ECLI:NL:RBROT:2019:7288

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
10/650028-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor het bewerken van morfine en voor voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van heroïne; veroordeling voor voorhanden hebben van morfine

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het bewerken van morfine en voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van heroïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste twee ten laste gelegde feiten, namelijk het bewerken van morfine en het voorbereiden van de vervaardiging van heroïne. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij deze handelingen. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van ruim 19 kilo morfine, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad een hoeveelheid morfine, wat een middel is dat onder de Opiumwet valt.

De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarbij rekening is gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar dat de hoeveelheid morfine die hij voorhanden had, aanzienlijk was en bestemd moest zijn voor verdere verspreiding. De rechtbank heeft ook de impact van de drugshandel op de samenleving in overweging genomen, evenals de rol van de verdachte in het criminele drugscircuit. De verdachte heeft verklaard dat hij het bedrijfspand waarin de morfine werd aangetroffen, had verhuurd aan anderen, maar deze verklaring werd niet als aannemelijk beschouwd.

De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven, omdat het strafvorderlijk belang zwaarder woog dan het persoonlijke belang van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de oudste rechter was buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/650028-19
Datum uitspraak: 12 september 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboroteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. K. Blonk, advocaat te Spijkenisse.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
Gelet op de feitelijke samenhang tussen de drie ten laste gelegde feiten zullen deze hierna gezamenlijk besproken worden.
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Bewezen kan worden dat de verdachte ongeveer 21 kilo morfine heeft bewerkt/verwerkt (feit 1 primair), dat hij voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor het vervaardigen van heroïne (feit 2 primair) en dat hij ongeveer 21 kilo morfine voorhanden heeft gehad (feit 3).
Hiertoe is het volgende aangevoerd.
In een door de verdachte gehuurd bedrijfspand is 21 kilo morfine aangetroffen. Tevens zijn er in een daartoe ingerichte laboratoriumruimte stoffen, chemicaliën en gebruiksvoorwerpen aangetroffen die bestemd waren voor de vervaardiging van heroïne uit morfine. Het verweer van de verdachte dat een groot deel van de aangetroffen goederen bestemd waren voor het gieten van epoxy is niet aannemelijk. Dat geldt eveneens voor het - niet concreet gemaakte - verweer van de verdachte dat hij het bedrijfspand aan anderen ter beschikking heeft gesteld.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde. Hooguit kan bewezen worden dat - zoals subsidiair ten laste is gelegd - de verdachte medeplichtig is geweest aan deze feiten, doordat hij zijn bedrijfspand aan anderen ter beschikking heeft gesteld. Dit geldt eveneens voor feit 3, maar omdat daar geen medeplichtigheid ten laste is gelegd dient voor dat feit in zijn geheel vrijspraak te volgen.
De meeste spullen die in het bedrijfspand zijn aangetroffen, hebben namelijk niets te maken met de productie van verdovende middelen. Deze spullen zijn te relateren aan de bedrijfsactiviteiten die de verdachte in dat pand verrichtte, te weten de productie van meubels en het daaraan gerelateerde epoxygieten, waartoe de laboratoriumruimte ook bestemd was. Voor zover de aangetroffen goederen wel gerelateerd kunnen worden aan de productie van heroïne, geldt het volgende. De verdachte heeft het bedrijfspand kort voor de doorzoeking ter beschikking gesteld aan een aantal Turkse mensen. De morfine en coffeïne zijn niet van de verdachte, maar van deze Turkse mensen. Dat er DNA van de verdachte is aangetroffen op de hengels van één van de boodschappentassen met morfine, is te verklaren omdat deze boodschappentassen al in de loods lagen en hij deze eerder, dus voordat de Turkse mensen de morfine daarin gestopt hebben, heeft gebruikt, naar hij zegt om vuile was in op te bergen en te vervoeren.
4.1.3.
Beoordeling
Vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Bij de doorzoeking in een door de verdachte gehuurd bedrijfspand wordt op de eerste verdieping een ruimte aangetroffen met daarin onder meer een vloeistofdichte vloer, een werkblad met een elektrische kookplaat, een grote kookpan, verschillende chemicaliën en gebruiksgoederen zoals trechters, maatbekers en spatels.
In een andere ruimte op de eerste verdieping worden twee boodschappentassen aangetroffen met daarin (netto) 19 kilo blokken morfine. Op de hengels van één van de boodschappentassen zit DNA van de verdachte.
Feit 1 en 2: vervaardiging heroïne uit morfine?
De verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat de goederen die hij in zijn bedrijfspand aanwezig heeft gehad bestemd waren voor de productie van heroïne (feit 2) en dat hij (de rechtbank begrijpt: in het kader van dit productieproces) morfine heeft bereid, bewerkt of verwerkt (feit 1).
Een deskundige van het NFI heeft onderzoek gedaan naar de vraag of het in het bedrijfspand van de verdachte aangetroffen onderzoeksmateriaal gerelateerd kan worden aan de vervaardiging en/of bewerking van (synthetische) drugs. Het rapport houdt, voor zover van belang, het volgende in.
  • Het semisynthetisch product heroïne wordt vervaardigd uit morfine. Dit kan op verschillende wijzen uitgevoerd worden. In het meest gangbare vervaardigingsproces vindt de omzetting van morfine in heroïne plaats met behulp van azijnzuuranhydride. De heroïne wordt vervolgens als heroïnebase neergeslagen met natriumcarbonaat, verzameld door het te filtreren en vervolgens gedroogd.
  • In het onderzoeksmateriaal zijn morfine en natriumcarbonaat aangetoond. Azijnzuuranhydride en het eindproduct heroïne zijn niet aangetoond.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat noch op basis van dit deskundigenrapport, noch op basis van enig ander bewijsmiddel in het dossier, blijkt dat de aangetroffen morfine (reeds) is bereid, bewerkt of verwerkt. De verdachte zal om die reden worden vrijgesproken van het onder 1 aan hem ten laste gelegde.
De rechtbank concludeert vervolgens dat noch op basis van dit deskundigenrapport, noch op basis van enig ander bewijsmiddel in het dossier, voor het overgrote deel van de onder feit 2 genoemde stoffen, chemicaliën en gebruiksvoorwerpen enige relatie vastgesteld kan worden met de productie van heroïne. Voor zover een dergelijke relatie wel uit het rapport volgt, is dat onvoldoende om te concluderen dat de aangetroffen goederen daadwerkelijk bestemd waren tot de productie van heroïne. De verdachte zal daarom ook worden vrijgesproken van het onder 2 aan hem ten laste gelegde.
Feit 3: voorhanden hebben morfine
Vast staat dat in een door de verdachte gehuurd en gebruikt bedrijfspand ruim 19 kilo morfine is aangetroffen. Op de hengels van één van de boodschappentassen waarin deze morfine zich bevond, is bovendien DNA van de verdachte aangetroffen.
De verdachte heeft ontkend te hebben geweten dat er morfine in zijn pand lag. Hij heeft verklaard dat hij het bedrijfspand heeft verhuurd aan Turkse mensen en dat de morfine van hen moet zijn. Deze verklaring is niet aannemelijk geworden, omdat er geen enkele concrete aanwijzing is dat de verdachte het pand daadwerkelijk verhuurd/ter beschikking gesteld zou hebben aan anderen. De verdachte weigert ook te zeggen wie deze personen dan waren, zodat zijn verklaring onvoldoende concreet en verifieerbaar is, en de rechtbank het er om deze reden voor moet houden dat verdachte deze morfine voorhanden heeft gehad, en zijn (overige) verweer op dit (verder) geen bespreking behoeft.
De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte ruim 19 kilo morfine voorhanden heeft gehad.
4.1.4.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 3 ten laste gelegde is wel wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 19 februari 2019 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid van een materiaal
bevattende morfine, zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft in een door hem gehuurd bedrijfspand ruim 19 kilo morfine in de vorm van poeder en/of brokken aanwezig gehad.
Morfine is een verdovend middel dat valt onder de bij de Opiumwet behorende lijst I. Het is een voor de gezondheid zeer gevaarlijke en potentieel schadelijke stof. De hoeveelheid morfine die de verdachte aanwezig heeft gehad was zo groot dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel.
De verdachte heeft zodoende bijgedragen aan het criminele drugscircuit en aan het in stand houden van de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat in de ‘onderwereld’ bij de handel van drugs, geweld en bedreiging een grote rol spelen en dat verslaafden vaak vermogenscriminaliteit plegen om te voorzien in hun behoeften. Dit veroorzaakt schade en overlast voor de samenleving. Harddrugs zijn daarnaast sterk verslavend en brengen de volksgezondheid van de gebruikers ernstige schade toe. De verdachte heeft hiervoor kennelijk geen oog gehad en was uitsluitend uit op eigen financieel gewin.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft gerapporteerd over de verdachte op 11 juni 2019 en daarna aanvullend op 27 augustus 2019. Deze rapporten houden - kort samengevat - het volgende in.
De verdachte heeft moeite om voet bij stuk te houden en voor zichzelf te kiezen als anderen druk op hem leggen. Hij helpt graag mensen, waarbij hij niet altijd goed nadenkt over de risico’s. Om die reden wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en de verplichting om deel te nemen aan de gedragsinterventie cognitieve vaardigheden.
Overig
De verdachte heeft een eigen bedrijf. De verdediging heeft aangevoerd dat dit bedrijf in zwaar weer dreigt te raken als de verdachte weer vast komt te zitten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarnaast is rekening gehouden met het feit dat de officier van justitie voor alle drie de ten laste gelegde feiten een gevangenisstraf van drie jaar heeft geëist, maar dat de verdachte slechts voor één van deze drie feiten zal worden veroordeeld.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis achterwege te laten. De ernst van het feit biedt hiertoe echter geen ruimte en ook de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden geven hiertoe onvoldoende aanleiding.
Anders dan is geadviseerd, ziet de rechtbank in de persoon van de verdachte en in hetgeen aan het advies van de reclassering ten grondslag ligt geen aanleiding om aan de verdachte een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.

8.Voorlopige hechtenis

De verdediging heeft bij pleidooi verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte te laten voortduren, zodat hij een eventueel hoger beroep in vrijheid kan afwachten.
De rechtbank zal het verzoek afwijzen. Het strafvorderlijk belang, dat volgt uit de onderhavige veroordeling tot een substantiële gevangenisstraf, weegt zwaarder dan het persoonlijke belang van de verdachte. De schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte zal daarom worden opgeheven.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. J. van der Groen en L. Daum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 september 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 december 2018 tot en met 19 februari 2019 te
Bergschenhoek, gemeente Lansingerland
(in een woning/pand gelegen aan [adres delict] )
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt 21 kilogram morfine, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende morfine,
zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
(een) tot op heden onbekend gebleven pers(o)n(en) in of omstreeks de periode
van 01 december 2018 tot en met 19 februari 2019 te Bergschenhoek, gemeente
Lansingerland
(in een woning/pand gelegen aan [adres delict] )
met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt 21 kilogram morfine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende morfine,
zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of
omstreeks de periode 01 januari 2019 tot en met 19 februari 2019 te
Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, in elk geval in Nederland,
opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is geweest, door aan die tot op heden onbekend gebleven
pers(o)n(en) voornoemd(e) woning/pand voor het bereiden en/of bewerken en/of
verwerken van morfine ter beschikking te stellen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2018 tot en met 19 februari
2019 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
(in een woning/pand gelegen aan de [adres delict] )
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, vervaardigen
van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
onder meer 21 kilogram morfine en/of een (grote) hoeveelheid coffeïne en/of
cafeïne en/of chemicaliën en/of gebruikersgoederen (waaronder trechters en/of
maatbekers en/of spatels en/of vegers en/of teilen en/of een 40-liter pan
en/of plastic zakjes en/of tape) en/of flessen met wasbenzine en/of amonia
en/of jerrycans (met etiket "Nitric acid 58%) gevuld met vloeistof ruikend
naar chloor,
voorhanden gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of
ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat/die bestemd was/waren tot het
plegen van dat/die feit(en);
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
(een) tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) in of omstreeks de periode
van 01 december 2018 tot en met 19 februari 2019 te Bergschenhoek, gemeente
Lansingerland,
(in een woning/pand gelegen aan de [adres delict] ),
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, vervaardigen
van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat bestemd
was tot het plegen van dat/die feit(en),
voor te bereiden en/of te bevorderen en/of daarbij behulpzaam te zijn en/of om
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of
omstreeks de periode van 01 december 2018 tot en met 19 februari 2019 te
Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk
behulpzaam is geweest door aan die tot op heden onbekend gebleven
perso(o)n(en) voornoemd(e) woning/pand ter beschikking te stellen;
3.
hij op of omstreeks 19 februari 2019 te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 21 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende morfine,
zijnde morfine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.