In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het invoeren van cocaïne en voorbereidingshandelingen daarvoor. De rechtbank heeft geoordeeld dat de wetenschap van de verdachte over de invoer van cocaïne niet kon worden vastgesteld. De verdachte werd vrijgesproken van de verdenkingen van het importeren van 51,49 kilo cocaïne op 16 februari 2017 en van de voorbereidingshandelingen in de periode van 16 december 2016 tot en met 11 april 2017. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne in de container die hij in Nederland had ingevoerd. De rechtbank oordeelde dat het opgenomen OVC-gesprek van 27 februari 2017 niet voldoende bewijs bood voor de wetenschap van de verdachte.
Wel werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 voor het voorhanden hebben van een dubbelloops hagelgeweer, dat hij op 11 april 2017 in Ossendrecht had. De rechtbank hield rekening met de verklaring van de verdachte dat hij het geweer als sierstuk wilde ophangen en met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn was overschreden met bijna drie maanden, wat niet aan de verdachte te wijten was. De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften van de Wet wapens en munitie toegepast en de verdachte strafbaar verklaard voor het voorhanden hebben van het vuurwapen.