3.6.Afwikkeling van het huwelijksvermogensregime
3.6.1.De vrouw verzoekt:
de wijze van verdeling van de gemeenschap van inboedel vast te stellen;
het te verrekenen vermogen vast te stellen en te bepalen wel bedrag betaald moet worden en op welke wijze;
de wijze van verdeling van de tot de eenvoudige gemeenschap behorende activa en passiva vast te stellen en te bepalen welk bedrag aan overbedeling betaald moet worden en op welke wijze,
een en ander op de door haar voorgestelde wijze.
3.6.2.De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt zelfstandig:
een verdeling van de gemeenschappelijke goederen en een afrekening van de huwelijkse voorwaarden tot stand te brengen;
het te verrekenen vermogen vast te stellen en te bepalen welk bedrag betaald zal moeten worden;
de wijze van verdeling vast te stellen van de in mede-eigendom behorende activa en passiva,
een en ander op de door hem voorgestelde wijze.
3.6.3.Partijen zijn huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Voor zover relevant houden deze huwelijkse voorwaarden in een beperkte gemeenschap van inboedel en een finaal verrekenbeding bij echtscheiding met daarop enkele uitzonderingen.
Beperkte gemeenschap van inboedel
3.6.4.De vrouw verzoekt te bepalen dat elke partij, zonder nadere verrekening, de inboedelgoederen toegedeeld krijgt die hij/zij feitelijk onder zich heeft. De man verzoekt te bepalen dat de inboedelgoederen die elke partij onder zich heeft worden getaxeerd en dat de waarde daarvan over en weer bij helfte wordt verrekend.
De rechtbank constateert dat de vrouw als productie 52 een overzicht in het geding heeft gebracht van de inboedelgoederen die zij stelt te hebben meegenomen. Ter zitting heeft de man ten aanzien van dat overzicht slechts verklaard dat zijn zakentrolley, administratie en studiemateriaal ontbreken, waarop de vrouw heeft betwist dat zij die goederen onder zich heeft. Omdat de man zich niet verzet tegen de door de vrouw geschetste feitelijke verdeling van de inboedelgoederen en niet gebleken is dat de man hiermee is onderbedeeld, ziet de rechtbank aanleiding de wijze van verdeling van de inboedel te gelasten op de wijze als de vrouw heeft verzocht.
Eenvoudige gemeenschappen en vergoedingsrechten
3.6.5.Volgens partijen dan wel één van hen bestaan tussen hen eenvoudige gemeenschappen ten aanzien van:
de echtelijke woning en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening;
de spaarrekening met nummer [bankrekeningnummer 1] en de betaalrekening met nummer [bankrekeningnummer 2] bij de Rabobank;
het geld in de kluis;
e auto’s met merk Volvo V70 en Opel Corsa;
de oldtimer met merk Volvo;
de studieschuld van de man.
3.6.6.Beide partijen gaan ervan uit dat hun huwelijkse voorwaarden zo moeten worden uitgelegd dat ieders privévermogen dat op grond van de huwelijkse voorwaarden buiten de finale verrekening valt, aan de betreffende partij dient toe te komen en dat die partij ter zake daarvan een vergoedingsrecht heeft op de eenvoudige gemeenschap, voor zover dat vermogen daarin is geïnvesteerd. Tussen partijen staat verder vast dat conform hun huwelijkse voorwaarden van finale verrekening zijn uitgesloten en dus tot hun privévermogen behoren:
- goederen die partijen reeds bezaten vóór 1 april 2005;
- erfenissen en schenkingen.
a.
Echtelijke woning en hypotheek
3.6.7.Tussen partijen staat vast dat aan de man de echtelijke woning en de daarop rustende hypotheek dienen te worden toegedeeld. Evenmin is tussen partijen in geschil dat de huidige waarde van de woning € 390.000,- is en dat de huidige hypotheekschuld € 72.307,- bedraagt. In geschil is de vergoedingsrechten die beide partijen over en weer op de ander stellen te hebben vanwege in de woning geïnvesteerd privévermogen.
3.6.8.Ter zitting erkent de vrouw dat de man het bedrag van € 150.000,- aan schenkingen gebruikt heeft voor aflossing op de hypotheekschuld. De man stelt dat hij daarnaast het bedrag van € 28.000,- aan voorhuwelijksvermogen (verkoopopbrengst van zijn woning in Berkel en Rodenrijs) heeft gebruikt voor aflossing op de hypotheekschuld en dat hij daarnaast nog een aantal aflossingen uit zijn privévermogen heeft gedaan, hetgeen de vrouw betwist. Gelet op de betwisting door de vrouw had het op de weg van de man gelegen om zijn stelling nader te onderbouwen. Omdat de man dit heeft nagelaten, heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. De rechtbank gaat daarom aan deze stelling van de man voorbij.
3.6.9.De vrouw stelt op haar beurt dat zij het bedrag van € 10.000,- aan privévermogen (voorhuwelijks spaargeld) heeft geïnvesteerd in de woning, hetgeen de man betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft vrouw op dit punt niet aan haar stelplicht voldaan, zodat de rechtbank aan haar stelling voorbij gaat.
3.6.10.Op het hiervoor weergegeven vergoedingsrecht van de man op de gemeenschap van € 150.000,- is de beleggingsleer van toepassing. Vast staat immers dat de aflossingen plaatsvonden na 1 januari 2012, zodat daarop artikel 1:87 BW van toepassing is. Uit hetgeen de vrouw daartoe stelt, kan niet worden afgeleid dat toepassing van de beleggingsleer strijdig zou zijn met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank gaat hier dan ook aan voorbij. De man past in zijn processtukken en in de bijlage bij het F-formulier van 10 april 2019 de beleggingsleer toe, maar gaat daarbij uit van onjuiste uitgangspunten. Omdat sprake is geweest van aflossingen op de schuld die betrekking heeft op de oorspronkelijke financiering van de woning berekent de rechtbank het vergoedingsrecht als volgt. Tussen partijen staat vast dat de oorspronkelijke hypothecaire geldlening (totale tegenprestatie)
€ 325.000,- (noemer) bedroeg, waarvan uit privévermogen is voldaan € 150.000,- (teller). De man heeft hierdoor een vergoedingsrecht op de gemeenschap van € 180.000,-
(€ 150.000 / € 325.000 x € 390.000).
3.6.11.Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank als wijze van verdeling gelasten dat de echtelijke woning aan de man zal worden toebedeeld, onder de verplichting om de hypotheekschuld voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen.
Met inachtneming van het vergoedingsrecht van de man op de gemeenschap van woning betekent dit dat de man aan de vrouw dient te vergoeden het bedrag van € 68.347,-.
De rechtbank komt tot dit bedrag door van de overwaarde van de woning van
€ 315.693,- (€ 390.000,- minus € 73.307,-) het bedrag van € 180.000,- af te trekken en het restant van € 136.693,- door twee te delen.
b)
de spaar- en betaalrekening bij de Rabobank
3.6.12.Ter zitting hebben beide partijen verklaard dat de rechtbank met deze rekeningen niets hoeft te doen, omdat de spaarrekening al vóór de peildatum is opgeheven en de betaalrekening feitelijk niet meer wordt gebruikt en dus ook kan worden opgeheven.
Gelet hierop zal de rechtbank de op deze spaar- en betaalrekening betrekking hebbende verzoeken afwijzen.
3.6.13.De man heeft de stelling van de vrouw dat in de kluis het bedrag van € 10.000,- in contanten ligt, gemotiveerd betwist. Volgens de man liggen in de kluis slechts de sieraden van zijn moeder en was het appbericht waarnaar de vrouw verwijst (productie 38 van de vrouw) sarcastisch bedoeld. In het licht van de gemotiveerde betwisting door de man, had het op de weg van de vrouw gelegen om haar stelling nader te onderbouwen. Dit heeft zij nagelaten, zodat de rechtbank aan haar stelling voorbij gaat. Gelet hierop staat niet vast dat er een tussen partijen te verdelen geldbedrag is, zodat het verzoek van de vrouw op dit punt wordt afgewezen.
3.6.14.Partijen zijn het erover eens dat tot de eenvoudige gemeenschappen de Volvo V70 en de Opel Corsa behoren en dat de Volvo V70 aan de man en de Opel Corsa aan de vrouw dienen te worden toegedeeld. In geschil zijn de daarbij in aanmerking te nemen waardes en/of de vergoedingsrechten die partijen menen te hebben vanwege in die gemeenschappen geïnvesteerde privévermogens.
3.6.15.Tussen partijen staat vast dat de huidige waarde van de Volvo V70 € 13.500,- bedraagt.
De vrouw stelt, hetgeen de man betwist, dat zij van haar ouders een schenking van € 3.000,- heeft gekregen die zij gebruikt heeft bij de aanschaf van de Volvo V70. De vrouw verwijst naar een bankafschrift waaruit de storting van € 3.000,- blijkt (productie 33). Uit dat bankafschrift volgt evenwel dat de betaling dateert van 13 juli 2012, terwijl vast staat dat de Volvo V70 op 4 mei 2012 en dus twee maanden eerder is aangeschaft. Gelet hierop heeft de vrouw onvoldoende gemotiveerd gesteld dat haar ter zake de Volvo V70 een vergoedingsrecht toekomt en gaat de rechtbank aan haar stelling voorbij.
Ook de man stelt dat hem ter zake de Volvo V70 een vergoedingsrecht toekomt. Ter zitting verklaart hij dat de Volvo V70 deels is betaald met de inruilwaarde van zijn vorige auto die zijn privé-eigendom was. Omdat de vrouw deze gestelde inruil niet betwist, staat vast dat de Volvo V70 deels met privévermogen van de man is aangeschaft en de man ter zake een vergoedingsrecht toekomt op de gemeenschap van Volvo V70. De rechtbank zal de man volgen in zijn berekening en als wijze van verdeling gelasten dat de VolvoV70 aan de man wordt toegedeeld, onder de verplichting aan de vrouw het bedrag van € 4.819,50 te vergoeden.
3.6.16.Wat betreft de waarde van de Opel Corsa heeft de vrouw ter zitting onweersproken verklaard dat zij de auto door haar garage heeft laten taxeren. Gelet hierop hecht de rechtbank meer waarde aan de door de vrouw in het geding gebrachte taxatie dan aan de door de man in het geding gebrachte ANWB koerslijst. Uit het door de vrouw ingebrachte taxatie volgt de waarde van € 7.635,- (productie 53). De rechtbank zal dan ook als wijze van verdeling gelasten dat de Opel Corsa wordt toegedeeld aan de vrouw, onder de verplichting aan de man het bedrag van € 3.817,50 (de helft van € 7.635,-) te vergoeden.
3.6.17.Vast staat dat de man de oldtimer op 1 juni 2018 heeft verkocht aan zijn vader voor een koopprijs van € 54.500,-. Volgens de man is met de koopprijs het bedrag van € 14.500,- verrekend aan investeringen die zijn vader had voldaan, zodat in de verdeling het bedrag van € 40.000,- dient te worden betrokken. De vrouw voert aan dat de oldtimer in de verdeling dient te worden betrokken, althans de waarde daarvan die zij primair stelt op
€ 70.000,- en subsidiair op € 54.500,-.
3.6.18.De man betwist niet dat de oldtimer tijdens huwelijk door partijen gezamenlijk is aangeschaft en evenmin dat de vrouw niet betrokken was bij de verkoop van de oldtimer aan zijn vader. Hij verklaart ter zitting dat hij de auto nog onder zich heeft. Ingevolge artikel 3:84 BW is voor de overdracht van een goed een levering verricht door een beschikkingsbevoegde vervreemder vereist. Er is niet gebleken van (een bevoegdelijk verrichte) levering. Dit betekent dat de rechtbank ervan uit moet gaan dat de oldtimer nog tot de te verdelen eenvoudige gemeenschap van partijen behoort. Wat betreft de waarde van de oldtimer gaat de rechtbank uit van het bedrag van € 54.500,-. De vrouw verwijst zelf naar een taxatierapport van 19 mei 2016, waarin staat vermeld dat dit geldig is tot 19 mei 2019 (productie 34). Uit dat taxatierapport volgt de waarde van € 54.500,- en de vrouw onderbouwt niet voldoende dat de oldtimer een hogere waarde heeft. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank als wijze van verdeling gelasten dat de oldtimer wordt toegedeeld aan de man, onder de verplichting aan de vrouw het bedrag van € 27.250,- (de helft van € 54.500,-) te vergoeden.
3.6.19.Anders dan partijen is de rechtbank van oordeel dat schulden niet tot een eenvoudige gemeenschap kunnen behoren, omdat schulden geen goederen zijn (zie artikel 3:166, eerste lid, BW juncto artikel 3:1 BW). Voor zover de verzoeken van partijen zien op toedeling van de studieschuld worden deze verzoeken dan ook afgewezen. Zoals de rechtbank ter zitting heeft geconstateerd, zal de studieschuld worden betrokken bij de beoordeling van de verrekenverzoeken.
3.6.20.Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat er geen (finale) verrekening op grond van de huwelijkse voorwaarden meer hoeft plaats te vinden, dat de vrouw aan de man het bedrag van € 200,- zal betalen ter zake een bij partijen genoegzaam bekende stornering en dat partijen zullen nagaan of de overlijdensrisicoverzekering bij ASR door de vrouw op haar kosten kan worden voortgezet. Gelet op deze overeenstemming worden de verreken-verzoeken geacht te zijn ingetrokken, behoudens het verzoek met betrekking tot de studieschuld van de man (zie 3.6.19.).
3.6.21.Onweersproken staat vast dat de man met een studie is begonnen en dat hij die vanwege zijn ziekte voorlopig heeft stilgelegd. De vrouw betwist dat de man ter zake de studie een schuld heeft en subsidiair stelt zij dat de schuld pas door de man betaald hoeft te worden als hij de studie vervolgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man, gelet op de betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd dat op hem een studieschuld rust. Uit de in het geding gebrachte e-mails van de opleiding volgt immers niet van het bestaan van een schuld, maar eerder van het ontstaan daarvan als hij de studie weer oppakt. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, volgt uit het door de man gestelde dan ook niet dat hij een studieschuld heeft die met de vrouw dient te worden verrekend op grond van het finale verrekenbeding.
3.6.22.Ten aanzien van de bankrekeningen ten behoeve van de kinderen heeft de man gesteld dat deze op naam staan van zijn vader en dat hij slechts een inzagerecht heeft en om die reden een financieel jaaroverzicht van de bankrekeningen heeft ontvangen. Hiertegen heeft de vrouw onvoldoende aangevoerd, zodat in rechte vast staat dat de bankrekeningen niet tot enig vermogen van partijen (dan wel de kinderen) behoren en de rechtbank dienaangaande dan ook geen beslissing kan nemen.
3.6.23.Gelet op het vorenstaande zullen de over en weer ingediende verrekenverzoeken worden afgewezen.