ECLI:NL:RBROT:2019:7167

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
10/996643-18 19-1965
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen afwijzing onderzoekswensen door rechter-commissaris in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 14 augustus 2019 een bezwaarschrift behandeld van de verdachte tegen de afwijzing van onderzoekswensen door de rechter-commissaris. De verdachte, die wordt vervolgd voor meerdere strafbare feiten, waaronder het opzettelijk doen van valse aangiften omzetbelasting en het witwassen van geldbedragen, had verzocht om aanvullende onderzoekshandelingen. Deze verzoeken omvatten het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal en het horen van getuigen. De rechter-commissaris heeft deze verzoeken op 11 juli 2019 afgewezen, waarna de verdachte bezwaar heeft aangetekend.

De rechtbank heeft de afwijzing van de rechter-commissaris beoordeeld en geconcludeerd dat de verzoeken onvoldoende zijn onderbouwd. De verdediging stelde dat de verzochte stukken noodzakelijk waren voor de beoordeling van de bewijsbaarheid van de strafrechtelijke verwijten. De rechtbank oordeelde echter dat de rechter-commissaris terecht had geoordeeld dat de verzoeken niet in redelijkheid konden bijdragen aan de beslissing in de zaak. De rechtbank benadrukte dat de verdediging concrete aanknopingspunten moet aanleveren voor het horen van getuigen en dat het zwijgrecht van de verdachte niet kan worden ingeroepen om de verzoeken te onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de rechter-commissaris in stand is gebleven. De rechtbank heeft de zaak openbaar uitgesproken op 28 september 2019, met de rechters V.M. de Winkel, W.A.F. Damen en W.H.S. Duinkerke.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/996643-18
Raadkamernummer: 19/1965
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het bezwaarschrift van de verdachte

[naam verdachte] ,

geboren te [geboortpelaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te (3011 AA) Rotterdam, aan het Beursplein 37, ten kantore van zijn raadslieden mrs. F.G.L. van Ardenne en J.S. Bilgi.

Procedure

De verdediging heeft op grond van artikel 182 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bij e-mail van 14 mei 2019 de rechter-commissaris verzocht om in deze strafzaak onderzoekshandelingen te verrichten, bestaande uit:
- het laten opmaken van een aanvullend proces-verbaal over de concrete werkzaamheden
van de controleambtenaren van de Belastingdienst betreffende de controle van de
(suppletie)aangiften omzetbelasting van [naam bedrijf 1] , [naam verdachte] , [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 4] , in het bijzonder van mevrouw [naam 1] , alsmede een afschrift van de door hen opgestelde gespreksaantekeningen en gespreksverslagen;
- het horen van [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] als getuigen.
De officier van justitie mr. M.D. Hes heeft bij e-mail van 24 mei 2019 zijn zienswijze medegedeeld.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 11 juli 2019 het verzoek afgewezen.
Op 25 juli 2019 heeft de verdachte bij de rechtbank tegen deze beschikking een bezwaarschrift ingediend.
De officier van justitie mr. Hes heeft bij e-mail van 13 augustus 2019 zijn reactie op het bezwaarschrift medegedeeld.
Het bezwaar is op 14 augustus 2019 door de raadkamer behandeld. De raadsman mr. Van Ardenne en de officier van justitie mr. A.C. Schaafsma, die is verschenen namens de officier van justitie mr. M.D. Hes, zijn gehoord. De verdachte is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Feiten

De verdachte is in de onder opgemeld parketnummer ingeschreven zaak door de officier van justitie aangemerkt als verdachte van:
primair (medeplegen van) het opzettelijk doen van valse aangiften omzetbelasting ten name van [naam bedrijf 2] , [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 4] , subsidiair (medeplegen van) het valselijk opmaken of vervalsen van deze aangiften omzetbelasting;
(medeplegen van) het opzettelijk valselijk opmaken of vervalsen van suppleties omzetbelasting ten name van [naam bedrijf 3] , [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 4] ;
(medeplegen van) het witwassen van geldbedragen;
(medeplegen van) het opzettelijk valselijk opmaken of vervalsen van facturen;
primair (medeplegen van) het niet voldoen aan de verplichting ingevolge de Belastingwet tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens en/of aanwijzingen en het voor raadpleging ter beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan, subsidiair (medeplegen van) het opzettelijk valselijk opmaken of vervalsen van twee bankafschriften.
Hij wordt ter zake van deze feiten vervolgd.

Standpunt verdachte en standpunt officier van justitie

Het bezwaarschrift keert zich tegen de weigering om voormelde onderzoekshandelingen te verrichten. Daartoe is het volgende aangevoerd:
  • ten aanzien van het verzoek om een aanvullend proces-verbaal en gespreksaantekeningen en gespreksverslagen van de Belastingdienst:de rechter-commissaris heeft ten onrechte geoordeeld dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd en heeft ook ten onrechte aan de verdachte tegengeworpen dat hij over de genoemde punten zelf niets heeft verklaard, maar zich steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen. De verdachte heeft het recht om te zwijgen en weet ook niet wat bij deze controlebezoeken van de Belastingdienst de juiste gang van zaken is. De verzochte stukken zijn nodig om te kunnen beoordelen wat er tijdens de controlebezoeken is besproken en of bepaalde rechtens te respecteren waarborgen, zoals de cautie, in acht zijn genomen. Hierin bestaat het verdedigingsbelang, omdat dit aspect invloed kan hebben op de bewijsbaarheid van de strafrechtelijke verwijten en de overtuiging van de rechtbank op dit punt. Op basis van het bij het bezwaarschrift gevoegde gespreksverslag (het verslag dat de ouders van de verdachte hebben opgemaakt van het bezoek van mevrouw [naam 1] aan het ouderlijk huis van de verdachte op 22 mei 2017) en hetgeen al is opgemerkt in het verzoek aan de rechter-commissaris, is het aannemelijk dat het onderzoek van mevrouw [naam 1] meer heeft omvat dan louter fiscaal relevante vragen met betrekking tot de heffing omzetbelasting;
  • ten aanzien van het horen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] als getuigen:de rechter-commissaris heeft ten onrechte geoordeeld dat voor de op dit punt in het verzoek genoemde scenario’s geen aanknopingspunten in het dossier te vinden zouden zijn. De aanknopingspunten hiervoor zijn te vinden in de eerder door [naam getuige 1] (de moeder van de verdachte) afgelegde getuigenverklaring. Zij heeft daarin over de bedreigingen verklaard. Ook zijn hiervoor aanknopingspunten te vinden in de overgelegde e-mails van [naam 2] (de vader van de verdachte) en die van [naam getuige 2] van 6 april 2017. Dat de verdachte hierover zelf niets heeft verklaard, maar zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen, kan hem niet worden tegengeworpen. Namens de verdachte wordt naar voren gebracht dat hij de ten laste gelegde feiten betwist en dat hij stelt dat anderen de hem verweten feiten hebben gepleegd, namelijk degenen die hem hebben bedreigd. Het horen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] is van belang voor de onderbouwing van dit standpunt. Deze getuigen waren erbij aanwezig toen deze bedreigingen plaatsvonden en kunnen daar dus over verklaren. Ook kan [naam getuige 1] verklaren over de gang van zaken bij de controlebezoeken;
  • ten aanzien van het horen van [naam getuige 3] als getuige:dit verzoek is afgewezen, omdat het betreffende contract geen deel uitmaakt van de tenlastelegging, maar hiermee is niet automatisch gezegd dat het belang van de verdediging om [naam getuige 3] te horen ontbreekt. Zijn verklaring over dit contract bevindt zich in het dossier en wat hij daarin heeft verklaard over de (on)betrouwbaarheid van verdachte kan invloed hebben op de overtuiging van de rechtbank ten aanzien van de wel ten laste gelegde feiten.
De officier van justitie heeft – mede onder verwijzing naar het door de officier van justitie mr. Hes toegezonden reactie op het bezwaarschrift – geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaar.

Beoordeling

Vooropgesteld wordt dat de rechter-commissaris een verzoek als het onderhavige weigert indien de gevraagde onderzoekshandeling in redelijkheid niet kan bijdragen aan enige in de zaak te nemen beslissing. De rechtbank zal moeten toetsen of de beslissing van de rechter-commissaris in het licht daarvan in stand kan blijven. De beslissing van de rechter-commissaris wordt, omdat het om een bezwaarschriftprocedure gaat, in beginsel ex tunc getoetst, dat wil zeggen: wordt beoordeeld naar de feiten en omstandigheden zoals die bekend waren bij de rechter-commissaris ten tijde van het nemen van die beslissing. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat de beslissing gezien moet worden in het licht van de taak van de rechter-commissaris in het vooronderzoek. Die taak is aanvullend, waar nodig, om er voor te zorgen dat het onderzoek volledig en evenwichtig is.
In de (overzichts)arresten van de Hoge Raad d.d. 1 juli 2014 en 4 juli 2017 ter zake het horen van getuigen wordt de nadruk gelegd op de onderbouwing van de verzoeken. In r.o. 2.6.: “Zo is afwijzing van het verzoek goed denkbaar als het verzoek niet dan wel zo summier is onderbouwd dat de rechter buiten staat is het verzoek te toetsen aan de maatstaf van het verdedigingsbelang. Van de verdediging mag worden verlangd dat zij ten aan zien van iedere door haar opgegeven getuigen motiveert waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 te nemen beslissing.” De HR sluit deze overweging af met het geven van twee duidelijke voorbeelden. Getuigen die de verdachte belasten kunnen in beginsel steeds worden gehoord; dit recht vloeit rechtstreeks voort uit artikel 6 van het EVRM. Voor zgn. rechtmatigheids-/vormverzuimgetuigen verwijst de rechtbank kortheidshalve naar r.o. 2.7. van hetzelfde arrest. In zijn arrest van 4 juli 2017 heeft de HR in r.o. 3.7.1. tot en met 3.7.3. nader aangegeven aan welke eisen zo een onderbouwing (in elk geval) dient te voldoen, en is tevens nadrukkelijk aandacht besteed aan het geval dat de verdachte nog geen inhoudelijke verklaring heeft afgelegd in het vooronderzoek.
Een inhoudelijke verklaring van de verdachte over hetgeen hem wordt verweten is geen absolute voorwaarde. Wel kan het voor de rechter(s) die moeten beslissen over onderzoekswensen door het afleggen van een dergelijke verklaring duidelijk worden dát, en waarom, het horen van een getuige of andere onderzoekshandeling redelijkerwijs van belang is voor een (of meer) van de beslissingen in de art. 348 en 350 Sv. Het niet (willen) afleggen van een dergelijke verklaring kan er dan ook toe leiden dat in het dossier noodzakelijke (nadere) informatie ontbreekt om de betekenis van het horen van de verzochte getuige voor de beantwoording van de vragen van art 348 en 350 Sv, voldoende te onderbouwen. Het risico daarvoor ligt op dit punt bij de verdediging.
Aanvullend proces-verbaal, gespreksaantekeningen en gespreksverslagen Belastingdienst
De verdediging verzoekt om een proces-verbaal waarin wordt gerelateerd over de concrete
werkzaamheden van de controleambtenaren van de Belastingdienst, een afschrift van door
hen opgestelde gespreksaantekeningen en een afschrift van gespreksverslagen.
Zoals ook de officier van justitie heeft opgemerkt, heeft de rechter-commissaris niet uitsluitend geoordeeld dat dit verzoek onvoldoende is onderbouwd, maar dit verzoek ook op inhoudelijke gronden beoordeeld. Op basis daarvan heeft de rechter-commissaris het volgende geconcludeerd:
‘ [naam 1] is degene geweest die tijdens het controle onderzoek namens de Belastingdienst met de verdachte heeft gesproken. (…) Uit het dossier blijkt niet dat de inhoud van de gesprekken tussen de verdachte en controleambtenaar [naam 1] hebben bijgedragen aan het ontstaan van de verdenking tegen de verdachte noch dat tijdens die gesprekken door mevrouw [naam 1] naar mogelijke strafbare feiten is gevraagd. De stelling van de verdediging dat niet valt uit te sluiten dat dit is gebeurd, is niet onderbouwd. De verdachte leverde tijdens het controle onderzoek zelf facturen en later bankafschriften aan die mogelijk vals zijn en die de basis vormden voor het tegen hem ingestelde strafrechtelijke onderzoek. Het dossier bevat geen verklaringen die de verdachte ten overstaan van mw [naam 1] heeft afgelegd en die als bewijs tegen de verdachte (kunnen) worden gebruikt. Tijdens zijn verhoren bij de FIOD zijn hem wel vragen gesteld over mogelijk door hem gepleegde strafbare feiten, maar niet blijkt dat tijdens die gelegenheden hem toekomende waarborgen niet in acht zijn genomen. De verdachte heeft zelf niet aangegeven dat hem rechtswaarborgen zijn onthouden of dat hem tijdens het controle onderzoek andere dan fiscaal relevante vragen zijn gesteld. Daarmee ontbreekt het belang van de verdediging bij de gevraagde onderzoekshandelingen. Het verzoek is op dit punt ook onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat het onderzoek van [naam 1] meer heeft omvat dan louter fiscale vragen, is daartoe onvoldoende.’
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris het verzoek om genoemde stukken op goede gronden heeft afgewezen. Zoals hiervoor ook is overwogen, kan het zwijgen van de verdachte hierbij worden meegewogen. Hetgeen de verdediging in deze procedure heeft aangevoerd is voor de rechtbank ook geen aanleiding om nu anders te oordelen. Er is ook nu geen begin van aannemelijkheid ontstaan voor de stelling dat het onderzoek van mevrouw [naam 1] meer heeft omvat dan louter fiscale vragen. De inhoud van het overgelegde gespreksverslag van het bezoek van mevrouw [naam 1] aan het ouderlijk huis van de verdachte op 22 mei 2017 is onvoldoende om deze stelling te onderbouwen, ook wanneer deze wordt bezien in combinatie met hetgeen in het verzoek aan de rechter-commissaris naar voren is gebracht. Ook is er geen begin van aannemelijkheid dat er bepaalde rechtens te respecteren waarborgen niet in acht zijn genomen. In het bezwaarschrift is opgemerkt dat het mogelijk gaat om het al dan niet geven van de cautie door de controleambtenaren van de Belastingdienst, maar op grond van welke rechtsregel en/of rechtspraak een dergelijke verplichting zou bestaan, is door de verdediging niet nader onderbouwd. Voorshands houdt de rechtbank het ervoor dat controleambtenaren van de Belastingdienst geen opsporingsambtenaren zijn en alleen al om die reden geen cautie hoeven te geven.
Horen van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] als getuigen
De rechtbank is van oordeel dat de rechter-commissaris ook de verzoeken tot het horen van deze getuigen op goede gronden heeft afgewezen. De verdediging komt met een alternatief scenario en het ligt daarom op haar weg om hier handen en voeten aan te geven. Op dit moment is hiervoor in het dossier en in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen enkel concreet aanknopingspunt te vinden. Ook de in raadkamer door de raadsman overgelegde e-mails van resp. [naam 2] en [naam getuige 2] van 6 april 2017 zijn onvoldoende om het gestelde scenario in die mate te onderbouwen dat er nader onderzoek naar behoort te worden gedaan. De rechtbank verwijst daarbij naar het gegeven dat de daarin gestelde bedreigingen pas aan het eind van de ten laste gelegde periode (namelijk op 5 april en 11 april 2017) hebben plaatsgevonden en kan daaruit dus niet volgen dat de verdachte onder druk van anderen bepaalde strafbare handelingen zou hebben verricht. Zolang de verdachte zelf niets naders over de (gestelde) bedreigingen en de andere (gestelde) omstandigheden verklaart, kan niet worden beoordeeld of het horen van deze getuigen kan bijdragen aan enige in deze zaak te nemen beslissing. Als hij hierover een verklaring wil afleggen, zal hij dit bijvoorbeeld kunnen doen tijdens een verhoor van de FIOD. Of een handgeschreven verklaring door de verdachte, zoals de raadsman bij de behandeling in raadkamer heeft voorgesteld, daartoe toereikend zal worden geoordeeld, is een vraag die thans niet voorligt.
Verder is onvoldoende onderbouwd waarom het horen van [naam getuige 1] over de onder 1 genoemde controlebezoeken van belang is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het verzochte aanvullend proces-verbaal, de gespreksaantekeningen en gespreksverslagen van de Belastingdienst.
Horen van [naam getuige 3] als getuige
De verdediging wil [naam getuige 3] , directeur van [naam bedrijf 5] , horen in verband met zijn tijdens een eerder getuigenverhoor gedane bewering over een contract met [naam bedrijf 5] met een al dan niet valse handtekening. De rechter-commissaris heeft terecht geoordeeld dat het verhoor van [naam getuige 3] als getuige in redelijkheid niet van belang is voor enige in de strafzaak in het kader van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing, omdat dit contract geen deel uitmaakt van de tenlastelegging. Dat het voor de rechterlijke overtuiging ten aanzien van de wel ten laste gelegde feiten van belang is dat deze getuige hierover wordt gehoord, zoals de verdediging stelt, valt niet in te zien. In dit kader is verder van belang dat de verdediging tijdens de inhoudelijke behandeling, in elk geval bij pleidooi, nader en onderbouwd kan ingaan op de (gestelde) onbetrouwbaarheid van deze getuige.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de rechter-commissaris ten aanzien van alle onderzoekswensen in stand blijven en zal het bezwaar ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door
mr. V.M. de Winkel, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2019.