ECLI:NL:RBROT:2019:6927

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
10/750075-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van cocaïne-invoer en geldboete voor wapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het invoeren van cocaïne en voorbereidingshandelingen daarvoor. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wetenschap van de verdachte over de invoer van cocaïne niet kon worden vastgesteld. De verdachte werd vrijgesproken van de verdenkingen van het importeren van 51,49 kilo cocaïne op 16 februari 2017 en van de voorbereidingshandelingen in de periode van 16 december 2016 tot en met 11 april 2017. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne in de container die hij in Nederland had ingevoerd. De rechtbank oordeelde dat het opgenomen OVC-gesprek van 27 februari 2017 niet voldoende bewijs bood voor de wetenschap van de verdachte.

Wel werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 voor het voorhanden hebben van een dubbelloops hagelgeweer, dat hij op 11 april 2017 in Ossendrecht had. De rechtbank hield rekening met de verklaring van de verdachte dat hij het geweer als sierstuk wilde ophangen en met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn was overschreden met bijna drie maanden, wat niet aan de verdachte te wijten was. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften van de Wet wapens en munitie toegepast en de verdachte strafbaar verklaard voor het voorhanden hebben van het vuurwapen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750075-17
Datum uitspraak: 12 augustus 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. T. Farber, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P.A. Willemse heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.

4.Vrijspraak van de feiten 1 en 2

Standpunt officier van justitie

Bewezen kan worden dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het importeren van 51,49 kilo cocaïne op 16 februari 2017 en aan het plegen van voorbereidingshandelingen in de periode 16 december 2016 tot en met 11 april 2017 om deze partij cocaïne te importeren. Vaststaat dat de uit Aruba afkomstige container met schroot waarin de cocaïne is aangetroffen, bestemd was voor het recyclingbedrijf van de verdachte. Dat hij geen opzet zou hebben gehad op de invoer van de cocaïne wordt weerlegd door de inhoud van een opname van vertrouwelijke communicatie (een zogenoemd OVC gesprek) van 27 februari 2017.
Beoordeling
De rechtbank acht beide feiten niet wettig en overtuigend bewezen. Naar aanleiding van hetgeen ter zitting is besproken, noch in het strafdossier zijn bewijsmiddelen gevonden aan de hand waarvan de rechtbank heeft kunnen vaststellen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de cocaïne in de door hem in Nederland ingevoerde container. Het opgenomen gesprek van 27 februari 2017 draagt daaraan in onvoldoende mate bij. Dit gesprek heeft bijna 1,5 uur geduurd terwijl hiervan slechts enkele korte flarden door de politie zijn opgevangen en geverbaliseerd. De context waarbinnen die vastgelegde opmerkingen zijn gemaakt, is daardoor niet goed te plaatsen. Er zijn dan ook onvoldoende aanknopingspunten om te concluderen dat dat gesprek betrekking had op de bedoelde partij cocaïne. Omdat voor het overige geen enkel bewijs voorhanden is, laat staan voor de hem verweten voorbereidingshandelingen, zal de verdachte van deze feiten worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring zonder nadere motivering van feit 3

Het onder 3 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 11 april 2017 te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, lid 1 onder 3 van die wet in de vorm van een (dubbelloops) hagelgeweer, kaliber 12 (gauge), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden en de draagkracht van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een dubbelloops hagelgeweer.
Vuurwapens worden steeds meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en vuurwapens kunnen (ook bij het enkel voorhanden hebben daarvan) tot zeer gevaarzettende situaties leiden. Dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de samenleving met zich. Het voorhanden hebben van vuurwapens is daarom aan strenge regelgeving en een verlofstelsel gebonden.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Redelijke termijn
De rechtbank constateert dat sprake is van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Tussen het moment waarop de verdachte in redelijkheid kon verwachten dat hij zou worden vervolgd - 23 mei 2017 (datum aanhouding) - en het vonnis van de rechtbank, zijn twee jaar en bijna drie maanden verstreken. Daarmee is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna drie maanden. Deze overschrijding is niet aan de verdachte te wijten noch aan de complexiteit van de zaak, maar is kennelijk ontstaan door een weinig voortvarende aanpak van het openbaar ministerie bij het aanbrengen van de zaak bij de rechtbank.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor het voorhanden hebben van een vuurwapen in ogenschouw genomen. Deze oriëntatiepunten voorzien in het geval van het bezit van een geweer in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. De rechtbank houdt echter in straf verminderende zin rekening met de verklaring van de verdachte dat hij het geweer slechts als sierstuk aan de muur wilde ophangen en met de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal volstaan met het opleggen van een geldboete van € 500,00.

9.Wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N. Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 augustus 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2017 te Rotterdam en/of Ossendrecht, althans
ergens in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, als bedoeld in artikel 1
lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 51,49 kilogram, in elk geval
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
2.
hij in of omstreeks de periode van
16 december 2016tot en met 11 april 2017
te Rotterdam en/of Ossendrecht, althans in Nederland, en/of op Aruba,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk afleveren, verstrekken, vervoeren en/of
binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (handels)hoeveelheid van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te
plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of
- zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen
tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of golden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden
had te vermoeden dat zij bestemd v/aren tot het plegen van het hierboven
bedoelde feit
hebbende/is verdachte en/of (een of meer van) zijn, verdachtes, mededader(s)
- contact gelegd met personen en/of bedrijven in Aruba met als doel een of meer
containers met schroot naar Nederland te verschepen, en/of
- een of meer partij(en) schroot aangekocht, en/of
- een container met daarin voornoemde hoeveelheid cocaïne, verpakt in een
deklading schroot, besteld en/of aangekocht en/of naar Nederland laten
vervoeren en/of
- geld overgemaakt en/of laten overmaken naar Aruba, en/of
- met een of meer anderen contacten onderhouden en/of informatie uitgewisseld
en/of afspraken gemaakt over het invoeren en/of afleveren en/of uithalen
en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde hoeveelheid cocaïne, en/of
- ( een) simkaart en/of geld overhandigd (gekregen);
art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet
art 10 lid 5 Opiumwet
3.
hij op of omstreeks 11 april 2017 te Ossendrecht, gemeente Woensdrecht,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet
wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, lid 1 onder
3 van die wet in de vorm van een (dubbelloops) hagelgeweer, kaliber 12
(gauge), voorhanden heeft gehad;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie