In deze zaak heeft de vrouw verzocht om vaststelling van een kinderbijdrage in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure. Partijen, die op 5 april 2011 zijn gehuwd, hebben in een ouderschapsplan afgesproken dat de man vanaf 1 maart 2019 een bijdrage van € 170,- per maand voor beide minderjarige kinderen zal betalen. De vrouw stelt dat de man deze afspraak niet nakomt en vraagt om een executoriale titel. De man verzet zich tegen het verzoek en vraagt om wijziging van de kinderbijdrage naar nihil, omdat hij huwelijkse schulden moet aflossen.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Het ouderschapsplan, dat op 8 januari 2019 is ondertekend, is door beide partijen in het bijzijn van hun advocaten tot stand gekomen. De rechtbank oordeelt dat de man zich aan de overeenkomst moet houden, tenzij het onaanvaardbaar zou zijn op basis van redelijkheid en billijkheid. De man heeft niet aangetoond dat zijn financiële situatie sinds het ouderschapsplan is verslechterd. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe en bepaalt dat de man de afgesproken kinderbijdrage van € 170,- per maand moet betalen, met ingang van 1 maart 2019.
De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. A. Lablans, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2019.