In deze zaak hebben verzoekers op 6 augustus 2019 een verzoekschrift ingediend op basis van artikel 284 en 287b van de Faillissementswet, met het doel een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek was gericht tegen een ontruimingsvonnis van de Rechtbank Rotterdam van 4 mei 2018, dat was uitgesproken op verzoek van de verweerster, Stichting Woonbron. De verweerster wilde de woning van verzoekers ontruimen vanwege een huurachterstand, oneigenlijk gebruik van de woning en geluidsoverlast. Echter, verzoekers stelden dat zij de lopende huurtermijnen tijdig voldeden en dat de huurachterstand niet was opgelopen sinds het ontruimingsvonnis. Tijdens de zitting op 22 augustus 2019 werd duidelijk dat de verzoekers zich aan de gemaakte afspraken hielden en dat er een minnelijk traject kon worden opgestart.
De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van een bedreigende situatie, zoals vereist door de wet. Aangezien verzoekers een kopie van het ontruimingsvonnis en een aankondiging van de verweerster hadden overgelegd, oordeelde de rechtbank dat er inderdaad sprake was van een bedreigende situatie. De rechtbank weegt de belangen van verzoekers, die in de huurwoning willen blijven, tegen die van de verweerster, die het ontruimingsvonnis wil uitvoeren. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoekers zwaarder wogen, omdat de huurachterstand niet verder was opgelopen en de verzoekers onder budgetbeheer stonden.
De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van het ontruimingsvonnis opgeschort voor de duur van vier maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden voldaan. Tevens werd verzoekers niet-ontvankelijk verklaard in hun verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar werd hen de mogelijkheid geboden om in de toekomst een nieuw verzoek in te dienen. De uitspraak werd gedaan door rechter J.C.A.T. Frima en is openbaar uitgesproken op 29 augustus 2019.