nagekomen. Beide advocaten stellen zich op het standpunt dat verzoekster de schulden (DHC Advocaten: € 12.725,-, ontstaan op 23 juli 2018, Yur Advocaten: € 23.142,79, ontstaan op 23 juli 2018) niet te goeder trouw heeft laten ontstaan. Zij hebben zich op het standpunt gesteld dat verzoekster niet moet worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling.
Op de schuldenlijst van verzoekster staan ook (veel en hoge) schulden aan onder meer Ziggo en verschillende energiebedrijven. Verzoekster heeft verklaard dat zij niet alleen de huurbemiddeling van de woningen overnam, maar ook de contracten met leveranciers van gas, water en licht alsmede voor televisie en internet. Zij dacht dat dit de gebruikelijke gang van zaken was. Zij heeft ook verklaard dat de huurbetalingen door haar toenmalige vriend contant zijn geïnd en dat zij in augustus 2018 ook huurbetalingen via de zakelijke rekening van haar toenmalige vriend heeft laten gaan, omdat verzoekster zelf niet meer op kantoor kwam. Die vriend heeft het geld vervolgens niet afgedragen. Zij wilde de regelingen met Yur en DHC wel nakomen, maar door toedoen van haar ex-vriend was zij daartoe niet in staat. Verzoekster heeft verklaard dat zij is bedreigd en mishandeld en dat zij een half jaar ondergedoken heeft gezeten. Verzoekster meent dat er misbruik is gemaakt van haar onkunde.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoekster niet aannemelijk kunnen maken dat de schulden die verband houden met de door haar gedreven onderneming te goeder trouw zijn ontstaan: verzoekster is grote financiële verplichtingen aangegaan, kennelijk zonder zich in de risico’s daarvan te verdiepen, en heeft de van de huurders ontvangen gelden bewust niet op haar eigen rekening laten overmaken, maar deze contant en/of via een rekening van een derde laten incasseren. Op dat moment was al duidelijk, mede gelet op de eigen verklaring van verzoekster, dat het niet goed ging met haar onderneming. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de ondernemingsschulden - die alle in de afgelopen vijf jaar zijn ontstaan - niet te goeder trouw ontstaan en onbetaald gelaten.
Daarnaast heeft verzoekster schulden bij het CJIB van in totaal € 9.760,60, ontstaan in de periode februari 2017 tot en met juli 2018. Volgens het overzicht van het CJIB d.d.
12 augustus 2019 hebben deze schulden onder andere betrekking op snelheidsovertredingen en parkeerboetes. Uit het overzicht blijkt dat de verkeersboetes betrekking hebben op verschillende kentekens. Verzoekster heeft aanvankelijk verklaard dat de boetes betrekking hebben op kentekens van auto’s die door anderen op haar naam - buiten haar medeweten - zijn gehuurd. Ter zitting heeft verzoekster verklaard dat veel van de verkeersboetes betrekking hebben op haar auto. Deze schulden zijn naar hun aard niet te goeder trouw ontstaan.
Daarbij komt dat voldoende aannemelijk moet zijn dat verzoekster de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is. Verzoekster heeft immers, ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe in de bijlage bij de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van haar verzoek, geen sollicitaties overgelegd. Verzoekster heeft niet aannemelijk kunnen maken dat zij in het geheel niet in staat is om te werken.
Gedurende de schuldsaneringsregeling rusten op een schuldenaar bovendien voortdurend zware verplichtingen en van hem worden in deze periode forse inspanningen gevergd. Met deze verplichtingen en beperkingen verdraagt zich niet dat een schuldenaar psychosociale problemen heeft, of deze zeer onlangs heeft overwonnen terwijl een reële kans bestaat op een terugval. In de landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling is hierover het volgende bepaald:
“Toelating tot de schuldsaneringsregeling ingeval van psychosociale problematiek
Een verzoeker met psychosociale problemen wordt in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.”
Tijdens de terechtzitting heeft verzoekster verklaard niet op zoek te zijn naar een baan en niet ingeschreven te staan bij het UWV vanwege haar situatie. Verzoekster verwijst daarbij naar de verklaring haar huisarts en de brief van Stichting Welzijn Capelle waarin om een uitstel van de sollicitatieplicht wordt gevraagd. Uit de verklaring van de huisarts van 12 maart 2019 blijkt dat verzoekster door recente traumatische ervaringen te kampen heeft met verschillende klachten, waaronder angst en onzekerheid. In de eigen verklaring van verzoekster verklaart zij dat zij verschillende keren heeft moeten onderduiken vanwege dreigementen. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij elk moment een oproep kan krijgen van PsyQ voor een intakegesprek en een EMDR-traject.
Gezien het voorgaande stelt de rechtbank vast dat niet of onvoldoende is aangetoond dat de psychosociale problemen van verzoekster al enige tijd onder controle zijn. Derhalve bestaat bij de rechtbank gegronde vrees dat verzoekster haar verplichtingen van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren zal kunnen nakomen.
Feiten en omstandigheden die – ondanks het ontbreken van de goede trouw – toelating rechtvaardigen zijn niet voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank merkt op dat het een goede ontwikkeling is dat verzoekster sinds 9 augustus 2019 onder beschermingsbewind staat en dat zij hulp ontvangt van Stichting Welzijn Capelle. Verzoekster is aldus op de goede weg. Deze ontwikkelingen hebben zich echter pas recent voorgedaan. Bovendien is ter zitting gebleken dat (veel van) de contracten met leveranciers van gas, water en licht alsmede voor televisie en internet nog steeds op naam van verzoekster staan, zodat het ontstaan van nieuwe schulden niet kan worden uitgesloten. Al het voorgaande in aanmerking genomen, en mede met het oog op de ernst en de totale hoogte van de schulden die naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw zijn ontstaan, althans onbetaald zijn gebleven, oordeelt de rechtbank echter dat de genoemde ontwikkelingen onvoldoende (althans onvoldoende bestendig van aard) zijn om een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment te rechtvaardigen. Indien het leven van verzoekster zich (verder) stabiliseert zal een volgend verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling mogelijk meer kans van slagen hebben.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.M. Los, rechter, en in aanwezigheid van
mr. S.P. de Groot, griffier, in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2019. [1]