ECLI:NL:RBROT:2019:7479

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
23 september 2019
Zaaknummer
19-1144, 19-1145, 19-1146 en 19-1147 EA
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in huurkwestie met betrekking tot ontruiming en huurachterstand

In deze zaak hebben verzoekers op 6 augustus 2019 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, met het doel een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht tegen een ontruimingsvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 4 mei 2018, dat was uitgesproken op verzoek van de verweerster, Stichting Woonbron. De verweerster wilde de woning van verzoekers ontruimen vanwege een huurachterstand, oneigenlijk gebruik van de woning en geluidsoverlast. Echter, verzoekers stelden dat zij de lopende huurtermijnen tijdig voldeden en dat de huurachterstand niet was opgelopen sinds het ontruimingsvonnis. Tijdens de zitting op 22 augustus 2019 werd duidelijk dat de verzoekers zich aan de gemaakte afspraken hielden en dat er een minnelijk traject kon worden opgestart.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Aangezien verzoekers een kopie van het ontruimingsvonnis en een aankondiging van de verweerster hadden overgelegd, oordeelde de rechtbank dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie. De rechtbank weegt de belangen van verzoekers, die in de huurwoning willen blijven, tegen die van de verweerster, die het ontruimingsvonnis wil uitvoeren. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoekers zwaarder wogen, omdat de huurachterstand niet verder was opgelopen en de verzoekers onder budgetbeheer stonden.

De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van vier maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens werd verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar werd hen de mogelijkheid geboden om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De uitspraak werd gedaan door rechter J.C.A.T. Frima en is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2019.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
voorlopige voorziening ex artikel 287b Faillissementswet: toewijzing
toepassing schuldsaneringsregeling: niet-ontvankelijk
rekestnummers: [nummers]
uitspraakdatum: 29 augustus 2019
[verzoeker]en
[verzoekster],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekers.

1.De procedure

Verzoekers hebben op 6 augustus 2019, met een verzoekschrift ex artikel 284 Faillissementswet (Fw), een verzoekschrift ex artikel 287b, eerste lid, Fw ingediend, waarin wordt gevraagd om een voorlopige voorziening bij voorraad.
In het vonnis van deze rechtbank van 6 augustus 2019 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoekschrift bepaald op 22 augustus 2019.
Ter zitting van 22 augustus 2019 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekers;
  • mevrouw [naam 1] , werkzaam bij Kredietbank Rotterdam (hierna: SHV);
  • de heer mr. L.T. Kroon, werkzaam bij Flanderijn, namens de stichting Stichting Woonbron, gevestigd te Rotterdam (hierna: verweerster).
De heer Kroon heeft namens verweerster voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank een verweerschrift toegezonden.
De rechtbank heeft de uitspraak bepaald op heden.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt ertoe op grond van artikel 287b, eerste lid, Fw, gedurende een termijn van zes maanden bij uitspraak een voorlopige voorziening te treffen en verweerster te verbieden het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 4 mei 2018 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers ten uitvoer te leggen.
SHV heeft ter terechtzitting verklaard dat de lopende huur door de budgetbeheerder wordt voldaan. De huurachterstand is na het ontruimingsvonnis niet opgelopen. Bovendien ziet het ontruimingsvonnis alleen op de huurachterstand, niet op eventuele overlast. Verzoekers komen de gemaakte afspraken naar behoren na. Op korte termijn zal het minnelijk traject kunnen worden opgestart.
Verzoekers hebben betwist dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de woning. Ook veroorzaken zij geen geluidsoverlast, aldus verzoekster.

3.Het verweer

In haar verweerschrift van 19 augustus 2019 heeft Flanderijn zich namens verweerster verzet tegen toewijzing van het verzoek. De huurachterstand bedraagt thans € 3.678,21. Weliswaar wordt de lopende huur voldaan, maar is de achterstand na het vonnis van 4 mei 2018 nagenoeg gelijk gebleven. Al voor het ontruimingsvonnis had verweerster contact met SHV. Dit leidde echter niet tot concrete afspraken. Op 24 mei 2018 heeft SHV verweerster verzocht om aanhouding van het dossier, om een minnelijk traject op te starten. Verweerster heeft hiermee ingestemd. De situatie bleek echter niet stabiel. Verweerster heeft SHV meerdere malen tevergeefs gevraagd om een stand van zaken op te geven. Op 9 april 2019 heeft Flanderijn telefonisch vernomen dat er slechts budgetbeheer zou zijn; een schuldregeling was toen nog niet opgestart.
Daarnaast is er sprake van oneigenlijk gebruik van de woning. Verzoekers zijn medio 2018 begonnen met een vleesverwerkingsbedrijf aan huis, wat heeft geleid tot vele klachten van omwonenden.
Verweerster heeft er geen vertrouwen in dat verzoekers de huurachterstand zullen inlopen. Gezien het vorenstaande verzoekt de gemachtigde van verweerster het verzoekschrift tot het treffen van een moratorium af te wijzen.

4.De beoordeling

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een bedreigende situatie zoals dwingend is voorgeschreven in artikel 287b, tweede lid, Fw. Nu verzoekers een kopie van het vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 4 mei 2018 tot ontruiming van de woonruimte van verzoekers en een kopie van het exploot van 29 juli 2019 hebben overgelegd waarin wordt aangekondigd dat verweerster op 7 augustus 2019 zal overgaan tot ontruiming van de woning van verzoekers, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bedreigende situatie.
De wetgever heeft met een moratorium beoogd om een schuldenaar bij een – dreigende – executie een adempauze te bieden opdat de schuldenaar in staat wordt gesteld om met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden overeen te komen.
Artikel 287b Fw bevat geen criterium op grond waarvan kan worden beslist of de voorlopige voorziening dient te worden toegewezen dan wel afgewezen. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de voorziening zoals genoemd in artikel 287, vierde lid, Fw waarbij een afweging dient plaats te vinden tussen het belang van verzoekers enerzijds en de schuldeiser, in dit geval verweerster, anderzijds.
Het belang van verzoekers bestaat erin dat zij in de huurwoning kunnen blijven wonen en dat het minnelijk schuldhulpverleningstraject door verzoekers kan worden doorlopen.
Het belang van verweerster bestaat erin dat zij het vonnis van 4 mei 2018 ten uitvoer kan leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de lopende termijnen kunnen en zullen worden voldaan. Verzoekers staan onder budgetbeheer en de huurachterstand is na het ontruimingsvonnis van 4 mei 2018 niet verder opgelopen. Of er sprake zou zijn van overlast of oneigenlijk gebruik van de woning doet thans niet ter zake nu het ontruimingsvonnis uitsluitend is gebaseerd op de huurachterstand. Tegen deze achtergrond dient het belang van verzoekers zwaarder te wegen dan het belang van verweerster.
In het feit dat SHV een lange periode betrokken is bij verzoekers, ziet de rechtbank aanleiding om de voorziening voor vier maanden af te geven, in plaats van voor de verzochte termijn van zes maanden. SHV heeft ter zitting ook aangegeven dat er al verschillende stappen zijn gezet en het minnelijk traject snel kan worden opgestart. Verder acht de rechtbank termen aanwezig om ter zekerheid van de belangen van verweerster in het dictum een voorwaarde op te nemen. De verzochte voorziening zal onder de in het dictum genoemde voorwaarde worden toegewezen.
Nu het minnelijk traject naar verwachting niet op korte termijn zal zijn afgerond, zal verzoekster gelet op het bepaalde in artikel 285, eerste lid, sub f, in samenhang met artikel 287, tweede lid, Fw, ten aanzien van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling ex artikel 284, tweede lid, Fw, niet-ontvankelijk worden verklaard. Zo nodig kunnen verzoekers te zijner tijd een nieuw verzoek indienen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- schort de tenuitvoerlegging op van het op 4 mei 2018 op verzoek van verweerster uitgesproken vonnis van deze rechtbank tot ontruiming van de huurwoning van verzoekers gelegen aan [adres] [woonplaats] , voor de duur van deze voorziening en verlengt de huurovereenkomst zoals deze tussen partijen bestaat of bestond voor de duur van deze voorziening;
- bepaalt dat de genoemde voorziening geldt voor de duur
van vier maanden;
- bepaalt dat deze voorziening slechts geldt zolang de lopende termijnen gedurende deze periode tijdig worden voldaan;
- bepaalt dat SHV die namens verzoekster de buitengerechtelijke schuldregeling gaat uitvoeren, uiterlijk twee weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw;
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in haar verzoek ex artikel 284, tweede lid, Fw.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C.A.T. Frima, rechter, en in aanwezigheid van R.I. Buitenwerf-Don, griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2019.