ECLI:NL:RBROT:2019:7360

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
17 september 2019
Zaaknummer
AWB-19_4631
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake sluiting bedrijfspand op grond van Opiumwet

Op 12 september 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeksters, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. S. Kegreisz, een voorlopige voorziening vroegen tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Lansingerland. Dit besluit, genomen op 4 september 2019, hield in dat aan de Vereniging van Eigenaars [naam] te [plaats] een last onder bestuursdwang werd opgelegd, waarbij het bedrijfspand aan [adres] voor de duur van veertien dagen werd gesloten. De sluiting was het gevolg van de ontdekking van 1297 kilogram heroïne in een container die op 2 september 2019 door de politie was onderschept. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting over te gaan, gezien de ernst van de situatie en het gevaar voor de openbare orde en veiligheid.

Verzoeksters voerden aan dat de sluiting hen financieel zou schaden en dat zij onterecht als criminelen werden gezien. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat een financieel belang op zichzelf geen reden is voor het treffen van een voorlopige voorziening, tenzij er sprake is van een actuele financiële noodsituatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeksters geen voldoende onderbouwing hadden gegeven voor hun stelling dat de continuïteit van hun onderneming in gevaar was.

De voorzieningenrechter weigerde het verzoek om voorlopige voorziening en oordeelde dat er geen onrechtmatigheid was in het besluit van de burgemeester. De uitspraak werd in het openbaar gedaan en er werd geen rechtsmiddel open gesteld tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4631

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

12 september 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster 1]en
[verzoekster 2], beide te [vestigingsplaats] , verzoeksters,
gemachtigde: mr. S. Kegreisz,
en

de burgemeester van de gemeente Lansingerland, verweerder,

gemachtigde: mr. G. van Zon.
Verzoeksters hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam adviseur] , adviseur veiligheid.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 12 september 2019 heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Bij besluit van 4 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de Vereniging van Eigenaars [naam] te [plaats] een last onder bestuursdwang opgelegd op grond van artikel 13b van de Opiumwet in de vorm van algehele sluiting van het bedrijfspand aan [adres] te [vestigingsplaats] (het bedrijfspand) voor de duur van veertien dagen, vanaf 4 september 2019 omstreeks 17.00 uur tot en met 18 september 2019 omstreeks 17.00 uur. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat agenten van de Landelijke politie eenheid Rotterdam op 2 september 2019 omstreeks 11.00 uur het bedrijfspand betraden en daar een vrachtwagen aantroffen met een container die in [plaats delict] , Engeland, was onderschept en waar 1297 kilogram heroïne in werd aangetroffen. In de loods van het bedrijfspand heeft de politie drie mannen aangetroffen, die bezig waren met het uitladen van de container. In de container is 5 gram heroïne aangetroffen. In de loods lag een zogenaamde dummy-verpakking heroïne.
Het aantreffen van een handelshoeveelheid harddrugs maakt volgens verweerder aannemelijk dat deze drugs deels of geheel bestemd zijn voor de verkoop, de aflevering of de verstrekking aan derden. Door de grote hoeveelheid onderschepte heroïne in de container die bestemd was om in het bedrijfspand te worden afgeleverd, bestond er een groot gevaar voor de openbare orde en veiligheid in de omgeving (het gevaar voor rip-deals en een aanzuigende werking van soortgelijke illegale handel). De ernst van het incident rechtvaardigt volgens verweerder een spoedsluiting (waarmee wordt bedoeld: een sluiting zonder begunstigingstermijn) van het bedrijfspand voor de periode van veertien dagen. Dit om de exacte feiten en omstandigheden van de situatie te onderzoeken en om een verdere verstoring van de openbare orde te voorkomen. In deze veertien dagen doet verweerder onderzoek naar de exacte feiten en omstandigheden van de situatie en overweegt hij een definitieve maatregel. Het bestreden besluit is daarmee tevens een voornemen.
2. Tegen dit besluit hebben verzoeksters bezwaar gemaakt. Ook hebben verzoeksters de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
3. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of in een eventuele beroepsprocedure.
4. Allereerst dient te worden bezien of sprake is van een spoedeisend belang, waarbij moet worden bezien of er sprake is van onomkeerbare rechtsgevolgen die aanleiding geven het bestreden besluit te schorsen.
Verzoeksters voeren aan dat er gedurende de sluiting geen contracten kunnen worden afgesloten, dat er sprake is van twee werknemers die niet kunnen werken en er op termijn gevreesd wordt voor een faillissement. Daarnaast menen verzoeksters dat zij ten onrechte gezien worden als criminelen en dat dat psychisch heel zwaar voor hen is.
4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bovenstaande geen spoedeisend belang oplevert. Volgens vaste jurisprudentie vormt een financieel belang op zichzelf geen reden om een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan echter wel het geval zijn als sprake is van een actueel financiële noodsituatie of als de continuïteit van de betrokken onderneming wordt bedreigd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeksters geen (financiële) onderbouwing hebben gegeven van de stelling dat de continuïteit van de onderneming in gevaar is als gevolg van het bestreden besluit.
4.2.
Hoewel de voorzieningenrechter het invoelbaar acht dat verzoeksters het emotioneel zwaar hebben, is niet reeds daarom sprake van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Vervolgens dient te worden bezien of mogelijk sprake is van een dusdanig onrechtmatig besluit dat er, ook zonder dat sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van verzoeksters, aanleiding is het bestreden besluit te schorsen.
Daarvan is op grond van het volgende geen sprake.
5.1.
De voorzieningenrechter acht het opmerkelijk dat pas ter zitting de volgens verzoeksters feitelijke toedracht naar voren is gebracht (en niet al in het verzoek om voorlopige voorziening), waarbij de voorzieningenrechter erop wijst dat het ontbreken van persoonlijke verwijtbaarheid geen rol speelt bij de vraag of zich een situatie voordoet die aanleiding is voor sluiting. Zijdens verzoeksters is gesteld dat het naastgelegen bedrijf telefonisch om een vriendendienst had verzocht, eruit bestaande dat de vrachtwagen met container even op het bedrijfsterrein van verzoeksters mocht worden gereden, terwijl het naastgelegen bedrijf in die korte periode op zijn eigen terrein ruimte zou maken.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de container echter werd gelost in de loods van verzoekster, waarvoor geen aanleiding was indien het zou zijn gegaan om het even parkeren van de vrachtwagen met container op verzoeksters bedrijfsterrein.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was, anders dan namens verzoeksters is aangevoerd, de burgemeester bevoegd tot sluiting over te gaan omdat de lading deels was gelost en er in ieder geval een dummy verpakking heroïne op de grond in de loods lag die was opengesneden.
De stelling dat verweerder zou hebben moeten volstaan met een waarschuwing leidt evenmin tot het oordeel dat het bestreden besluit dermate onrechtmatig is dat het bestreden besluit om die reden dient te worden geschorst. Immers, uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat bij een eerste overtreding een waarschuwing uitgangspunt dient te zijn, maar dat van dat uitgangspunt in ernstige gevallen mag worden afgeweken. Vooralsnog kan verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden gevolgd in zijn standpunt dat hier, gelet op de oorspronkelijke inhoud van de container, sprake is van een zeer ernstig geval.
Ook de stelling dat het bestreden besluit door verloop van tijd in ieder geval ten tijde van de zitting onrechtmatig is omdat de belangen van verzoeksters onvoldoende zijn meegewogen, kan niet slagen. Verweerder heeft in het bestreden besluit de belangen kenbaar afgewogen.
6. Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. van den Berg, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 september 2019.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.