ECLI:NL:RBROT:2019:7165

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
19/1616
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over onttrekking aan het verkeer van inbeslaggenomen hond na bijtincident

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 14 augustus 2019, wordt het beklag van de klager behandeld met betrekking tot de onttrekking aan het verkeer van zijn hond, die in beslag was genomen na een bijtincident. De klager had op 1 maart 2019, naar aanleiding van een incident waarbij zijn hond zijn dochter had gebeten, een klaagschrift ingediend. De officier van justitie had op 8 juli 2019 aangekondigd de hond te willen euthanaseren op basis van een risico-inschattingsrapport van de Universiteit Utrecht, waarin werd geadviseerd tot euthanasie vanwege het agressieve gedrag van de hond.

De rechtbank oordeelt dat de klager niet ontvankelijk is in zijn beklag tegen het voornemen van de officier van justitie om de hond te onttrekken aan het verkeer, omdat er geen sprake is van een beslissing die beklag mogelijk maakt. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie de bevoegdheid om de hond te onttrekken aan het verkeer alleen kan uitoefenen indien de klager schriftelijk afstand heeft gedaan van de hond, wat niet het geval is. De rechtbank concludeert dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag, gezien de risico's die de hond met zich meebrengt.

De rechtbank verklaart het beklag van de klager ongegrond en benadrukt dat de klager de mogelijkheid heeft om op eigen kosten een contra-expertise te laten uitvoeren, maar dat de rechtbank niet de bevoegdheid heeft om het openbaar ministerie daartoe te verplichten. De beslissing wordt openbaar uitgesproken op 28 september 2019.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Raadkamernummer: 19/1616
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op de klaagschriften van:

[naam klager] , klager,

geboren te [geboorteplaats klager] op [geboortedatum klager] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te (1411 PX) Naarden aan de Peperstraat 9A, ten kantore van zijn raadsman mr. P.W. Hermens.

Procedure

Op 19 juni 2019 en 16 juli 2019 zijn namens de klager op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) klaagschriften ingediend (beide geregistreerd onder raadkamernummer 19/1616). Verzocht is deze klaagschriften gezamenlijk te behandelen.
De klaagschriften zijn op 14 augustus 2019 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. C.J. Kroon, de klager en de raadsman zijn gehoord.

Feiten

Op 1 maart 2019 is te Capelle aan den IJssel onder de klager op grond van artikel 94 Sv
beslag gelegd op een hond, te weten
- een Mechelse Herdershond genaamd [naam hond] , transpondernummer [transpondernummer]
(hierna: de hond).
Dit beslag is gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek in verband met een bijtincident, waarbij de hond in huis letsel heeft toegebracht bij de dochter van de klager.
De klager heeft op 6 maart 2019 op grond van artikel 552a Sv een klaagschrift ingediend (RK 19/665). Bij beschikking van deze rechtbank van 19 april 2019 is het beklag ongegrond verklaard.
Op 9 mei 2019 is bij de hond een gedragstest afgenomen door het risk-assessmentteam van de Universiteit Utrecht. Op basis van deze gedragstest en de overige informatie is door dit team een risico-inschattingsrapport opgemaakt, gedateerd 20 juni 2019. Hierin is geadviseerd de hond te euthanaseren.
Op 8 juli 2019 heeft de officier van justitie de klager schriftelijk op de hoogte gesteld van het voornemen de in beslag genomen hond op grond van artikel 116, tweede lid Sv te onttrekken aan het verkeer (euthanaseren).

Standpunt klager en standpunt officier van justitie

Het klaagschrift strekt tot gegrondverklaring van het beklag tegen het voornemen van de officier van justitie om de hond te onttrekken aan het verkeer (euthanaseren) en opheffing van het beslag. Aangevoerd is dat het voornemen van de officier van justitie ten onrechte wordt gebaseerd op artikel 116, tweede lid Sv, omdat de klager niet schriftelijk afstand heeft gedaan van de hond. Verder is aangevoerd dat euthanasie moet worden gezien als ultimum remedium en dat in dit geval een minder ingrijpende maatregel mogelijk en geboden is. De klager kan zich niet verenigen met de conclusie in het risico-inschattingsrapport over de hond, waar de beslissing van de officier van justitie op is gebaseerd, en wil in de gelegenheid worden gesteld om aan te tonen dat de risicoanalyse in het rapport onjuist is. Hij wenst de hond door een medewerker van de Martin Gaus Academie te laten bezoeken om na te gaan of een contra-expertise zinvol is en, indien dat het geval is, een contra-expertise te laten uitvoeren. Hij wenst dat in dat geval de uitslag van de contra-expertise wordt afgewacht, voordat een besluit wordt genomen ten aanzien van de hond. Hiertoe is een verzoek gedaan aan het openbaar ministerie, maar dat verzoek is afgewezen. Daarvoor is als reden gegeven dat het verzochte onderzoek niet mogelijk is omdat de hond op een geheime locatie wordt gehouden waar geen bezoekers mogen komen, maar dat is onvoldoende redengevend om dit verzoek af te wijzen. De klager verzoekt de rechtbank genoemd onderzoek te gelasten. Subsidiair vraagt hij in de gelegenheid te worden gesteld om dat onderzoek zelf uit te laten voeren.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de klager in het beklag voor zover dat ziet op het voornemen om de hond te euthanaseren. Daartoe is gesteld dat geen sprake is van een beslissing als bedoeld in artikel 116, tweede lid Sv, maar van een zogenoemde beheersbeslissing in de zin van artikel 117, tweede lid Sv, namelijk het verlenen van een machtiging tot vernietiging, waartegen geen beklag openstaat.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beklag voor het overige ongegrond moet worden verklaard, omdat er nog strafvorderlijk belang is bij het voortduren van het beslag. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de hond verbeurd zal worden verklaard of zal worden onttrokken aan het verkeer.

Ontvankelijkheid

Uit de stukken in het dossier volgt niet dat er sprake is van een beslissing van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot vernietiging in de zin van artikel 117 Sv en evenmin van een voornemen daartoe. In het dossier bevindt zich uitsluitend de brief van de officier van justitie aan de klager van 8 juli 2019. Deze brief kan, omdat dat expliciet in deze brief is vermeld, niet anders worden begrepen dan een kennisgeving van het voornemen om de hond op grond van artikel 116, tweede lid onder c Sv te onttrekken aan het verkeer. Hierbij gaat het om de bevoegdheid als genoemd in artikel 116, tweede lid onder c Sv om te gelasten dat met een in beslag genomen voorwerp (in dit geval de hond) wordt gehandeld als ware het onttrokken aan het verkeer. Ook tegen dat voornemen staat geen beklag open, niet op grond van artikel 116, derde lid Sv en evenmin op grond van artikel 552a Sv. De klager zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in het beklag voor zover dat ziet op het voornemen om de hond te onttrekken aan het verkeer. Voor het overige is hij wel ontvankelijk in het beklag.
De rechtbank hecht er wel aan op te merken dat de officier van justitie de bevoegdheid als bedoeld in artikel 116, tweede lid onder c Sv uitsluitend kan uitoefenen indien de beslagene afstand heeft gedaan van het in beslag genomen voorwerp en heeft verklaard dat het voorwerp aan hem toebehoort. Dat is ook de reden dat daartegen geen beklag open staat. In dat geval behoort het voorwerp toe aan de Staat en niet meer aan de beslagene. In dit geval is niet aan deze vereisten voldaan, omdat de klager niet schriftelijk afstand heeft gedaan van de hond. De officier van justitie kan deze bevoegdheid daarom niet uitoefenen. Indien de officier van justitie de hond wil laten onttrekken aan het verkeer, zal hij (indien de klager niet alsnog schriftelijk afstand doet van de hond) onttrekking aan het verkeer moeten vorderen in de strafzaak of kan hij een van de andere mogelijkheden die zijn omschreven in artikel 36b Sv volgen. Hier gaat de rechtbank bij de beoordeling van de klacht nader op in.
Beoordeling klacht
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.
In geval van een beklag van de beslagene tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechter eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast. Als er geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval indien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 552f Sv.
Zoals reeds is overwogen in de beschikking van 19 april 2019, blijkt uit de processen-verbaal in het dossier dat de hond bij een ruzie in het gezin de dochter van de klager fors heeft gebeten in haar ellenboog, met als gevolg vier diepe bijtwonden waarvan twee door de politie worden omschreven als scheurwonden. Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen, zagen zij een angstige en gemuilkorfde hond die opsprong en bijtende bewegingen naar hen maakte toen zij bij de hond zijn chip met een chipreader wilden uitlezen.
In het risico-inschattingsrapport van het risk-assessmentteam van de Universiteit Utrecht van 20 juni 2019 is vermeld dat de hond tijdens de gedragstest ook agressief gedrag liet zien. In de test liet de hond zien dat hij ook schudt, wat past bij de scheurverwondingen die op de foto’s van het bijtincident te zien zijn. Hij was in de kennel wel afleidbaar met voer, maar in aanwezigheid van andere honden niet en dat zorgt ervoor dat het gedrag naar andere honden moeilijk trainbaar is. Daarnaast is bijten voor hem een copingsstrategie (deels genetische en deels aangeleerd, wat elkaar ook versterkt). Hij zet in veel verschillende situaties, richting verschillende prikkels, agressie in. Dat betekent dat zijn gedrag moeilijk door gedragstherapie verbeterd kan worden, omdat een hond nooit op alle situaties en op alle prikkels kan worden getraind.
Geconcludeerd is dat de hond niet veilig binnen een gezin kan functioneren en voor de veiligheid van de kinderen van de klager en zijn echtgenote ook niet terug kan. Daarbij is ook meegewogen dat de klager en zijn echtgenote, blijkens de inhoud van de processen-verbaal, het incident aanvankelijk onderschatten en voor de buitenwereld verborgen probeerden te houden. De klager heeft ook in eerste instantie gezegd dat sprake was van schaafwonden. Verder is meegewogen dat er een melding is geweest van een eerder incident waarbij de klager dreigend met de hond achter buurkinderen aanging die de hond op het balkon aan het pesten waren.
Voorts is geconcludeerd dat de hond te risicovol is voor een gewone particulier en daarom niet herplaatsbaar is en dat het, gezien zijn leeftijd (4 jaar) en het feit dat hij nu al gezondheidsproblemen (een vergrote prostaat) heeft, ook lastig is om hem als werkhond bij een officiële geleider te plaatsen. Geconcludeerd is dat daarom dat euthanasie als enige optie overblijft.
De rechtbank acht het bij deze stand van zaken niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van de hond zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4°, van het Wetboek van Strafrecht in verbinding met artikel 552f Sv.
Het belang van strafvordering verzet zich daarom tegen opheffing van het beslag.
Het beklag tegen het voortduren van het beslag zal daarom ongegrond worden verklaard.
De rechtbank heeft in deze procedure niet de bevoegdheid om het openbaar ministerie opdracht te geven om een medewerker van de Martin Gaus Academie de hond te laten bezoeken en eventueel ook een contra-expertise te laten uitvoeren. De klager kan dit onderzoek op eigen kosten wel zelf laten uitvoeren. Nu de verblijfplaats van de hond niet bij hem en zijn raadsman bekend is, heeft hij daarvoor wel de medewerking van het openbaar ministerie nodig. Het lijkt voorshands niet onmogelijk om een dergelijk (voor)onderzoek uit te laten voeren zonder dat de (vaste) huidige verblijfplaats van de hond bij de klager bekend wordt. De rechtbank vertrouwt erop dat de raadsman en de officier van justitie in overleg een passende mogelijkheid hiervoor kunnen vinden, waarbij zowel de belangen van de klager als het belang van strafvordering in acht worden genomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de klager niet ontvankelijk in het beklag voor zover dat ziet op het voornemen om de hond te onttrekken aan het verkeer;
- verklaart het beklag voor het overige ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door
mr. V.M. de Winkel, voorzitter,
en mrs. W.A.F. Damen en W.H.S. Duinkerke, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.K. van Zanten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2019.