5.2.2.Beoordeling
Feit 1 subsidiair: zware mishandeling met de dood als gevolg (zaak [naam zaak 1] )
De rechtbank gaat hieronder achtereenvolgens in op de vraag (1) welke feiten vaststaan (2) of de verdachte het slachtoffer in de buik heeft geschopt (3) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (4) of dat tot de dood van het slachtoffer heeft geleid.
Ad (1) Vaststelling van de feiten en omstandigheden
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen heeft de rechtbank de navolgende feiten en omstandigheden vastgesteld.
De verdachte is op 27 januari 2018 omstreeks 03:30 uur voor de [naam openbare gelegenheid] te Rotterdam betrokken geweest bij een incident met het latere slachtoffer.
De aanleiding voor dit incident was dat het slachtoffer ondanks diverse verzoeken van beveiligers, weigerde het glas bier dat hij vanuit de [naam openbare gelegenheid] mee naar buiten had genomen, terug naar binnen te brengen.
Het slachtoffer is op 28 januari 2018 omstreeks 12:30 uur levenloos in zijn woning aangetroffen.
Ad (2)Heeft de verdachte het slachtoffer in de buik geschopt?
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het slachtoffer hard in de buik heeft geschopt op grond van het volgende.
Letsel
Uit het onderzoek van de patholoog-anatoom is gebleken dat het slachtoffer het volgende letsel had:
- verscheuring van de weke delen centraal en links in de bovenbuik over circa
12 cm lengte;
- verscheuring van de ophangband van de dikke darm centraal hoog in
de bovenbuik;
- verscheuring van de vetweefsels rondom en een deel van de alvleesklier in het gebied van de kopregio en bloeduitstorting in de ruimte achter de maag;
- bloeduitstorting in de weke delen langs de maag en de dunne darm.
Als bloedingsbron werd geen slagaderlijke bloeding vermoed, maar juist de kleine takjes van de aderen in het gebied rondom de alvleesklier en de dunne darm.
Dit is naar het oordeel van de rechtbank zwaar lichamelijk letsel. Dit letsel past volgens de patholoog-anatoom (en twee andere deskundigen) bij inwerking van hevig mechanisch stomp geweld op de buik, zoals onder andere door schoppen in de buik.
Getuigen
Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat het slachtoffer bij de hoofdingang van de [naam openbare gelegenheid] op zijn rug op de grond lag. Hij zag dat één van de beveiligers een harde trap op de buik van het slachtoffer gaf. De getuige heeft de beveiliger hierop aangesproken waarop de beveiliger zei “Kijk wat hij bij mij heeft gedaan!" of woorden van gelijke strekking. De beveiliger wees hierbij op een plek in zijn nek ter hoogte van zijn rechter oor
(p.42-44).
De getuige heeft de trap omschreven in die zin dat de beveiliger zijn knie omhoog trok en vervolgens een stampende beweging naar beneden op de buik maakte
(p. 413-423).
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij van het slachtoffer een klap kreeg en dat hij, de verdachte, (Adidas) schoenen droeg.
Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat het slachtoffer op de grond lag en een schop kreeg van de portier, ergens in het midden van zijn lichaam, tegen zijn buik. Het was vol trappen, met veel kracht, hij zag er agressief uit, aldus deze getuige
(p. 87-93).
Getuige [naam getuige 3] heeft ook waargenomen dat het slachtoffer op de grond lag en dat een beveiliger een trap op het middenlichaam van het slachtoffer gaf. Het was een trap vanuit stand
(p. 94-97). De getuige zag dat het lichaam van het slachtoffer kantelde toen hij die trap kreeg
(p. 388-391).
Getuige [naam getuige 4] , een toenmalige collega beveiliger van de verdachte, heeft verklaard dat hij het slachtoffer bij de arm heeft gepakt nadat deze de verdachte had gestompt en dat zijn collega [naam collega] dat deed aan de andere kant. Het slachtoffer is vervolgens op de grond terecht gekomen. [naam getuige 4] heeft de verdachte omschreven als opgefokt en boos.
Getuige [naam getuige 4] zag het slachtoffer een gespannen houding aannemen, zijn buikspieren aanspannen, hij maakte een soort van “crunch”
(p. 221-235).
Videobeelden
Het dossier bevat diverse videobeelden van 27 januari 2018, waarvan enkele ter zitting zijn getoond.
De camerabeelden van de laad- en losruimte van de [naam openbare gelegenheid] (camera 3) zijn beschreven
(p. 248-289)en ter terechtzitting getoond
(04:33:16 - 04:36:12 uur, in feite 03:24:05 - 03:27:01 uur).
Waargenomen wordt dat een persoon, die gezien vanaf de camera rechts staat, een duw/stoot/slag geeft aan een persoon, die gezien vanaf de camera links staat. Meteen hierna is te zien dat een persoon, die vanaf de camera gezien links staat, een (vuist)slag geeft aan een persoon, die gezien vanaf de camera rechts staat.
Vervolgens is te zien dat de rechter persoon die geraakt is, gezien zijn beweging naar achteren, naar de openstaande deur van de [naam openbare gelegenheid] loopt en daar bukt. Tegelijkertijd is te zien dat twee of drie personen die bij een pilaar staan, gezien vanaf de camera helemaal links, naar de grond gaan. Te zien is dat de persoon die bukte weer overeind komt en dat die persoon met grote passen naar de personen loopt die naar de grond zijn gegaan.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het slachtoffer een duw heeft gegeven en dat het slachtoffer hem daarop een klap gaf. De verdachte heeft vervolgens het glas dat hij uit de hand van het slachtoffer had gepakt, bij de deur op de grond gezet. Vervolgens is hij naar het slachtoffer, die inmiddels op de grond lag, teruggelopen.
Op de beelden van camera 7 (boven/bij de in- en uitgang van de [naam openbare gelegenheid] ) is te zien dat kort na het incident de drie beveiligers, waaronder de verdachte, in de sluis staan.
Te zien is dat de verdachte zijn voet omhoog haalt en vervolgens weer op de grond zet
(04:45:11 uur, in feite 03:36:00 uur). Ook is te zien dat de verdachte doet alsof hij uithaalt naar beveiliger en getuige [naam getuige 4] .
(04:46:18, in feite 03:39:07 uur).
Op de beelden om 04:48:38 uur
(in feite 03:39:27 uur)is te zien dat de verdachte nogmaals een “stampende” beweging met zijn rechter been maakt.
De verdachte heeft met betrekking tot deze beelden ter zitting verklaard dat hij zijn collega’s vertelde dat de klap die hij van het slachtoffer kreeg goed hard was en dat hij in de sluis nadeed wat het slachtoffer bij hem had gedaan. De verdachte heeft ter zitting verder verklaard dat hij niet meer weet waarom hij de “stampende” beweging maakte.
Tapgesprek
Het dossier bevat verder een afgeluisterd en opgenomen telefoongesprek van 31 januari 2018 tussen [naam 1] en [naam 2] , zijnde de toenmalige werkgevers van de verdachte
(p.370-371).
Uit de context van het gesprek is duidelijk dat er gesproken wordt over het ten laste gelegde incident. Zo worden de namen van de twee andere beveiligers genoemd en ook de naam “ [naam verdachte] " wordt genoemd.
De rechtbank acht redengevend dat [naam 2] tegen [naam 1] zegt:
“ja, ik heb hem geschopt zei hij”.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte met kracht en met geschoeide voet één keer op de buik van het slachtoffer heeft geschopt of gestampt, terwijl het slachtoffer op zijn rug op de grond lag.
Ad (3) Was er sprake van opzet?
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte niet bewust – dus niet met vol opzet – zwaar letsel heeft willen toebrengen aan het slachtoffer, maar dat wel sprake is van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden.
Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, en dat de verdachte die kans bewust heeft aanvaard. Niet is vereist dat de verdachte de kans heeft aanvaard op het specifieke letsel dat zich in het concrete geval heeft voorgedaan – zoals in dit geval tamelijk zeldzaam letsel -. Voldoende is dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn schop/stamp zwaar letsel zou ontstaan.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte met geschoeide voet en met kracht heeft geschopt/gestampt in de buik van het slachtoffer die onder invloed was van alcohol en op zijn rug op de grond lag. Het is een feit van algemene bekendheid dat de buik een vrij zacht en onbeschermd deel van het lichaam is, waar zich vitale organen bevinden.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat de verdachte met zijn gedraging willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking het feit dat het slachtoffer fors onder invloed was en op zijn rug op een harde ondergrond lag, waardoor hij nauwelijks kon anticiperen op en kon meebewegen met de schop/stamp.
(Ad 4) Heeft het handelen van de verdachte geleid tot de dood van het slachtoffer?
De raadsvrouw heeft betoogd dat volgens de patholoog-anatoom niet is uit te sluiten dat een tweede geweldsinwerking heeft plaatsgevonden. Zelfs als de verdachte het slachtoffer heeft geschopt, is aan de eis van dubbele causaliteit niet voldaan. De raadvrouw heeft in dit kader onduidelijkheden dan wel punten genoemd die onbeantwoord zijn gebleven. Zo is het tijdstip van overlijden van het slachtoffer niet vast te stellen. Tussen het incident en het aantreffen van het slachtoffer zit een tijdsbestek van 33 uur. Onbekend is wat er in die tijd is voorgevallen. In dit verband heeft zij erop gewezen dat de patholoog-anatoom bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat een persoon met het bij het slachtoffer gemeten alcoholpromillage in beginsel niet zelfstandig kan staan en gemakkelijk kan vallen, waardoor het letsel kan zijn verergerd. De gordijnroede in de slaapkamer van het slachtoffer was gebroken, hetgeen kan duiden op een val van het slachtoffer.
Verder heeft de raadsvrouw erop gewezen dat het slachtoffer in een vreemde houding is aangetroffen in de badkamer, dat de taxichauffeur die het slachtoffer kort na het voorval bij de [naam openbare gelegenheid] naar huis heeft gebracht, niet heeft gemerkt dat het slachtoffer pijn had en dat een getuige heeft verklaard dat zij het slachtoffer op 27 januari 2018 omstreeks 14:00 uur nog voor zijn deur heeft zien staan.
De rechtbank overweegt het volgende naar aanleiding van dit verweer.
De rechtbank stelt voorop dat de beantwoording van de vraag of een causaal verband bestaat tussen de door de verdachte verrichte gedraging en het tenlastegelegde gevolg, dient te geschieden aan de hand van de maatstaf of dit gevolg redelijkerwijs als gevolg van de gedraging aan de verdachte kan worden toegerekend.
Daarvan is in ieder geval sprake als de schop/stamp van de verdachte een onmisbare schakel moet hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood hebben geleid, én aannemelijk is dat de dood van het slachtoffer met aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door die schop is veroorzaakt.
Welnu, uit de rapportages van de patholoog-anatoom blijkt dat het overlijden van het slachtoffer wordt verklaard door algehele weefselschade als gevolg van doorgemaakt bloedverlies (verbloeding) ten gevolge van doorgemaakt hevig stomp geweld op de buik. Zoals hierboven al is overwogen past dit bij schoppen of stampen. De patholoog-anatoom heeft opgemerkt dat één substantiële krachtinwerking genoeg is om de geconstateerde bloeduitstorting in de buik van het slachtoffer te veroorzaken. De rechtbank leidt daaruit af dat de harde schop/stamp van de verdachte zonder meer een onmisbare schakel moet hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid .
De patholoog-anatoom heeft ook opgemerkt dat er sprake kan zijn van een latere krachtinwerking die het effect van de eerste heeft uitgebreid. De verdediging wijst daarop.
Naar het oordeel van de rechtbank is de mogelijkheid dat zich een dergelijke latere krachtsinwerking heeft voorgedaan echter hoogst onwaarschijnlijk, gezien het navolgende.
Kort na het voorval heeft het slachtoffer een taxi genomen (03:36 uur) en zich vlakbij huis laten afzetten (03:50 uur). Het slachtoffer heeft de taxirit om 03:51 uur met zijn pinpas betaald
(p. 25-26 en 429-432). Hierna hebben geen pin-transacties meer plaatsgevonden
(p. 565-566).
Uit de locatiegegevens van de telefoon van het slachtoffer blijkt dat zijn telefoon op 27 januari 2018 vanaf 03:53 uur tot 17:26 uur in zijn woning is geweest
(p. 584-585).
De telefoon is ook daadwerkelijk in de woning van het slachtoffer aangetroffen
(p.7).
Vastgesteld kan worden dat getuige [naam getuige 5] het slachtoffer op 27 januari 2018 om 08:59 uur, 17:01 uur, 17:18 uur en 18:50 uur heeft gebeld zonder contact met hem te krijgen
(p. 475-479). Ook getuige [naam getuige 6] heeft op 27 januari 2018 tevergeefs contact gezocht met het slachtoffer, terwijl zij het slachtoffer kent als iemand die altijd vrij snel reageert op berichtjes
(p. 460-466).
Op 28 januari 2018 omstreeks 12:30 uur is het slachtoffer naakt en levenloos in de badkamer aangetroffen. Het is bekend dat het slachtoffer gewoon was om naakt te slapen
(p. 438-444).
De rechtbank ziet geen enkele aanleiding om uit de houding waarin het slachtoffer is aangetroffen, aan te nemen dat hij in de badkamer is gevallen. Zoals uit de verklaring van de vader van het slachtoffer volgt, is het slachtoffer zittend tegen het toilet en de wand aangetroffen
(p. 438-444).
Dat de taxichauffeur niet heeft gemerkt dat het slachtoffer pijn had hoeft niet opmerkelijk te zijn. Het slachtoffer was onder invloed van alcohol en THC. Daardoor is de pijnwaarneming verstoord geweest, zoals prof. Dr. L.P.H. van Leenen heeft opgemerkt (rapport van 8 maart 2019). De rechtbank merkt in dit verband nog op dat er twee getuigen zijn die kort na het incident wel een gedragsverandering bij het slachtoffer hebben opgemerkt (zweten en stil zijn).
Weliswaar heeft getuige [naam getuige 7] verklaard dat zij het slachtoffer op 27 januari 2018 omstreeks 14:00 uur voor zijn woning heeft gezien, maar in het licht van het bovenstaande acht de rechtbank die verklaring onaannemelijk. De getuige moet zich naar het oordeel van de rechtbank hebben vergist.
Vast staat dat de gordijnroede in de slaapkamer van het slachtoffer gebroken was en dat een deel van de gordijnen op de grond lag. De rechtbank heeft evenwel geen andere aanwijzingen die duiden op een eventuele val van het slachtoffer. Dit enkele gegeven is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende om aannemelijk te achten dat er een tweede geweldsinwerking heeft plaatsgevonden die heeft geleid tot verergering van het letsel.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat het causaal verband is bewezen.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
Feit 2 (zaak [naam horecagelegenheid] )
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het handelen van verdachte ten aanzien van het tweede feit ( [naam horecagelegenheid] ) aangevoerd dat het handelen van verdachte passend was binnen zijn taakstelling als beveiliger.
De rechtbank heeft dit opgevat als een verweer met betrekking tot de wederrechtelijkheid van de tenlastegelegde mishandeling en overweegt daarbij als volgt. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat als een beveiliger binnen het kader van zijn taakstelling (handhaven van de veiligheid en de orde) passend geweld toepast, hij in beginsel moet worden vrijgesproken omdat de wederrechtelijkheid van dat handelden ontbreekt. In dit geval was van passend geweld echter geen sprake. De verdachte zat immers boven op aangever, die ruggelings op de grond lag en verdachte gaf de aangever toen een vuistslag op het hoofd. Naar eigen zeggen gaf de verdachte die vuistslag omdat de aangever hem toen nog bij zijn colbert vasthad en niet losliet. Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte toen andere wegen moeten bewandelen om los te komen en was die vuistslag onder die omstandigheden niet passend, dus wederrechtelijk.
De rechtbank komt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, de aangifte van [naam slachtoffer 2] , de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en de camerabeelden, tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.