ECLI:NL:RBROT:2019:7035

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
7828837
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken werknemer om herstel, billijke vergoeding en schadevergoeding na opzegging met toestemming UWV

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, de besloten vennootschap MBLS B.V. [verzoeker] had een arbeidsovereenkomst met MBLS en verzocht de kantonrechter om een aantal vorderingen, waaronder een billijke vergoeding en herstel van de arbeidsovereenkomst, na de opzegging van zijn dienstverband met toestemming van het UWV. De opzegging vond plaats op 19 december 2018, met een beëindiging per 1 mei 2019, en was gebaseerd op bedrijfseconomische redenen. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd, waarbij zowel het verzoekschrift als het verweerschrift met producties zijn ingediend en een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 juli 2019.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] op 1 maart 2016 in dienst trad bij MBLS en dat hij op 31 mei 2018 zijn functie als statutair bestuurder heeft neergelegd. Na een aandelentransactie werd hij werknemer van MBLS met een nieuwe arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door MBLS met toestemming van het UWV rechtmatig was, omdat er sprake was van bedrijfseconomische omstandigheden die het verval van de arbeidsplaats van [verzoeker] rechtvaardigden. De kantonrechter heeft de verzoeken van [verzoeker] tot betaling van een billijke vergoeding en herstel van de arbeidsovereenkomst afgewezen, evenals de vorderingen tot schadevergoeding en achterstallig loon. De kantonrechter concludeerde dat MBLS zich als goed werkgever had gedragen en dat de vorderingen van [verzoeker] ongegrond waren.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 961,00 aan salaris voor de gemachtigde van MBLS. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7828837 \ VZ VERZ 19-12766
uitspraak: 21 augustus 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
woonplaats: [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Buitendijk, DAS,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MBLS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gemachtigden: mr. T.A. Opbroek-Booij en mr. D.R. Hut.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [verzoeker] ” en “MBLS”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift met producties;
  • het verweerschrift met producties, en
  • de pleitaantekeningen van beide partijen.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 10 juli 2019. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekening gehouden.

2.De vaststaande feiten

2.1
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum verzoeker] , is op 1 maart 2016 bij MBLS in dienst getreden.
2.2
MBLS heeft als bedrijfsactiviteit het voorzien in de levering van diensten aan spoorwegondernemingen. De diensten die worden geleverd zijn machinistendiensten, rangeerdiensten en wagencontroles, alsmede alle andere aan het spoorvervoer gerelateerde handelingen/elementen die uitgevoerd kunnen worden door machinisten en rangeerders die behoren tot het vervoersproces.
2.3
Vanaf 18 juli 2016 heeft [verzoeker] een aandelenbelang van 15 % in MBLS gehouden.
2.4
Op 31 mei 2018 heeft een aandelentransactie plaatsgevonden en is RSH Schweiz AG (hierna: “TEX”) enig aandeelhouder van MBLS (en Locoflex B.V., inmiddels een zusteronderneming van MBLS) geworden. De aandelentransactie is voorafgegaan door een uitgebreid due diligence onderzoek door Grant Thornton. Gelijktijdig met de aandelentransactie is tussen partijen een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand gekomen waarbij sprake was van een hoger salaris en betere secundaire arbeidsvoorwaarden. Het terugtreden van [verzoeker] als statutair bestuurder is vastgelegd in de letter of resignation van 31 mei 2018, waarvan de inhoud als volgt luidt:
‘I HEREBY RESIGN my office as managing director pursuant to the articles of association (statutair bestuurder) of the Company with effect as of the execution of the notarial deed of transfer of shares with respect tot he Company (draft deed drawn up by Baker & McKenzie Amsterdam N.V., marked [documentnummer] ), provided that my employment relationship with the Company will remain in full force.
I hereby acknowledge that I have no claim of any nature or kind whatsoever against the Company including, without limiting the generality of the foregoing, any claim for loss of office and for managing director’s salary or fees. To the extent such claim exists or may arise, I irrevocably waive such claim and forever release the Company from any liability whatsoever in respect thereof.
Finally, I would kindly request you to procure that, upon acceptance of my resignation, I am deregistered form te Trade Register of the Chamber of Commerce as managing director of the Company.’
2.5
Op 19 september 2018 heeft MBLS een voorlopige aanvraag ontslagvergunning bij het UWV ingediend om de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] op te mogen zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. MBLS had ten tijde van de ontslagaanvraag 16 werknemers in dienst.
2.6
Op 18 december 2018 heeft het UWV voornoemde toestemming verleend, waarna de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] door MBLS bij brief van 19 december 2018 per 1 mei 2019 is opgezegd.
2.7
Bij de eindafrekening is door MBLS de transitievergoeding aan [verzoeker] betaald van
€ 8.396,00 bruto.

3.Het verzoek

3.1
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter om bij beschikking, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Een dag vast te stellen waarop de zaak ter terechtzitting wordt behandeld;
primair
II. MBLS te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van
€ 125.939,00 bruto, onder overlegging van een bruto-netto specificatie;
subsidiair
III. MBLS te veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen tegen de datum van de beschikking door het aanbieden van een nieuwe arbeidsovereenkomst onder dezelfde voorwaarden als de laatstelijk gesloten arbeidsovereenkomst (productie 1 verzoekschrift);
IV. een voorziening te treffen welke strekt tot betaling van loon door MBLS aan [verzoeker] over de periode tussen 1 mei 2019 en de startdatum van de nieuwe arbeidsovereenkomst;
primair en subsidiair
V. MBLS te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van een schadevergoeding ex. artikel 7:611 BW ter hoogte van € 125.939,00 bruto, onder overlegging van een bruto-netto specificatie, althans € 71.659,00 netto, althans een door de kantonrechter te bepalen schadevergoeding;
VI. MBLS te veroordelen tot betaling aan [verzoeker] van achterstallig loon over de periode november 2016 tot en met december 2018 ter hoogte van € 44.096,00 bruto, onder overlegging van een bruto-netto specificatie;
VII. MBLS te veroordeling tot betaling van de wettelijke verhoging over het bedrag onder VI;
VIII. MBLS te veroordeling tot terugbetaling van een restant van de verstrekte lening van € 4.909,38 netto, alsmede de buitengerechtelijke kosten van € 615,95 netto;
IX. MBLS te veroordeling tot betaling aan [verzoeker] van het volledig resterende vakantiesaldo, te weten € 457,28 uren, althans het bovenwettelijk saldo, te weten 50 uren;
X. MBLS te veroordeling tot betaling van de wettelijke verhoging over het bedrag onder IX;
XI. MBLS te veroordeling tot betaling van de wettelijke rente over VI en VIII vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van voornoemde bedragen tot de dag van algehele voldoening;
XII. MBLS te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag dat de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst in strijd is met artikel 7:669 lid 3 onder a BW, omdat de opzegging door het UWV ten onrechte is toegestaan. Hij voert daartoe aan dat geen sprake is van bedrijfseconomische omstandigheden, geen sprake is van verval van zijn arbeidsplaats en ook niet van een noodzakelijk doelmatigere bedrijfsvoering, alsmede dat de verkeerde ontslagvolgorde is gevolgd en MBLS in strijd heeft gehandeld met de beginselen van goed werkgeverschap en ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten.

4.Het verweer

MBLS betwist de juistheid van de stellingen van [verzoeker] en concludeert tot afwijzing van alle verzoeken. Op hetgeen zij daartoe aanvoert wordt hierna - indien van belang voor de beoordeling - ingegaan.

5.De beoordeling

billijke vergoeding en herstel op grond van artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder a en b BW (verzoeken onder II, III en IV)
5.1
De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is door MBLS opgezegd met toestemming van het UWV. [verzoeker] heeft de kantonrechter primair verzocht om veroordeling van MBLS tot betaling van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder b BW en subsidiair om de arbeidsovereenkomst te herstellen op grond van artikel 7:682 lid 1 aanhef en onder a BW. Voor het honoreren van beide verzoeken geldt dat allereerst vereist is dat de opzegging in strijd met artikel 7:669 lid 1 of 3 onderdeel a of b BW is gedaan. In deze zaak zijn lid 1 en lid 3 onder a relevant. Die luiden als volgt:
1.
De werkgever kan de arbeidsovereenkomst opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Herplaatsing ligt in ieder geval niet in de rede indien sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer als bedoeld in lid 3, onderdeel e.
3)
Onder een redelijke grond als bedoeld in lid 1 wordt verstaan:
a. het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering;
5.2
De kantonrechter dient aan de hand van de Ontslagregeling, met inachtneming van de gezichtspunten uit het voormalig Ontslagbesluit (de Beleidsregels Ontslagtaak UWV) op basis van de aangevoerde en na eventuele bewijslevering vastgestelde feiten en omstandigheden, beoordelen of de genoemde redelijke grond zich voordoet.
Als achtergrond is relevant dat de regering ten aanzien van de opzeggrond van lid 3 onder a heeft overwogen dat aan de werkgever een zekere mate van vrijheid toekomt de organisatie in te richten zodat het bestaan daarvan ook op de lange termijn verzekerd is en dat de toetsing van beslissingen ter zake door de rechter met een zekere mate van terughoudendheid dient plaats te vinden (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 43). Het arbeidsovereenkomstenrecht biedt de werknemer bescherming tegen willekeur van de werkgever bij mogelijk ontslag en schept tegelijkertijd voor de werkgever een duidelijk kader om, indien dat nodig is, op gereguleerde wijze afscheid te kunnen nemen van een werknemer. De te beantwoorden vraag is of de opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] binnen het kader van deze spelregels heeft plaatsgevonden. Zoals hieronder wordt overwogen leidt het een en ander tot de slotsom dat er geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen dan het UWV. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.3
Vooropgesteld wordt dat de functie van [verzoeker] laatstelijk General Manager betrof. Die functie is opgenomen in de arbeidsovereenkomst van 31 mei 2018 die op die datum is getekend in aanwezigheid van de notaris die de aandelentransactie heeft begeleid. Ook op de salarisstroken die aan [verzoeker] zijn verstrekt vanaf dat moment is altijd de functie van General Manager vermeld. [verzoeker] heeft een versie van de arbeidsovereenkomst van 31 mei 2018 in het geding gebracht waarin als functie Operations Director - een functie die hij eerder wel heeft bekleed - is opgenomen. Dat is het enige verschil met de versie van het contract dat door MBLS in het geding is gebracht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] toegelicht dat hij inderdaad bij de notaris het contract met daarin opgenomen de functie General Manager heeft ondertekend. Volgens hem is later pagina 2, waarop de functie staat vermeld, in overleg met [naam 1] (bestuurder), vervangen door de door hem in het geding gebrachte versie. MBLS betwist dat zij met die wijziging akkoord is gegaan of akkoord is. [verzoeker] heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit de goedkeuring van [naam 1] namens MBLS voor deze wijziging blijkt. Gelet op deze gang van zaken wordt pagina 2 van het door [verzoeker] in het geding gebrachte contract buiten beschouwing gelaten. De handtekening van partijen onderaan de overeenkomst, alsmede de parafen op iedere pagina kunnen niet worden geacht op die versie te zien. Overigens is de benaming van de functie van [verzoeker] in deze zaak niet van doorslaggevend belang. Het gaat om de feitelijke werkzaamheden die [verzoeker] uitvoerde en daarover verschillen partijen niet wezenlijk van inzicht. Onvoldoende is gebleken dat ook de door [verzoeker] genoemde taak van het werven van nieuw personeel tot zijn officiële functiepakket is gaan behoren, zodat daarmee geen rekening wordt gehouden.
5.4
De standpunten van partijen die betrekking hebben op het (dis)functioneren van [verzoeker] zullen in het kader van deze procedure onbesproken worden gelaten, omdat die in het kader van het hiervoor geschetste beslissingskader geen rol spelen. De redelijke grond zoals omschreven in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder d BW ligt niet ter beoordeling voor.
5.5
[verzoeker] betwist de slechte financiële positie van MBLS niet. Sterker nog, hij geeft te kennen dat hij daarvan voor de aandelentransactie al op de hoogte was, en dat MBLS dat ook had kunnen zijn, op basis van alle stukken die hij ten behoeve van het due diligence onderzoek in een data box heeft moeten insturen. [verzoeker] betwist wel dat als gevolg daarvan de noodzaak bestond om zijn arbeidsplaats te laten vervallen. MBLS heeft haar mogelijkheden om kosten te besparen uiteengezet evenals de conclusie dat die maatregelen niet tot de vereiste kostenbesparing zou leiden, zodat haar geen andere keus restte dan ook te besparen op loonkosten. Zij heeft eveneens uiteengezet waarom in dat verband enkel besparing op de functie van [verzoeker] in aanmerking kwam. De functie van [verzoeker] is uniek binnen MBLS, zoals door MBLS is gesteld en blijkt uit de stukken. Naast [verzoeker] bestaat het bedrijf uit twee bestuurders, één teamleider en voor het overige uit machinisten. De machinisten zijn het werkproduct / kapitaal van de organisatie. Afscheid nemen van een of meer van hen leidt weliswaar tot kostenbesparing, maar ook aan de opbrengstenkant heeft dat uiteraard (negatieve) gevolgen. De huidige bestuurders kunnen - gelet op de aard van de werkzaamheden - de taken van [verzoeker] overnemen en in hun eigen functie inpassen op een wijze die past bij de nieuwe organisatorische weg die het bedrijf is ingeslagen. Een bijkomend voordeel is dat hierdoor ‘de lijntjes’ korter zijn en de bestuurders meer (in)zicht hebben op de organisatie. Dat geldt niet voor de taken van de teamleider. Die zijn naar hun aard wezenlijk anders dan die van een bestuurder. De teamleider is zelf ook machinist en dat zijn de bestuurders niet. Ook andersom is een uitwisseling van de functie van General Manager met die van teamleider niet aangewezen gelet op hun respectievelijke plaats in de hiërarchie en de inhoud van de functie. Bovendien beschikt [verzoeker] , net als het bestuur, niet over de vakinhoudelijke kennis die voor de functie van teamleider nodig is. Dat de administratieve werkzaamheden die [verzoeker] uitvoerde onder zullen worden gebracht bij een zusteronderneming is niet in strijd met het bepaalde in artikel 5 van de Ontslagregeling. Bestuurdersfuncties worden niet meegenomen in de beoordeling of er herplaatsingsmogelijkheden zijn voor een ‘gewone’ werknemer. Bestuurders hebben een andere status en moeten worden benoemd. Daarom is de functie van bestuurder ook niet uitwisselbaar met die van [verzoeker] en is het geen passende functie in het kader van herplaatsing. [verzoeker] heeft ook niet gesteld en evenmin is gebleken dat ten tijde van de beslissing van het UWV (andere) passende vacatures bij MBLS open stonden of dat het toen te voorzien was dat die zich binnen een redelijke termijn zouden voordoen. Dat had wel op zijn weg gelegen als hij had willen aantonen dat MBLS niet heeft voldaan aan haar herplaatsingsverplichting. Nu wordt er in deze procedure vanuit gegaan dat MBLS daaraan wel heeft voldaan. Gelet op het voorgaande wordt aan een bespreking van het (correct toepassen van het) afspiegelingsbeginsel niet toegekomen.
5.6
Uit hetgeen door MBLS is aangevoerd, met stukken is onderbouwd en uitgebreid - zowel schriftelijk als mondeling - is toegelicht, acht de kantonrechter de noodzaak tot het verval van de arbeidsplaats van [verzoeker] als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen om het voortbestaan van de organisatie te (trachten te) verzekeren voldoende gebleken. De kantonrechter oordeelt dat MBLS onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid heeft mogen besluiten de functie van [verzoeker] te laten vervallen. De opzegging van de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is gedaan conform de in de wet daarvoor bepaalde kaders, zodat de verzoeken van [verzoeker] onder II, III en IV worden afgewezen.
schadevergoeding op grond van artikel 7:611 BW (vordering onder V)
5.7
[verzoeker] beschuldigt MBLS ervan dat zij onjuiste informatie heeft verstrekt, misleidende toezeggingen heeft gedaan en er onterechte verwachtingen zijn gewekt. Volgens [verzoeker] heeft MBLS bewust de ernst van de financiële situatie verzwegen om hem te bewegen om afstand te doen van zijn functie als statutair directeur en een nieuwe arbeidsovereenkomst als werknemer aan te gaan, die MBLS vervolgens kort na de aandelentransactie op zou kunnen zeggen. Allereerst geldt dat [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat MBLS de daadwerkelijke financiële situatie had kunnen zien voorafgaand aan de aandelentransactie. Uit zijn bewoordingen wordt (op z’n minst) afgeleid dat hij in ieder geval wel van die situatie wist. Derhalve valt niet in te zien wat [verzoeker] bedoelt met het verstrekken van onjuiste informatie aan hem door MBLS. Sterker nog, hij merkt op dat hij verbaasd was dat hij desondanks een arbeidsovereenkomst kreeg met een hoger loon en andere verbeterde arbeidsvoorwaarden. Het is dan ook onbegrijpelijk dat hij dan nu MBLS verwijt dat zij onterechte verwachtingen heeft gewekt. Uit de stukken blijkt immers dat MBLS, anders dan [verzoeker] , niet wist van de slechte financiële situatie. Die is ook bij het uitgebreide due dilligence onderzoek niet aan het licht gekomen. Dat laat zich voor een deel - voor zover volstaat in deze procedure - verklaren door de wijze waarop die situatie is ontstaan, onder andere door dubbel te factureren, post ongeopend te laten (waaronder aanmaningen) en het in mei 2018 aangaan van verschillende overeenkomsten tegen te lage tarieven. Ook bleek na de aandelentransactie dat de vennootschapsbelasting over de jaren 2016 en 2017 niet (volledig) was voldaan. In ieder geval heeft MBLS voldaan aan haar onderzoeksverplichtingen in het kader van de aandelentransactie, althans kan haar in dat verband niets worden verweten. Verder geldt dat er een grote mate van eigen verantwoordelijkheid op [verzoeker] rustte ten aanzien van het afstand doen van zijn statutaire positie. Gelet op de hem (wel) bekende financiële gesteldheid van het bedrijf leek hem dat toen kennelijk een juiste beslissing. Van iemand in de functie van statutair bestuurder mag worden verwacht dat hij die keuze weloverwogen heeft gemaakt en zich bewust is van de mogelijke gevolgen daarvan. Dat een en ander nadat de ‘beerput’ open ging mogelijk anders heeft uitgepakt dan [verzoeker] had verwacht, valt niet aan MBLS toe te rekenen. Bovendien heeft [verzoeker] in het kader van de aandelentransactie ook nog geprofiteerd van de verkoop van zijn aandelen. Het zou onevenwichtig zijn als alle voordelen die zijn nieuwe arbeidsovereenkomst tot gevolg hadden wel aan [verzoeker] toe zouden komen en enig nadeel voor risico van MBLS zou blijven. In het verlengde daarvan komt de zogenaamde garantie die [verzoeker] zegt te hebben gekregen op behoud van zijn baan aan bod. Uit de correspondentie die tussen partijen heeft plaatsgevonden blijkt niet van een dergelijke garantie. Naar aanleiding van vragen van [verzoeker] over de inhoud van de Letter of Intent van 15 maart 2018 is wel aangegeven dat de
intentie(onderstreping kantonrechter) is om met de huidige managers te blijven werken, maar niet meer dan dat. Later is door MBLS zelfs expliciet geschreven dat alleen [naam 1] en [naam 2] aanblijven als ‘leadership’ en dat de overige management posities
debatablezijn. Volgens [verzoeker] betekent dit dat er voor hem ook nog zou kunnen worden gepraat over andere functies. Met MBLS is de kantonrechter echter van oordeel dat hieruit duidelijk blijkt dat alle andere managementposities, en dus ook die van [verzoeker] , twijfelachtig zijn. Voor de uitleg die [verzoeker] voorstaat geeft de tekst geen enkele aanleiding en [verzoeker] heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit die betekenis wel zou kunnen worden afgeleid. Bovendien, wat er ook zij van de inhoud van die mededeling, heeft die niet gezien op MBLS maar op Locoflex, aldus MBLS. Daarop is door [verzoeker] niet meer ingegaan, zodat daarvan uit wordt gegaan.
5.8
Kortom, van iemand in de functie van [verzoeker] mag worden verwacht dat hij niet lichtzinnig documenten ondertekent. Als [verzoeker] dat op 31 mei 2018 wel heeft gedaan, dan komt dat - en dus ook de daaraan verbonden gevolgen - voor zijn eigen rekening en risico. In ieder geval kan niet worden geoordeeld dat MBLS zich in dit verband niet als goed werkgever heeft gedragen. De schadevergoedingsvordering die daarop is gebaseerd, wordt daarom als ongegrond afgewezen.
achterstallig loon, terugbetaling lening, vakantiesaldo, rente en verhoging (vorderingen onder VI t/m XI)
5.9
In de resignation letter van 31 mei 2018 staat dat [verzoeker] , vrij vertaald, geen vordering van welke aard of soort dan ook tegen MBLS heeft. En, als hij wel een vordering heeft of er een vordering zal ontstaan, dat hij daar dan onherroepelijk vanaf ziet en MBLS voor altijd bevrijdt van elke aansprakelijkheid ten aanzien daarvan. Daaruit vloeit naar het oordeel van de kantonrechter - in het licht van al het voorgaande - voort dat vorderingen van [verzoeker] die zien op de periode vóór 31 mei 2018 niet voor toewijzing in aanmerking kunnen komen.
Dat geldt dus ten aanzien van het gevorderde achterstallig loon over de periode november 2016 tot en met december 2018. De leningen waarvan [verzoeker] terugbetaling vordert zijn door hem aan MBLS verstrekt op 3 november 2016 en 8 november 2016. Dat is ruim vóór 31 mei 2018, zodat die leningen (en de terugbetaling daarvan) worden geacht te zijn verdisconteerd in het onderhandelingsresultaat dat op 31 mei 2018 is geformaliseerd. Bovendien heeft MBLS aangevoerd dat het juist [verzoeker] was die ten tijde van de aandelentransactie nog geld was verschuldigd aan MBLS en niet andersom. Daarop is door [verzoeker] niet meer ingegaan.
5.1
Ten aanzien van de gevorderde uitbetaling van het openstaande vakantiedagensaldo wordt het volgende overwogen. Op het saldo aan wettelijke vakantiedagen is, onder de gegeven omstandigheden die hiervoor uitgebreid aan bod zijn gekomen, het in artikel 7:640 lid 1 BW opgenomen verbod om afstand te doen van aanspraak daarop niet van toepassing. Door de resignation letter is door [verzoeker] geen afstand gedaan van zijn eventuele aanspraken op wettelijke vakantiedagen tegen (slechts) schadevergoeding. De afspraken die zijn gemaakt in het kader van de resignation letter en de daarmee verband houdende nieuwe arbeidsovereenkomst met verbeterde arbeidsvoorwaarden voor [verzoeker] zijn veel meer omvattender (als het ware is het een totaalpakket) en betreffen de bijzondere situatie dat een statutair bestuurder afstand doet van die positie. Voornoemd verbod kan onder de gegeven omstandigheden niet worden geacht op deze situatie te zien. Het (mogelijke) recht op een uitkering als bedoeld in artikel 7:641 lid 1 BW wordt dan ook geacht verdisconteerd te zijn in de gemaakte afspraken in het kader van de nieuwe arbeidsovereenkomst en valt onder de in de letter of resignation opgenomen kwijtschelding.
5.11
Door MBLS is onbetwist gesteld dat [verzoeker] vanaf 1 juni 2018 tot en met het einde van het dienstverband op 1 mei 2019 22,92 vakantiedagen heeft opgebouwd. MBLS stelt dat [verzoeker] in de zomerperiode verlof heeft opgenomen van 16 juli t/m 8 augustus, derhalve
18 vakantiedagen, alsmede van 24 februari t/m 4 maart 2019 vakantie heeft genoten
(5 werkdagen). Dat is door [verzoeker] naar aanleiding niet weersproken. Wat partijen hebben gezegd over ‘eventuele overige dagen’ is niet relevant.
5.12
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de (neven)vorderingen onder VI t/m XI.
overig
5.13
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit, in het licht van hetgeen in deze beschikking is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
5.14
[verzoeker] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
veroordeelt [verzoeker] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure, tot aan de datum van deze uitspraak aan de zijde van MBLS vastgesteld op € 961,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
703