ECLI:NL:RBROT:2019:7095

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
576936 / HA RK 19-742
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in voorlopige hechteniszaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 1 juli 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoekster, die gedetineerd was. Het verzoek was gericht tegen mr. W.J.M. Diekman, een rechter die deel uitmaakte van de meervoudige kamer voor wrakingszaken. De verzoekster had eerder te maken gehad met deze rechter in een andere procedure, wat volgens haar een schijn van vooringenomenheid creëerde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de rechter onpartijdig is en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid. De rechtbank benadrukte dat de rechter in de nieuwe procedure niet eerder een standpunt had ingenomen over de voorlopige hechtenis en dat de omstandigheden van de zaak op dat moment bepalend zijn voor de beoordeling. De wrakingskamer concludeerde dat de eerdere betrokkenheid van de rechter bij een andere raadkamer niet automatisch leidt tot een schijn van partijdigheid in de huidige procedure. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 576936 / HA RK 19-742
Beslissing van 1 juli 2019
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te Rotterdam, thans gedetineerd in [naam PI] ,
verzoekster,
advocaat mr. P.H.A. de Boer,
strekkende tot wraking van:
mr. W.J.M. Diekman, rechter in de rechtbank Rotterdam, team straf 3 (hierna: de rechter).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 27 juni 2019 is door de meervoudige raadkamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechter deel uitmaakt, behandeld de vordering tot gevangenhouding van verzoekster. Die procedure draagt als parketnummer 10-129425-19.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoekster wraking van de rechter verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven strafzaak, waarin zich onder meer bevinden:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek.
Verzoekster, de rechter alsmede de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek werd behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt bij e-mail van 28 juni 2019.
Ter zitting van 1 juli 2019, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen de raadsman van verzoekster, de rechter en officier van justitie mr. V.A.M.G. van der Bilt.
De wrakingskamer heeft, nadat de behandeling van het wrakingsverzoek is gesloten, na een korte schorsing direct mondeling uitspraak gedaan.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
Op 13 juni 2019 heeft de raadkamer, waarvan de rechter deel uitmaakte, het hoger beroep behandeld dat de officier van justitie had ingediend tegen het bevel van de rechter-commissaris tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verzoekster. De raadkamer heeft het hoger beroep gegrond verklaard en het verzoek tot schorsing afgewezen.
De raadsman was voornemens om tijdens de zitting van 27 juni 2019, waarbij de vordering tot gevangenhouding werd behandeld, een schorsingsverzoek in te dienen. Er bestaat volgens hem een schijn van vooringenomenheid omdat de rechter tijdens de zitting van 27 juni 2019 moest oordelen over de schorsing van verzoekster, waarover de rechter al eerder geoordeeld had. Ook is het niet gebruikelijk dat in de raadkamers dezelfde rechters zitten. Vooral niet nu het een tweede raadkamer betrof die een verregaande eerste beslissing moest nemen over de gevangenhouding.
2.2
De rechter heeft niet in de wraking berust.
De rechter bestrijdt deels de feitelijke grondslag van het verzoek en heeft overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
De rechter stelt dat het gegeven dat zij deel uitmaakte van de eerdere raadkamer waarbij die raadkamer in hoger beroep het verzoek tot schorsing heeft afgewezen, geen beletsel is om de vordering tot gevangenhouding te behandelen. Op 27 juni 2019 ging het om een nieuwe vordering waarbij een ander toetsingskader en andere termijnen van toepassing zijn. Er zouden ook nieuwe of andere feiten en omstandigheden kunnen worden aangevoerd en/of zou door de verdachte of de officier van justitie een andere argumentatie kunnen worden gevolgd. De rechter had op 27 juni 2019 nog geen standpunt ingenomen over de voorlopige hechtenis.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter door haar persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.3
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.4
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.4.1
Voor de rechter-commissaris is er een wettelijk beletsel om deel te nemen aan de raadkamer. Voor de raadkamer, die anders dan de rechter-commissaris geen vooronderzoek doet, is dat wettelijk beletsel er niet. De raadkamer toetst de voorlopige hechtenis. Dat de raadkamer de voorlopige hechtenis al eerder heeft getoetst, namelijk als appèlinstantie inzake de door de rechter-commissaris genomen beslissing om de bewaring te schorsen, betekent niet dat ten aanzien van een rechter die van die raadkamer heeft deel uitgemaakt de schijn van partijdigheid is gerechtvaardigd als zij deel uitmaakt van een raadkamer die een nieuw oordeel over de voorlopige hechtenis, in dit geval de gevangenhouding, moet geven. Een en ander blijkt ook uit het feit dat bijvoorbeeld een (raad)kamer in dezelfde samenstelling kan oordelen over eventuele voortzetting van eerder bevolen gevangenhouding, hetzij als raadkamer gevangenhouding hetzij als meervoudige strafkamer bij een (pro forma) zitting.
3.4.2
Uit de feitelijke gang van zaken blijkt ook niet dat de rechter vooringenomen was. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter enkel gezegd had dat zij de verdachte kende van de vorige raadkamer. Hiermee heeft de rechter niets over de inhoud van de vordering of een mogelijk schorsingsverzoek gezegd of laten blijken hier al een inhoudelijk oordeel over te hebben. Daar komt bij dat elk schorsingsverzoek wordt beoordeeld naar aanleiding van de situatie op dat moment. De afwijzing van het schorsingsverzoek in het kader van het hoger beroep tegen de beslissing van de rechter-commissaris had veertien dagen voor de desbetreffende zitting plaatsgevonden. Door dit tijdsverloop kunnen andere argumenten en/of omstandigheden een rol spelen. Dat het schorsingsverzoek door de raadkamer, waarvan de rechter deel uitmaakte, eerder is afgewezen, wil niet zeggen dat dit op 27 juni 2019 ook zo zou zijn besloten.
3.5
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. W.J.M. Diekman.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mr. A.P. Hameete en
mr. A. Verweij, rechters en door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 juli 2019 in tegenwoordigheid van mr. M.L.F. de Leeuw, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster;
- mr. P.H.A. de Boer;
- mr. W.J.M. Diekman;
- de officier van justitie.