ECLI:NL:RBROT:2019:7303

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
C/10/580419 / FA RK 19-7176
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderbijdrage in voorlopige voorzieningenprocedure na echtscheiding

In deze zaak heeft de vrouw verzocht om vaststelling van een kinderbijdrage in het kader van een voorlopige voorzieningenprocedure. Partijen, die op 5 april 2011 zijn gehuwd, hebben in een ouderschapsplan afgesproken dat de man vanaf 1 maart 2019 een bijdrage van € 170,- per maand voor beide minderjarige kinderen zal betalen. De vrouw stelt dat de man deze afspraak niet nakomt en vraagt om een executoriale titel. De man verzet zich tegen het verzoek en vraagt om wijziging van de kinderbijdrage naar nihil, omdat hij huwelijkse schulden moet aflossen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Het ouderschapsplan, dat op 8 januari 2019 is ondertekend, is door beide partijen in het bijzijn van hun advocaten tot stand gekomen. De rechtbank oordeelt dat de man zich aan de overeenkomst moet houden, tenzij het onaanvaardbaar zou zijn op basis van redelijkheid en billijkheid. De man heeft niet aangetoond dat zijn financiële situatie sinds het ouderschapsplan is verslechterd. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe en bepaalt dat de man de afgesproken kinderbijdrage van € 170,- per maand moet betalen, met ingang van 1 maart 2019.

De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. A. Lablans, rechter en kinderrechter, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2019.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/580419 / FA RK 19-7176
Beschikking van 12 september 2019 betreffende een wijziging van voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] ,
advocaat mr. M.E. Hoogenraad te Maassluis,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] ,
advocaat mr. M.C. Kwakkelstein-Doornbos te Delft.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 20 augustus 2019;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 27 augustus 2019.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 29 augustus 2019.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. P. Hoogenraad die in de plaats is gekomen van mr. M.E. Hoogenraad;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. Kwakkelstein-Doornbos.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 5 april 2011 met elkaar gehuwd.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2013 te [geboorteplaats minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2016 te [geboorteplaats minderjarige 2] .
2.3.
De vrouw heeft inmiddels een verzoek tot echtscheiding gedaan.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 4 december 2018 zijn onder meer de minderjarigen toevertrouwd aan de vrouw en is het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning toegewezen aan de vrouw.
3. De beoordeling
3.1.
Kinderbijdrage
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan haar zal voldoen van € 170,- per maand voor beide minderjarigen met ingang van 1 maart 2019.
De vrouw verwijst ter onderbouwing van haar verzoek naar het door partijen op 8 januari 2019 ondertekende ouderschapsplan, waarin partijen zijn overeengekomen dat de man met ingang van 1 maart 2019 een kinderbijdrage zal voldoen van € 170,- per maand voor beide minderjarigen. De vrouw stelt dat de man deze afspraak niet tijdig dan wel volledig nakomt. Zij heeft daarom belang bij het verkrijgen van een executoriale titel.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij pleit tot afwijzing van het verzoek van de vrouw en verzoekt bij wijze van zelfstandig verzoek voor de duur van de procedure de kinderbijdrage te wijzigen en deze op nihil te stellen zolang hij huwelijkse schulden voldoet.
3.1.3.
Tussen partijen staat vast dat zij in het ouderschapsplan een door de man aan de vrouw te betalen kinderbijdrage van € 170,- per maand voor beide kinderen met ingang van 1 maart 2019 zijn overeengekomen. Het ouderschapsplan dateert van 8 januari 2019 en is tot stand gekomen in het bijzijn van de advocaten van partijen.
De vrouw stelt dat bij het vaststellen van de voorlopige voorziening moet worden uitgegaan van het ouderschapsplan. De rechtbank begrijpt uit het verzoek van de man dat hij voor de duur van de onderhavige procedure niet gebonden wenst te zijn aan de gemaakte afspraak in het ouderschapsplan. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid kan van hem niet worden gevergd zich te houden aan het ouderschapsplan, aldus de man. Hij voert aan dat de omstandigheden sinds het ouderschapsplan aanzienlijk zijn gewijzigd en dat hij geen draagkracht heeft om de overeengekomen kinderbijdrage te voldoen.
3.1.4.
Voor wijziging van de overeenkomst tussen partijen is in deze voorlopige voorzieningenprocedure geen plaats. Beoordeeld moet worden of de man zich gedurende de onderhavige procedure aan de overeenkomst tussen partijen dient te houden. Bij deze beoordeling is het uitgangspunt dat een krachtens overeenkomst tussen partijen geldende regel slechts dan niet van toepassing is, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (art. 6:2 lid 2 BW). Bij dit oordeel speelt een rol in hoeverre de omstandigheden waar de man zich op beroept, voorzienbaar waren bij het aangaan van de overeenkomst. Dat er gemeenschappelijke schulden moeten worden afgelost, was al bekend ten tijde van de totstandkoming van het ouderschapsplan. Uit het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat het bankkrediet en de belastingschuld bekend waren. De aflossing van deze schulden neemt al de volledige draagkracht in beslag. Destijds was ook bij beide partijen bekend dat het UWV een vordering zou instellen tegen de man. De stelling van de man dat hij op 12 juli 2019 een eigen woning heeft betrokken en sindsdien huur betaalt, kan hem evenmin baten. Ten aanzien van de woonlasten wordt bij berekening van de draagkracht in het kader van kinderalimentatie rekening gehouden met een forfaitair bedrag. Daarnaast was deze omstandigheid - mede gelet op de beschikking van 4 december 2018, waarbij de rechtbank het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning heeft toegewezen aan de vrouw - voorzienbaar en had de man bij het maken van de afspraak hiermee rekening kunnen houden. De man heeft evenmin inzichtelijk gemaakt dat zijn inkomen sinds de totstandkoming van het ouderschapsplan is gedaald. De door de man aangevoerde omstandigheden rechtvaardigen dan ook niet dat hij in het kader van de voorlopige voorzieningen niet kan worden gehouden aan het ouderschapsplan. De rechtbank zal dan ook een voorlopige voorziening treffen in overeenstemming met het ouderschapsplan en het verzoek van de vrouw toewijzen.
3.2.
Proceskosten
3.2.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt het bedrag dat de man met ingang van 1 maart 2019 aan de vrouw zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van de minderjarigen op € 170,- per maand voor beide kinderen, voor de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Lablans, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J.I. Mullenders op 12 september 2019.