ECLI:NL:RBROT:2019:7168

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
C/10/580379 / KG ZA 19-859 (voorlopige voorziening) C/10/580378 / FA RK 19-7156 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek om voorlopige voorziening inzake verlenging huisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot verlenging van een huisverbod dat eerder was opgelegd aan de verzoeker. De burgemeester van Rotterdam had op 8 augustus 2019 een huisverbod opgelegd, dat op 16 augustus 2019 werd verlengd tot 5 september 2019. De verzoeker heeft beroep ingesteld tegen deze verlenging en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting waren de verzoeker, zijn gemachtigde, de burgemeester en de belanghebbenden aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen. De rechter heeft vastgesteld dat er geen partnergesprek heeft plaatsgevonden en dat er geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt, waardoor het gevaar voor de veiligheid van de achterblijvers nog steeds voortduurt. De rechter heeft ook overwogen dat de burgemeester voldoende redenen had om het huisverbod te verlengen, gezien de omstandigheden en het gevaar dat de verzoeker voor de achterblijvers zou kunnen opleveren.

De voorzieningenrechter heeft verder geconcludeerd dat de verzoeker niet voldoende had aangetoond dat de situatie was veranderd ten opzichte van eerdere procedures, waarin het huisverbod ook was gehandhaafd. De rechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/580379 / KG ZA 19-859 (voorlopige voorziening)
C/10/580378 / FA RK 19-7156 (beroep)
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van
22 augustus 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen
[naam verzoeker], verzoeker,
wonende te [woonplaats verzoeker] , [adres verzoeker] ,
gemachtigde mr. G. Grijs,
en
de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde mr. V.E. van Dijk,
in welke zaken belanghebbenden zijn:
[naam belanghebbende 1], echtgenote van verzoeker, hierna te noemen achterblijfster,
en
[naam belanghebbende 2], de zoon van achterblijfster, hierna te noemen de zoon,
hierna gezamenlijk te noemen achterblijvers,
beiden wonende te [woonplaats belanghebbenden] , [adres belanghebbenden] .
Ontstaan en loop van de procedure
Bij besluit van 8 augustus 2019 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot 5 september 2019 om 10:39 uur.
Bij brief van 19 augustus 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit tot verlenging van het huisverbod (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019.
Aanwezig waren:
 verzoeker, bijgestaan door mr. C.C.J.L. Huurman, waarnemend voor mr. G. Grijs;
 verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.E. van Dijk, M.E. Braak en mr. J.M. Tang;
 achterblijfster;
 de zoon;
 Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Beslissing

 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
 wijst de verzoeken om verweerder te veroordelen in de proceskosten af.
Overwegingen

1.Weergave bestreden besluit, verzoek en beroep

1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.2.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit en verweerder te veroordelen in de proceskosten. Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de proceskosten.

2.Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening

2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat hij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.

3.Spoedeisend belang

3.1.
Verzoeker heeft door het opgelegde huisverbod dat nog steeds voortduurt geen toegang tot zijn woning. Het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening is daarmee gegeven.

4.Beoordeling gronden

4.1.
Verzoeker heeft eerder beroep ingesteld tegen het besluit tot oplegging van het huisverbod en verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van deze rechtbank van 13 augustus 2019 is het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Bij uitspraak van 15 augustus 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Gelet hierop staat dit besluit in rechte vast. Voor zover de beroepsgronden van verzoeker zien op het gevaar ten tijde van het besluit tot oplegging van het huisverbod, kunnen deze dan ook niet meer in deze procedure aan de orde komen. Deze procedure beperkt zich tot de vraag of verweerder het huisverbod mocht verlengen.
4.2.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (o.a. de uitspraak van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2520) is, als de uithuisgeplaatste na de verlenging van het huisverbod een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard, dit een indicatie dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan mogelijk niet langer bestaat. Bij de beoordeling of die dreiging of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, is van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken.
4.4.
Verzoeker betoogt dat het gevaar inmiddels is geweken omdat duidelijk is dat partijen niet met elkaar verder willen.
De voorzieningenrechter overweegt dat deze omstandigheid niet zonder meer betekent dat het gevaar is geweken. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat zodra verzoeker en achterblijvers weer in dezelfde woning verblijven, de kans op herhaling van geweldsincidenten onverminderd aanwezig is.
Dit betoog faalt.
4.5.
Verzoeker betoogt verder dat het hem niet valt aan te rekenen dat de hulpverlening nog niet is gestart en er geen partnergesprek heeft plaatsgevonden, omdat hij wel open staat voor hulpverlening.
De voorzieningenrechter stelt vast dat ten tijde van de verlenging nog niet duidelijk was of verzoeker open stond voor hulpverlening. Pas op 16 augustus 2019 heeft er een inhoudelijk gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker en de casemanager van Veilig Thuis. Tijdens dit gesprek heeft verzoeker onder meer toestemming gegeven om informatie op te vragen bij zijn behandelaar en aangegeven open te staan voor hulpverlening. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er ten tijde van de verlenging geen sprake van de situatie dat verzoeker een aanbod tot hulpverlening had aanvaard. Verder staat vast dat er op dat moment nog geen partnergesprek had plaatsgevonden en er ook geen veiligheidsafspraken tussen partijen waren gemaakt. Dit betoog faalt.
4.6.
De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder bevoegd was het huisverbod te verlengen.
4.7.
Verzoeker betoogt verder dat verweerder geen gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid omdat hij in zijn belangenafweging onvoldoende rekening heeft gehouden met de psychiatrische problematiek van verzoeker. Hij verwijst daarbij naar een e-mail van zijn behandelaar, die aangeeft dat het niet toekennen van de woning aan verzoeker zou kunnen leiden tot decompensatie, gelet op de stress die hij dan zou kunnen ervaren.
De voorzieningenrechter overweegt dat ten tijde van de verlenging de persoonlijke situatie van verzoeker ongewijzigd was ten opzichte van de vorige procedure, waarin is geoordeeld dat niet is gebleken dat verzoeker wegens zijn medische klachten op het gebruik van de woning is aangewezen. De informatie die door verzoeker is verstrekt dateert immers van na het bestreden besluit. Uit deze informatie kan verder niet worden afgeleid dat de medische situatie van verzoeker zo acuut is dat, mede gelet op het tijdelijke karakter van een huisverbod, de belangenafweging nu anders zou moeten uitvallen. Dit betoog faalt.
4.8.
Ten slotte zijn ter zitting geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven het huisverbod op te heffen. Er is nog steeds geen aanvang gemaakt met de hulpverlening en er zijn geen veiligheidsafspraken gemaakt.
4.9.
Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is.
4.10.
Omdat de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.
4.11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. M.C. Woudstra, voorzieningenrechter, en door deze en
mr. E.A.C. van Dijk, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: