In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2019 een beschikking gegeven in een deelgeschil tussen verzoekster, de moeder van een overleden zoon, en Nationale Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. (NN). Verzoekster vorderde schadevergoeding voor het derven van levensonderhoud na het overlijden van haar zoon, die op 9 januari 2016 bij een verkeersongeval om het leven kwam. De rechtbank diende te beoordelen of verzoekster recht had op schadevergoeding op basis van artikel 6:108 lid 1 sub d van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat schadevergoeding moet worden verleend aan degene die met de overledene in gezinsverband samenwoonde en in wiens levensonderhoud de overledene bijdroeg.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster en haar zoon in gezinsverband samenwoonden en dat de zoon een bijdrage zou hebben geleverd aan de gemeenschappelijke huishouding. Echter, de rechtbank kon niet vaststellen dat de zoon daadwerkelijk een substantiële bijdrage aan het huishouden heeft geleverd voor zijn overlijden. NN betwistte de stellingen van verzoekster en voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de gestelde bijdrage aan de huishouding. De rechtbank concludeerde dat verzoekster niet voldoende had aangetoond dat zij schade leed door het wegvallen van de bijdrage van haar zoon aan de huishouding.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster afgewezen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 6:108 lid 1 sub d BW. De rechtbank heeft wel de kosten van de procedure begroot en NN veroordeeld tot betaling van deze kosten aan verzoekster, omdat de deelgeschilprocedure niet onnodig of onterecht was ingesteld. De totale kosten werden begroot op € 5.385,83, inclusief griffiekosten en kantoorkosten.