Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.Het verloop van de procedure
- het exploot van dagvaarding van 17 december 2018 met producties;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 14 januari 2019 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- de bij brief van 12 maart 2019 door Lentiz toegezonden producties;
- het proces-verbaal van de comparitiezitting van 22 maart 2019.
2.De vaststaande feiten
“Ter verkrijging van de in artikel 22 onder a (…) bedoelde aanspraken richt de gewezen werknemer binnen zeven dagen na het ontstaan van de voor die aanspraken vereiste omstandigheden een aanvraag tot de werkgever. Bij overschrijding van deze termijn vervalt de aanspraak gedurende het aantal dagen van deze overschrijding, tenzij de gewezen werknemer aantoont, dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest die termijn in acht te nemen.”
“(…) De toepassing van de door u bestemde regeling valt buiten de dienstverlening die door Raet als uitvoerder van de ZW ERD wordt toegepast. Ik verwijs u in dat kader dan ook door aan de oorspronkelijke werkgever. (…)”.
“(…) U was ziek voor de datum van ontslag. Derhalve heeft u recht op een aanvulling op uw ZW-uitkering vanaf 1-8-2017. (…) Een aanvraag dient maximaal 7 dagen nadat de ZW-beschikking is afgegeven bij ons binnen te zijn. In deze gevallen wordt een uitkering toegekend over de periode tot maximaal 7 dagen voor de aanvraag datum uitgekeerd. Tot 20 april 2018 heeft u geen recht op betaling van uw bovenwettelijke uitkering. (…)”. [eiser] heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanvangsdatum. Bij beslissing op bezwaar van 20 september 2018 heeft WWplus dit bezwaar ongegrond verklaard.
3.Het geschil
4.De beoordeling
“Deze afdeling is noch van toepassing op arbeidsovereenkomsten, noch op collectieve arbeidsovereenkomsten.”. De stellingen van partijen die hiermee verband houden kunnen verder onbesproken blijven.