ECLI:NL:RBROT:2019:6943

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
10/691107-16 en 10/691010-19 (ter terechtzitting gevoegd) en 10/661315-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging tot zware mishandeling en bedreiging met misdrijf tegen het leven

Op 8 augustus 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten, waaronder poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 266 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd en had een advocaat, mr. M.R. Kok, die hem bijstond. De zaak omvatte twee hoofdfeiten: de eerste was een incident op 6 augustus 2016 waarbij de verdachte [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toebracht door hem met kracht in het gezicht te slaan, wat resulteerde in een gebroken neus. De tweede was een incident op 26 januari 2019 waarbij de verdachte [naam slachtoffer 3] bedreigde en met een mes stekende bewegingen in zijn richting maakte, wat leidde tot verwondingen aan de arm en hand van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan [naam slachtoffer 1], maar achtte de poging tot zware mishandeling en de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven wel bewezen. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling, en verklaarde de maatregel tot beperking van de vrijheid dadelijk uitvoerbaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de impact van zijn daden op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummers: 10/691107-16 en 10/691010-19 (ter terechtzitting gevoegd) en 10/661315-14 (tul)
Datum uitspraak: 8 augustus 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Irak) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. M.R. Kok, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank heeft de feiten die in deze dagvaardingen zijn opgenomen, van een doorlopende nummering voorzien. Zij zal die nummering in dit vonnis aanhouden.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.L. van Prooijen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het medeplegen van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het alleen plegen van het onder 1 primair, 2, 3 primair impliciet primair en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaar met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 2 (twee) jaar, met toepassing van 2 (twee) weken vervangende hechtenis bij iedere overtreding van de maatregel. De maatregel houdt in dat verdachte geen contact zal hebben met [naam aangever 1] , [naam aangever 2] en [naam aangever 3] en dat hij zich niet in de Wapenstraat te Rotterdam zal begeven. De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel gevorderd.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1 primair en feit 3 primair impliciet primair
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangever [naam aangever 1] (hierna: [naam aangever 1] ) heeft gestompt en vervolgens zijn vingers om het oog van [naam aangever 1] plaatste en met zijn vingers hierop druk heeft uitgeoefend. Naar de mening van de officier van justitie is het letsel aan het oog van [naam aangever 1] dat daardoor is ontstaan, te weten het verminderde zicht, aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie is van mening dat het onder 1 primair ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is de officier van justitie van mening dat het primair impliciet primair ten laste gelegde, te weten poging tot doodslag, wettig en overtuigend kan worden bewezen. Door met een mes zwaaiende bewegingen te maken in de richting van de heup, het hoofd, de arm en de hand van aangever [naam aangever 3] (hierna: [naam aangever 3] ), heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam aangever 3] zou kunnen komen te overlijden.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op het oog van [naam aangever 1] heeft geduwd. De enige getuige die geen enkele relatie heeft tot een van de betrokkenen, [naam getuige 1] (hierna: [naam getuige 1] ), heeft verklaard dat hij achter [naam aangever 1] liep, dat hij zag dat de verdachte op [naam aangever 1] afliep en dat verdachte gelijk begon te slaan met zijn vuist. [naam aangever 1] zou hierbij op de grond zijn gevallen. [naam getuige 1] heeft geprobeerd om de verdachte en [naam aangever 1] uit elkaar te halen. [naam getuige 1] heeft niets verklaard over het duwen op een ooglid van [naam aangever 1] . Letsel aan het oog van [naam aangever 1] is ook niet vast komen te staan. Wel is vast komen te staan dat [naam aangever 1] als gevolg van het toegepaste geweld een gebroken neus heeft opgelopen zonder standsverandering. Een gebroken neus die niet middels een medische ingreep behandeld hoeft te worden is naar het oordeel van de rechtbank niet aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [naam aangever 1] .
Gelet op de verklaring van [naam aangever 3] , de verklaring van de getuige [naam getuige 2] (hierna: [naam getuige 2] ) en de verklaring van de verdachte is de rechtbank ten aanzien van het onder 3 primair impliciet primair ten laste gelegde feit van oordeel dat niet kan worden geconcludeerd dat de verdachte steekbewegingen heeft gemaakt naar het hoofd van [naam aangever 3] dan wel andere vitale delen van het lichaam. De steekbewegingen richting het lichaam, de arm en de hand van [naam aangever 3] zijn naar het oordeel van de rechtbank niet van dien aard, dat daarvan zonder meer gezegd kan worden dat verdachte daarmee de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam aangever 3] hierdoor zou kunnen komen te overlijden.
De rechtbank acht de onder 3 primair impliciet primair ten laste gelegde poging tot doodslag om die reden niet wettig en overtuigend bewezen.
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht de onder feit 1 primair, te weten zware mishandeling, en feit 3 primair impliciet primair, te weten poging tot doodslag, ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering
4.2.1.
Standpunt verdediging
Mede gelet op het vastgestelde letsel bij [naam aangever 1] heeft de verdediging zich ten aanzien van de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op het standpunt gesteld dat enkel bewezen kan worden verklaard dat de verdachte [naam aangever 1] naar de grond heeft gewerkt en hem een paar stompen in het gezicht heeft gegeven. Een aantal stompen in het gezicht kan zonder nadere objectieve informatie ten aanzien van de kracht waarmee is geslagen naar de mening van de verdediging niet worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdediging verzoekt de rechtbank de verdachte dan ook vrij te spreken van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. De verklaring van aangeefster [naam aangever 2] (hierna: [naam aangever 2] ) en de verklaring van de getuige [naam getuige 3] (hierna: [naam getuige 3] ) zijn op een aantal punten gelijkluidend. Op deze punten worden de verklaringen echter tegengesproken door andere getuigen. Hierdoor zijn de verklaringen van [naam aangever 2] en [naam getuige 3] onvoldoende betrouwbaar en overtuigend om tot een bewezenverklaring te komen van de onder feit 2 ten laste gelegde bedreiging.
De verdediging heeft ten aanzien van de onder feit 3 primair impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aangevoerd dat het toebrengen van een snijverwonding rechts tussen de duim en de wijsvinger past bij zowel de verklaring van de verdachte als bij de verklaring van [naam aangever 3] . Dit levert naar de mening van de verdediging geen poging tot zware mishandeling op. Bovendien zijn de verklaringen van [naam aangever 3] en [naam getuige 2] onbetrouwbaar omdat deze op elkaar zijn afgestemd. Daarnaast zijn de verklaringen hoogst onwaarschijnlijk omdat [naam getuige 2] verklaart tussen de vechtende partijen te zijn ingesprongen nádat de verdachte het mes in de hand zou hebben genomen. De verdachte dient van dit feit dan ook te worden vrijgesproken. Voor zover er op enig moment een intentie zou zijn geweest vanuit de verdachte om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, is hij vrijwillig teruggetreden. De verdachte heeft immers het mes, na de hand van [naam aangever 3] te hebben geraakt, weggegooid en heeft de woning van [naam aangever 3] verlaten.
Voorts heeft de verdediging ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde bedreiging op het standpunt gesteld dat de eerste drie ten laste gelegde gedachtestreepjes geen bedreiging tegen het leven gericht of met zware mishandeling opleveren. Hetgeen onder het vierde gedachtestreepje staat, heeft de verdachte wel gedaan, maar dit was ter verdediging tegen het mes van [naam aangever 3] . Hetgeen onder het vijfde gedachtestreepje staat heeft de verdachte niet gezegd. Naar de mening van de verdediging kan de onder feit 4 ten laste gelegde bedreiging dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank is het met de verdediging eens dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde enkel bewezen kan worden verklaard dat de verdachte [naam aangever 1] naar de grond heeft gewerkt en hem meermalen met zijn vuist in het gezicht heeft gestompt. De rechtbank is, anders dan de verdediging, van oordeel dat dit wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel oplevert. [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte voluit, ontzettend hard, sloeg. Door meermalen met kracht met een vuist in het gezicht van [naam aangever 3] te stompen, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [naam aangever 3] daarmee zwaar lichamelijk letsel toe zou kunnen brengen.
De rechtbank acht de onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft [naam aangever 2] verklaard dat zij door de verdachte is bedreigd. Hierbij heeft de verdachte volgens haar onder andere gezegd dat hij een Irakees is en hij haar strot open gaat snijden. Deze verklaring van [naam aangever 2] wordt ondersteund door de verklaring van [naam getuige 3] . [naam getuige 3] heeft verklaard dat de verdachte onder andere zou hebben gezegd dat hij een Irakees is, hij de tong van [naam aangever 2] er uit gaat snijden en dat hij [naam aangever 2] gaat vermoorden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bedreigende woorden waarover [naam aangever 2] heeft verklaard en de bedreigende woorden waarover [naam getuige 3] heeft verklaard van gelijke dreigende aard of strekking, zodat die verklaringen elkaar bevestigen. De rechtbank acht de verklaringen van [naam aangever 2] en [naam getuige 3] dan ook betrouwbaar en is er met die verklaringen voldoende wettig bewijs voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde bedreiging.
Voorts heeft de rechtbank ook de overtuiging bekomen dat de verdachte [naam aangever 2] heeft bedreigd, gelet op de van gelijke dreigende aard of strekking zijnde woorden die de verdachte op 26 januari 2019 tegen [naam aangever 3] heeft gezegd en gelet op de inhoud van de bijlage bij het advies van Reclassering Nederland van 7 december 2015 waarin is vermeld dat de verdachte ook tijdens zijn opname in een kliniek meermalen (doods)bedreigingen heeft geuit.
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [naam aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van het onder 3 (primair impliciet subsidiair) ten laste gelegde heeft [naam aangever 3] verklaard dat de verdachte in zijn woning meerdere steekbewegingen richting hem heeft gemaakt en dat hij door de verdachte is gestoken in zijn arm en in zijn hand. [naam getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte meerdere steekbewegingen maakte in de richting van [naam aangever 3] . De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [naam aangever 3] met een mes in zijn arm heeft gestoken. Ter terechtzitting heeft de verdachte daar nog aan toegevoegd dat hij [naam aangever 3] ook in zijn hand heeft geraakt met het mes.
Gelet op de verklaringen van [naam aangever 3] en [naam getuige 2] en gelet op de eigen verklaring van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte door meermalen met een groot mes stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam, de arm en de hand van [naam aangever 3] , bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [naam aangever 3] zwaar lichamelijk letsel toe zou kunnen brengen. Ook in de arm bevindt zich immers een slagader en bij het steken in de hand is de kans op schade aan zenuwen en spieren waarmee de fijne motoriek van het slachtoffer langdurige wordt verstoord aanzienlijk.
Het verweer van de raadsman dat sprake is van vrijwillige terugtred wordt verworpen, nu naar het oordeel van de rechtbank de poging tot zware mishandeling al was voltooid voordat de verdachte het mes weg had gegooid en de woning had verlaten.
De poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam aangever 3] acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde acht de rechtbank op basis van de verklaring van [naam aangever 3] en [naam getuige 2] en de eigen verklaring van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [naam aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door de handelingen zoals genoemd onder de vijf gedachtestreepjes te verrichten. De rechtbank is het met de verdediging eens dat de eerste drie gedachtestreepjes afzonderlijk geen bedreiging opleveren, maar in combinatie met hetgeen onder het vierde en vijfde gedachtestreepje is ten laste gelegd maakt hetgeen daar is vermeld wel degelijk deel uit van de bedreigende situatie.
De rechtbank acht de onder feit 4 tenlastegelegde bedreiging eveneens wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, 2, 3 primair impliciet subsidiair en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair.
hij op 06 augustus 2016 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met kracht in het gezicht heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 06 augustus 2016 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik snij je strot open” en/of “Ik ga jouw tong eruit snijden. Ik ga je vermoorden”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3 primair.
hij op 26 januari 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes meermalen stekende bewegingen naarhet lichaam van die [naam slachtoffer 3] heeft gemaakt en daarbij die [naam slachtoffer 3] met een mes in een arm en een hand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 26 januari 2019 te Rotterdam Samed [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
  • de woning van die [naam slachtoffer 3] , middels het forceren van de algemene toegangsdeur van deze woning, binnen te dringen en
  • vervolgens aldaar zich op te dringen aan die [naam slachtoffer 3] en
  • vervolgens die [naam slachtoffer 3] beet te pakken en
  • vervolgens die [naam slachtoffer 3] dreigend een mes te tonen en voor te houden en
  • aan die [naam slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: “Wie noem jij junkie? Kom naar beneden! Ik ga jou doodmaken!” en “Ik ga voor jou vastzitten” en “Ik ga je steken. Je bent een flikker, ik ga voor jou vastzitten” en “Ik ga naar de gevangenis voor je, ik maak je af” en “Ik steek je dood, ik maak je dood!”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. subsidiair en 3 primair impliciet subsidiair.
poging tot zware mishandeling;
2 en 4.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.1.
Noodweer
5.1.1.
Standpunt verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte met zijn zwangere vriendin en kind op straat liep en dat op basis van de verklaring van de verdachte, de verklaring van de getuige [naam getuige 4] en de verklaring van [naam getuige 1] aannemelijk is dat [naam aangever 1] met sleutels tussen zijn vingers op de verdachte is afgekomen en [naam aangever 1] de confrontatie heeft opgezocht. De verdachte reageerde hier direct op. Van de verdachte kon niet worden verwacht dat hij weg zou rennen en zijn vrouw en kind achter zou laten. Het handelen van de verdachte was ook niet buitensporig.
Ook ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is de verdediging van mening dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en voert het volgende aan. De verdachte was in de slaapkamer toen [naam aangever 3] met een mes de slaapkamer binnen kwam. Er was geen uitweg voor de verdachte. De verdachte heeft toen een mes, dat in de slaapkamer op een kartonnen doos lag, gepakt en heeft zich met dat mes verweerd tegen de aanval van [naam aangever 3] .
Naar de mening van de verdediging komt de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 ten laste gelegde een beroep op noodweer toe, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.1.2.
Beoordeling
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient vast komen te staan dat op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, waartegen hij zich noodzakelijk moest verdedigen.
De lezing van de verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde, dat [naam aangever 1] met sleutels in zijn hand, tussen zijn vingers, op de verdachte af kwam rennen, wordt niet ondersteund door een ander bewijsmiddel en is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet aannemelijk geworden. Er wordt op de plaats delict wel een sleutelbos aangetroffen, maar zelfs de onafhankelijke getuige [naam getuige 1] die achter [naam aangever 1] liep heeft niet verklaard dat [naam aangever 1] iets in zijn hand had en dat hij daarmee op de verdachte is afgerend of geprobeerd zou hebben om de verdachte te slaan. Niet is vast komen te staan dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte waartegen hij zich noodzakelijk moest verdediging.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake was van een noodweersituatie en daarmee komt verdachte geen beroep toe op noodweer.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde merkt de rechtbank op dat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht door naar de woning van [naam aangever 3] te gaan, de afgesloten toegangsdeur in te trappen en vervolgens de woning van [naam aangever 3] binnen te gaan. Het is een te verwachten reactie dat wanneer je op zo een wijze, agressief, dreigend en ongevraagd de woning van een ander binnen gaat, de bewoner zich zal trachten te verdedigen. Ook als aangever [naam aangever 3] dus als eerste een mes zou hebben gepakt, wat geenszins is komen vast te staan, komt aan de verdachte geen beroep op noodweer toe.
5.1.3.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zowel ten aanzien van feit 1 als ten aanzien van feit 3 geen beroep op noodweer toekomt.
Nu er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten, zijn de feiten strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op 6 augustus 2016 schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte heeft het slachtoffer [naam aangever 1] op de openbare weg naar de grond gewerkt en heeft hem vervolgens met kracht meerdere vuistslagen in het gezicht gegeven. [naam aangever 1] heeft hieraan in ieder geval een gebroken neus over gehouden. Voordat de verdachte dit feit pleegde, heeft hij de vriendin van [naam aangever 1] , het slachtoffer [naam aangever 2] , bedreigd door woorden te zeggen als “ik snij je strot open”, “ik ga jouw tong eruit snijden” en “ik ga je vermoorden”. Beide feiten hebben plaatsgevonden op klaarlichte dag, op de openbare weg en in het bijzijn van meerdere omstanders.
Ook op 26 januari 2019 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De verdachte was naar de woning van het slachtoffer [naam aangever 3] gegaan, omdat hij nog geld van hem zou krijgen. De verdachte werd zo boos dat hij roepend vanaf de openbare weg [naam aangever 3] begon te bedreigen. Vervolgens heeft hij de toegangsdeur van de flat ingetrapt door hier meerdere keren met kracht tegenaan te trappen, is hij naar de woning van [naam aangever 3] gegaan en is hij deze woning ongevraagd binnen gegaan. In de woning heeft de verdachte [naam aangever 3] wederom bedreigd en heeft op enig moment een mes gepakt. Hiermee heeft de verdachte stekende bewegingen gemaakt in de richting van [naam aangever 3] . Ook heeft hij met het mes in de arm en in de hand van [naam aangever 3] gestoken.
Door zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers. In het geval van [naam aangever 3] komt hierbij dat deze inbreuk heeft plaatsgevonden in diens eigen woning waar de verdachte met grof geweld in is binnengedrongen. Daarnaast zorgen dergelijke feiten ook voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dit geldt te meer nu de ernstige (doods)bedreigingen en het geweld hebben plaatsgevonden op plaatsen waar ook omstanders aanwezig waren. De rechtbank neemt de verdachte dit alles kwalijk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 17 juli 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte lijkt de feiten waar hij van verdacht wordt te bagatelliseren en te externaliseren. Daarnaast is er sprake van problemen op diverse leefgebieden. Zo heeft de verdachte geen eigen woonruimte maar slaapt hij op diverse plaatsen bij bekenden. De verdachte is zowel in Irak als in Nederland nooit naar school gegaan en hij heeft geen dagbesteding. Wel zou hij vrijwilligerswerk hebben gedaan. De verdachte heeft een Wajonguitkering. Daarnaast is er sprake van schulden. De verdachte heeft sinds een jaar of vier een relatie met zijn huidige vriendin en samen hebben zij een dochtertje van twee jaar oud.
Door een belast verleden is bij de verdachte sprake van een posttraumatische-stressstoornis. De verdachte heeft aangegeven hier echter geen last meer van te hebben. Ook zijn er aanwijzingen voor zwakbegaafdheid, een gebrekkige impulscontrole en een lage frustratietolerantie.
Beschermende factoren zijn de steun die de verdachte krijgt vanuit zijn partner en zijn familie. Ook de hulp die hij krijgt vanuit de hulpverlening kan gezien worden als beschermend.
Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld.
Bij een veroordeling adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod en andere voorwaarden het gedrag betreffende, onder andere begeleiding bij praktische zaken.
Psychiater drs. V.B. de Groof heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 april 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een posttraumatische stressstoornis. Eerder zijn er aanwijzingen gevonden voor zwakzinnigheid dan wel zwakbegaafdheid. Hiervan was eveneens sprake ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.
De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De psychiater adviseert om de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Uit de risicoanalyse en risicoprognose concludeert de psychiater dat er een verhoogd risico is op gewelddadig recidive.
De verdachte heeft een stabiele relatie en is gemotiveerd voor behandeling (echter op zijn voorwaarden en condities). Hij wil graag werken, een goede vader en partner zijn en zijn gezin onderhouden en verzorgen.
De psychiater acht behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf als het meest passende juridische kader.
Psycholoog dr. R.A.R. Bullens (hierna: Bullens) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 7 mei 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
Uit het psychologisch onderzoek komen geen aanwijzingen voor een duidelijk ander persoonsbeeld naar voren dan uit het psychiatrisch onderzoek. Er lijkt bij de verdachte sprake te zijn van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een licht verstandelijke beperking. Hiervan was ten tijde van het ten laste gelegde eveneens sprake. De gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. De verdachte beschikt over beperkte cognitieve vermogens en coping vaardigheden, waardoor hij impulsief op een bedreigende situatie kan reageren. Vanwege de doorwerking van zijn gebrekkige ontwikkeling in de aan hem onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten, wordt geadviseerd hem dit in een verminderde mate toe te rekenen.
Het recidiverisico wordt matig/hoog ingeschat.
Een meer specifieke behandeling, gericht op de beperkte frustratietolerantie van betrokkene, aangepast op zijn cognitieve capaciteiten, zou - naast praktische ondersteuning - hem kunnen helpen bij het ontwikkelen van een meer adequate coping. Een dergelijke (forensische) behandeling kan hem door ASZV worden geboden. Hiervoor is betrokkene reeds aangemeld door de reclassering. Begeleiding vanuit Humanitas kan worden voortgezet, zodat betrokkene met praktische zaken wordt geholpen. De hierboven beschreven behandeling kan als een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht ten aanzien van de feiten 3 en 4. Ten aanzien van de feiten 1 en 2 stelt de rechtbank vast dat uit het rapport van psychiater G.H.E. van Hoecke van 10 februari 2017 en het rapport van Bullens van 6 februari 2017 volgt dat deze deskundigen geen antwoord hebben kunnen geven op de vragen die zien op de toerekenbaarheid van de verdachte ten aanzien van deze feiten, nu de verdachte het plegen van deze feiten tijdens dit onderzoek heeft ontkend.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden, inhoudende een contactverbod, een meldplicht, ambulante behandelverplichting en het op te leggen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van één jaar opgelegd, inhoudende een contactverbod met [naam aangever 3] .
Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, zal de rechtbank de vrijheidsbeperkende maatregel, inhoudende een contactverbod niet opleggen ten aanzien van [naam aangever 1] en [naam aangever 2] . De rechtbank ziet er geen meerwaarde in nu er eerder een contactverbod is geweest met [naam aangever 1] , dit kennelijk goed is gegaan, er inmiddels enkele jaren zijn verstreken sinds de ten laste gelegde feiten en [naam aangever 1] en [naam aangever 2] inmiddels zijn verhuisd.
De rechtbank zal de vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een locatieverbod voor de Wapenstraat te Rotterdam ook niet opleggen, nu de vriendin van de verdachte daar met hun dochtertje woont en dit een te grote impact zal hebben op het leven van niet alleen de verdachte, maar ook op dat van zijn vriendin en dochter.
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens [naam aangever 3] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
De straf die aan de verdachte zal worden opgelegd is lager dan zoals deze door de officier van justitie is geëist, nu de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 3 minder bewezen acht dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen mes met houten handgreep terug te geven aan de rechthebbende, te weten [naam aangever 3] .
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting niet uitgelaten over het beslag.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van het in beslag genomen mes zal een last worden gegeven tot teruggave aan een ander, zijnde degene bij wie dit mes in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, te weten [naam aangever 3] .

9.Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde 1] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 413,- aan materiële schade en een vergoeding van € 25.000,- aan immateriële schade.
Voorts heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd [naam benadeelde 2] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 200,- aan immateriële schade.
Daarnaast heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd [naam benadeelde 3] ter zake van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3450,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] op het standpunt gesteld dat het materiële deel in zijn geheel kan worden toegewezen en dat van het immateriële deel dient te worden toegewezen een bedrag van € 10.000,-. Daarbij dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
De vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] kan naar de mening van de officier van justitie in zijn geheel worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij [naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering ten aanzien van het materiële deel. De immateriële schadevergoeding kan in zijn geheel worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] dient te worden afgewezen, nu vrijspraak dan wel ontslag van alle rechtsvervolging is bepleit voor feit 1.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] heeft de verdediging zich eveneens op het standpunt gesteld dat deze dient te worden afgewezen nu vrijspraak is bepleit voor feit 2.
Voorts heeft de verdediging zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] op het standpunt gesteld dat deze dient te worden afgewezen, nu het zenuwletsel aan de vinger van de benadeelde partij voorkomen had kunnen worden door een operatie die de benadeelde partij heeft geweigerd.
9.3.
Beoordeling
9.3.1.
Benadeelde partij [naam benadeelde 1]
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding ad € 413,00 de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dit deel van de gevorderde schade worden toegewezen.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de immateriële schade, levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu niet goed is na te gaan wat de schade is die is ontstaan doordat de verdachte de benadeelde partij klappen heeft gegeven. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 augustus 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
9.3.2.
Benadeelde partij [naam benadeelde 2]
De vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn niet voldoende concrete gegevens aangevoerd waaruit kan volgen dat als gevolg van het strafbare feit waarvoor de verdachte wordt veroordeeld een naar objectieve maatstaven vast te stellen psychische beschadiging is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
9.3.3.
Benadeelde partij [naam benadeelde 3]
De vordering van de benadeelde partij zal ten aanzien van het materiële deel worden afgewezen, nu dit deel van de vordering niet voldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering levert de behandeling hiervan een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld wat de schade is. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de immateriële schadevergoeding. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden afgewezen en voor het andere deel de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
9.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 413,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] .
Ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] wordt over een deel van de gevorderde schadevergoeding in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Uit dit vonnis vloeit voor de verdachte dan ook geen betalingsverplichting voort ten aanzien van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] .

10.Vordering tenuitvoerlegging

10.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 7 april 2015 van de meervoudige kamer van deze rechtbank is de verdachte ter zake van een poging tot zware mishandeling en het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van enig goed veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 maanden, waarvan een gedeelte groot 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 2 oktober 2015.
10.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op de terechtzitting op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen.
10.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging af te wijzen, nu de verdachte de confrontatie met de heer [naam aangever 1] niet heeft opgezocht en hij doorlopend heeft meegewerkt met de reclassering en zich verder heeft gehouden aan de voorwaarden.
10.4.
Beoordeling
De hierboven onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Toch zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie afwijzen. Er is een aanzienlijke tijd verstreken sinds het plegen van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Daarnaast heeft de reclassering in de adviesrapportage van 7 december 2015 al aangegeven dat het belangrijker was dat de verdachte zich aan de voorwaarden zou houden, dan de straf ten uitvoer te leggen. De rechtbank ziet nu dan ook geen reden om de gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden alsnog ten uitvoer te leggen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 38v, 38w, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

13.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 3 primair impliciet primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2, 3 primair impliciet subsidiair en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 266 (tweehonderdzesenzestig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 60 (zestig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2 te Rotterdam, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam aangever 3] , gedurende de proeftijd, of zoveel korter als het Openbaar Ministerie verantwoord vindt;
3. de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van het ASVZ of een soortgelijke zorgverlener (te bepalen door de reclassering), voor zijn agressieproblematiek, psychische problemen en/of trauma’s, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de zorgverlener verantwoord vindt;
4. de veroordeelde zal meewerken aan de (intensieve) begeleiding onder andere voor het regelen van praktische zaken door Humanitas Homerun of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde zal zich hierbij houden aan de aanwijzingen van de begeleidende instantie. Daarnaast heeft de veroordeelde de inspanningsverplichting tot het hebben en houden van een zinvolle dagbesteding bij voorkeur in de vorm van (vrijwilligers)werk;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 1 (één) jaar,inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
1. zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam aangever 3] , gedurende 1 (één) jaar na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 2 (twee) weken, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de rechthebbende, te weten [naam aangever 3] , van: mes met houten handgreep;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden in de zaak met parketnummer 10/691010-19;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst in de zaak met parketnummer 10/691107-16;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van € 413,- (zegge: vierhonderddertien euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering, te weten ten aanzien van de immateriële schade; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam benadeelde 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 413,- (hoofdsom,
zegge: vierhonderddertien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 413,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
8 (acht) dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] ;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst af de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] ten aanzien van de materiële schadevergoeding en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering, te weten ten aanzien van de immateriële schadevergoeding; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij [naam benadeelde 3] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 7 april 2015 van de meervoudige kamer van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. A.A.T. Werner en D.F. Smulders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.W.A. Sonneveld-de Raad, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 06 augustus 2016 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [naam slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of bloeding op het oogwit en/of beschadiging oogkas en/of (sterk) verminderd zicht en/of hersenschudding, heeft toegebracht door meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of lichaam te slaan en/of te
stompen en/of te schoppen en/of met zijn, verdachtes, vinger(s) in/op/tegen het/de o(o)g(en) en/of ooglid/oogleden te drukken en/of te duwen;
Subsidiair
hij op of omstreeks 06 augustus 2016 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of lichaam heeft geslagen en/of en/of gestompt en/of geschopt en/of met zijn, verdachtes, vinger(s) in/op/tegen het/de o(o)g(en) en/of ooglid/oogleden heeft gedrukt en/of te geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 06 augustus 2016 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of lichaam te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of met zijn, verdachtes, vinger(s) in/op/tegen het/de o(o)g(en) en/of
ooglid/oogleden te drukken en/of te duwen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of bloeding op het oogwit en/of beschadiging oogkas en/of (sterk) verminderd zicht en/of hersenschudding ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 06 augustus 2016 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [naam slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik snij je strot open” en/of “Ik ga jouw tong eruit snijden. Ik ga je vermoorden”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
Primair
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 3] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes meermalen, althans eenmaal een of meer stekende bewegingen naar/in de richting van het lichaam en/of hoofd van die [naam slachtoffer 3] heeft gemaakt en/of (daarbij) die [naam slachtoffer 3] met een mes in een arm en/of een hand en/of het hoofd heeft gestoken/gesneden/geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer 3] heeft mishandeld door
- die [naam slachtoffer 3] met kracht op/tegen het hoofd/gezicht te slaan/stompen en/of
- die [naam slachtoffer 3] met kracht in een nekklem te nemen en/of
- die [naam slachtoffer 3] met een mes in een arm en/of een hand en/of het hoofd te steken/snijden/prikken;
4.
hij op of omstreeks 26 januari 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- de woning van die [naam slachtoffer 3] , middels het forceren van de algemene toegangsdeur van deze woning en/of de deur van de woonkamer van die [naam slachtoffer 3] , binnen te dringen en/of
- ( vervolgens) (aldaar) zich op te dringen aan die [naam slachtoffer 3] en/of
- ( vervolgens) (daarbij) die [naam slachtoffer 3] beet te pakken en/of
- ( vervolgens) die [naam slachtoffer 3] dreigend een mes te tonen en/of voor te houden en/of
- ( daarbij) aan die [naam slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Wie noem jij junkie? Kom naar beneden! Ik ga jou doodmaken!" en/of "Ik ga voor jou vastzitten" en/of "Ik ga je steken. Je bent een flikker, ik ga voor jou vastzitten" en/of "Ik ga naar de gevangenis voor je, ik maak je af" en/of "Ik steek je dood, ik maak je dood!", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.