ECLI:NL:RBROT:2019:6894

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
C/10/554421 / HA ZA 18-666
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale geschil over eigendom en pandrecht van casco schip met betrekking tot Nederlands en Pools recht

In deze zaak, die zich afspeelt in een internationaal kader, vorderen de eisers, bestaande uit drie vennootschappen naar Pools recht, de afgifte van een casco van een schip dat zich in Nederland bevindt. De eisers stellen dat zij eigenaar zijn van het casco op basis van een pandrecht dat volgens Pools recht is gevestigd. De gedaagden, waaronder Shipyard Trico B.V. en Machinefabriek A.A. Vink B.V., betwisten de eigendom van de eisers en stellen dat zij de rechtmatige eigenaren zijn van het casco. De rechtbank Rotterdam heeft de bevoegdheid om van de vorderingen kennis te nemen, aangezien de gedaagden in Nederland zijn gevestigd. De rechtbank oordeelt dat de eisers niet hebben aangetoond dat zij over een geldig pandrecht beschikken, waardoor hun vorderingen worden afgewezen. De rechtbank concludeert dat Shipyard Trico als bezitter van het casco moet worden aangemerkt en dat het vermoeden bestaat dat zij de eigenaar is. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en heft het door hen gelegde conservatoir beslag op het casco op. Tevens worden de eisers veroordeeld tot schadevergoeding aan Shipyard Trico voor de schade die zij door het beslag heeft geleden. In de zaak van Georgia Shipping B.V. wordt eveneens geoordeeld dat de vorderingen van de eisers worden afgewezen en dat zij in de proceskosten worden veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Vonnis van 28 augustus 2019
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/10/554421 / HA ZA 18-666 van
1. de vennootschap naar Pools recht
[eiser 1],
gevestigd te [vestigingsplaats eiser 1] , Polen,
2. de vennootschap naar Pools recht
[eiser 2],
gevestigd te [vestigingsplaats eiser 2] , Polen,
3.
[eiser 3],
in zijn hoedanigheid van gerechtelijk bewaarder,
wonende te [woonplaats eiser] , Polen,
eisers in conventie en in het incident,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.B. Houtappel te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SHIPYARD TRICO B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde in conventie en in het incident,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.W. Bouman te Utrecht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MACHINEFABRIEK A.A. VINK B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde in conventie en in het incident,
advocaat mr. E. Hoogendam te Gorinchem,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/10/564587 / HA ZA 18-1218 van
de vennootschap naar Pools recht
[eiser 1],
gevestigd te [vestigingsplaats eiser 1] , Polen,
eiseres, in de hoofdzaak en in de incidenten,
advocaat mr. J.B. Houtappel te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEORGIA SHIPPING B.V.,
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde in de hoofdzaak en de incidenten,
advocaat mr. J.W. Bouman te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , Shipyard Trico, Machinefabriek Vink en Georgia Shipping genoemd worden. [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] tezamen zullen hierna [eisers] genoemd worden.

1.De procedure in de zaak 18-666

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen d.d. 22 juni 2018 met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie en incident, tevens eis in reconventie van Shipyard Trico met producties,
  • de conclusie van antwoord van Machinefabriek Vink,
  • de akte vermeerdering van eis van [eisers] ,
  • de antwoordakte van Shipyard Trico,
  • de akte van Machinefabriek Vink,
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 18 juni 2019 en de daarin vermelde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de zaak 18-1218

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 30 november 2018,
  • de akte producties en wijzing eis,
  • de conclusie van antwoord in het incident,
  • de conclusie van antwoord,
  • het proces-verbaal van comparitie van partijen van 18 juni 2019 en de daarin vermelde processtukken.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Op 6 augustus 2013 heeft Shipyard Trico met de vennootschap naar Pools recht [naam bedrijf 1] , gevestigd te [vestigingsplaats bedrijf] , (verder: [naam bedrijf 1] ) een overeenkomst gesloten voor de bouw van de romp van een chemicaliën tanker Type C Yard Number 609/921-08/13 (verder: het casco).
3.2.
Op verzoek van Shipyard Trico heeft de Regionale Rechtbank in Gdansk bij beslissing van 28 augustus 2015 (No. IX GCo 224/15) aan Shipyard Trico, voor onder meer haar vordering op [naam bedrijf 1] tot nakoming van de overeenkomst met nummer 609/921-08/13, zekerheid toegekend door middel van beslag op het casco. Het verzoek van [naam bedrijf 1] tot herroeping van die beslissing is uiteindelijk in hoger beroep bij beslissing van het Hof van Beroep in Gdansk van 20 juli 2016 (No. I ACz 493/16) afgewezen.
3.3.
Bij tussen Shipyard Trico als
claimanten [naam bedrijf 1] als
respondentgewezen arbitraal vonnis van het ICC Hof voor Arbitrage (ICC Case no. 21532/FS) van 20 december 2016 (hierna aangeduid als Final Award of het arbitraal vonnis) is – voor zover hier van belang – beslist als volgt:
“1. Respondent is ordered
(i) to perform the finalization of building the new hull for a Chemical Tanker Type C Yard Number 609/921-08/13 in accordance with the Contract No. 609-921, the Technical Specification and General Arrangement Plan and
(ii) to delivery of the hull, and
(iii) to transfer of ownership of the hull including transfer of possession and hand-over of the hull, including all documents listed in Article 6.6. of the Contract no. 609-921, at the berth in Rotterdam clear from any liens and mortgages by the Respondent,
all within six (6) weeks after the Final Award of the Sole Arbitrator has been rendered.
2. If the Respondent fails to
(i) to perform the finalization of building the new hull for a Chemical Tanker Type C Yard Number 609/921-08/13 in accordance with the Contract No. 609-921, the Technical Specification and General Arrangement Plan and
(ii) to delivery of the hull, and
(iii) to transfer of ownership of the hull including transfer of possession and hand-over of the hull, including all documents listed in Article 6.6. of the Contract no. 609-921, at the berth in Rotterdam clear from any liens and mortgages by the Respondent,
within the time stated in the Final Award the Respondent is ordered to
a.
a) transfer of ownership of the hull for a Chemical Tanker Type C Yard Number 609/921-08/13, including transfer of possession and hand-over of the hull, including all documents listed in Article 6.6 of the Contract No. 609-921, at the Respondent's shipyard in the condition as it is at the time of the Award clear from any liens and mortgages;
[…]”
3.4.
Op 21 april 2017 is in het daartoe bestemde pandregister te Polen onder nummer 2529150 ingeschreven het pandrecht van [eiser 1] op een roerende zaak die (in de Engelse vertaling van) het pandregister als volgt is omschreven:
“[…]
1. Name of pledged item
[…]
Inland waterway vessel
[…]
2. Feature A – Type of vessel
[…]
Hull of a vessel of Building number NB 1296
3. Feature B – name or ID designation
[…]
CHEMICAL TANKER 11OML TYPE C –NB 1296
[…]
[…]
[…]
7. Feature E- DWT of measurements
Total length 109.85 […] maximum width = 11.45 […]”.
Als pandgevers zijn achtereenvolgens [naam bedrijf 2] te Warschau (verder: [naam bedrijf 2] en [eiser 2] ingeschreven.
3.5.
Op 25 oktober 2017 is in opdracht van de deurwaarder van Shipyard Trico op het casco een aanduiding aangebracht dat Shipyard Trico eigenaar is van het casco. Op 26 oktober 2017 heeft [eiser 2] bij de Regionale Rechtbank te Gdansk een klacht over die handelingen ingediend met verzoek tot opheffing van beslag.
3.6.
Bij beslissing van het Hof van Beroep te Gdansk van 28 november 2017 (No. I ACo 24/17) is het arbitraal vonnis uitvoerbaar verklaard.
3.7.
Shipyard Trico heeft aan de Deense sleepboot Ronja (verder: de sleepboot) opdracht gegeven om het casco vanuit de have te Gdansk naar Nederland te verslepen. Bij e‑mail van 18 mei 2017 heeft de kapitein van de sleepboot gemeld dat de sleepboot met sleep op 17 mei 2017 om 22.20 uur de haven heeft verlaten.
3.8.
Bij beslissing van de Regionale Rechtbank te Gdansk van 18 mei 2018 (No. XIII 1 Co 572/18) is aan [eiser 1] verlof verleend tot tenuitvoerlegging van een notariële akte d.d. 17 april 2018 (No. 1368/2018) houdende de erkenning van [eiser 2] van het in het pandregister ingeschreven pandrecht en haar verklaring dat zij zich voor een schuld van PLN 1.000.000 jegens [eiser 1] verplicht tot onderwerping aan tenuitvoerlegging.
3.9.
Door slecht weer bevond de sleepboot met het casco zich op 19 mei 2018 in de ochtend nog in de Poolse territoriale wateren. Die ochtend heeft deurwaarder [naam deurwaarder 1] in opdracht van [eiser 1] handelingen verricht die tot doel hadden executoriaal beslag op het casco te leggen.
3.10.
De sleepboot heeft de versleping van het casco naar Nederland voortgezet. Op 24 mei 2018 is het casco in Dordrecht aangekomen en aan de kade van Machinefabriek Vink afgemeerd.
3.11.
Met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft [eisers] op 25 mei 2018 ten laste van Shipyard Trico conservatoir beslag tot afgifte op het casco doen leggen.
3.12.
Shipyard Trico heeft de aan haar gelieerde vennootschap Georgia Shipping opdracht gegeven tot het (laten) uitvoeren van werkzaamheden aan het casco. Georgia Shipping heeft bij overeenkomst van 24 april 2018 aan Machinefabriek Vink opdracht gegeven om diverse afbouwwerkzaamheden aan het casco te verrichten.
3.13.
De ligplaats van het casco bij Machinefabriek Vink kost € 3,50 per meter per dag.
3.14.
[eiser 3] heeft [naam bedrijf 1] vertegenwoordigd bij het sluiten van de overeenkomst tussen haar en Shipyard Trico en was tot 2017 enig aandeelhouder van [naam bedrijf 1] . Tevens is hij bestuurder van [eiser 1] . In het door deurwaarder [naam deurwaarder 1] opgemaakte rapport van 19 mei 2018 (No. 706/18) is [eiser 3] onder meer aangeduid als bewaarder van het casco.
3.15.
Bij beslissing van 3 oktober 2018 (No. VI GCo 401/18 heeft de Regionale Rechtbank te Gdansk op verzoek van [eiser 1] een Europese Executoriale Titel met betrekking tot de notariële akte van 17 april 2018 afgegeven.
3.16.
Op 4 oktober 2018 heeft deurwaarder [naam deurwaarder 1] in opdracht van [eiser 1] een openbare veiling van het casco gehouden, maar deze veiling was onsuccesvol. Hierop heeft deurwaarder [naam deurwaarder 1] op 5 oktober 2018 een bevel tot overdracht van het casco aan [eiser 1] afgegeven.
3.17.
Op 29 januari 2019 heeft Shipyard Trico bij de Regionale Rechtbank te [vestigingsplaats eiser 1] een klacht ingediend tegen de handelingen van deurwaarder [naam deurwaarder 1] op 19 mei 2018.

4.Het geschil

in de zaak 18-666
in conventie
4.1.
[eisers] vordert na vermeerdering van eis samengevat - :
in de hoofdzaak
 Shipyard Trico en Machinefabriek Vink te veroordelen tot afgifte van het casco van een schip als omschreven in het lichaam van de dagvaarding (vertaald vanuit het Pools)
“a hull of a vessel of the original building number 609/921-08, changed into NB 1296 CHEMICAL TANKER TYPE C - NB 1296, total length 109,85, maximum widt = 11.45m”, waarop beslag is gelegd op 25 mei 2018, met alles wat zich op en aan het casco van het schip bevindt, door dit te brengen in de macht van [eisers] , door het binnen twee dagen na de betekening van het te wijzen vonnis, op aanwijzing van [eisers] , beschikbaar te stellen,
en voorts alle medewerking te verlenen om dit casco van een schip weg te laten slepen, waaronder het toelaten van [eisers] om het casco van het schip te betreden, en al het noodzakelijke te laten doen om het schip klaar te maken voor de reis, onder afgifte van alle documenten, alles op straffe van een dwangsom,
 Shipyard Trico en Machinefabriek te veroordelen een bedrag te betalen van € 63.000,00 aan [eisers] voor de sleepkosten en overige kosten verbonden aan het brengen van het schip naar de haven van [vestigingsplaats eiser 1] ,
 gedaagde te verbieden tot zekerheid conservatoir beslag te leggen om afgifte te voorkomen, tevens op straffe van een dwangsom;
 aan gedaagde te verbieden om beperkte rechten op het casco te vestigen, dit te verkopen, hierover te beschikken, of anderszins van de hand te doen of te bezwaren, inschrijving te doen in de registers of anderszins, alles op straffe van een dwangsom,
 voor recht te verklaren dat Shipyard Trico aansprakelijk is voor de schade zoals deze is geleden door [eisers] , met veroordeling van Shipyard Trico tot het betalen van een voorschot voor de ligkosten en andere kosten van de door Machinefabriek Vink gestelde kosten, te stellen op € 200.000,00, en Shipyard Trico te veroordelen aan [eisers] te vergoeden, de door haar geleden schade, nader op te maken bij staat,
 meer subsidiair Shipyard Trico te veroordelen tot betaling van € 2.100.000,00, aan [eiser 2] en [eiser 1] , met bepaling dat als aan de één wordt betaald, tegenover de ander bevrijdend is betaald,
in het incident
 primair Shipyard Trico en Machinefabriek Vink te veroordelen tot afgifte aan [eiser 1] van het in de hoofdzaak bedoelde casco van een schip met alles wat zich op en aan het casco van het schip bevindt, door dit te brengen in de macht van eisers, door het binnen twee dagen na de betekening van het te wijzen vonnis, op aanwijzing van [eisers] , beschikbaar te stellen,
en voorts alle medewerking te verlenen om dit casco van een schip weg te laten slepen, waaronder het toelaten van [eiser 1] om het casco van het schip te betreden, en al het noodzakelijke te laten doen om het schip klaar te maken voor de reis, onder afgifte van alle documenten, alles op straffe van een dwangsom;
 subsidiair Shipyard Trico en Machinefabriek Vink te bevelen, het casco als omschreven in het lichaam van de dagvaarding, met alles wat zich op en aan het casco van het schip bevindt, af te geven aan de Poolse deurwaarder [naam deurwaarder 1] , die op verzoek van Pirs beslag heeft gelegd op het casco op 19 mei 2018, door het binnen twee dagen na de betekening van het te wijzen vonnis, op aanwijzing van [naam deurwaarder 1] , beschikbaar te stellen, en voorts alle medewerking te verlenen om dit casco van een schip weg te laten slepen naar Polen, waaronder het toelaten van [naam deurwaarder 1] , of door hem geïnstrueerde personen, om het casco van het schip te betreden, en al het noodzakelijke te laten doen om het schip klaar te maken voor de reis, onder afgifte verder van alle documenten, en voorst te bevelen alle openstaande rekening te voldoen voor liggeld en anderszins, zodat het casco meegnomen kan worden, alles op straffe van en dwangsom;
 meer subsidiair terstond de afgifte ter gerechtelijke bewaring te bevelen van het casco, zoals omschreven, aan de in het lichaam van de dagvaarding genoemde gerechtelijk bewaarder [naam 1] , als omschreven, althans aan een door de rechtbank aan te wijzen bewaarder, en de deurwaarder bij de uitvoering van het bevel toe te staan zo nodig met hulp van de sterke arm van politie en justitie, op te treden en uitvoering te geven aan het bevel;
 Shipyard Trico en Machinefabriek Vink te verbieden tot zekerheid conservatoir beslag te leggen om afgifte te voorkomen, tevens op straffe van een dwangsom;
 aan Shipyard Trico en Machinefabriek Vink te verbieden om beperkte rechten op het casco te vestigen, werkzaamheden te laten verrichten, anders dan tot behoud van de zaak, dit te verkopen, hierover te beschikken, of anderszins van de hand te doen of te bezwaren, inschrijving te doen in de registers of anderszins, alles op straffe van een dwangsom,
 Shipyard Trico en Machinefabriek Vink te veroordelen om zekerheid te stellen aan [eiser 1] , door middel van het storten van een waarborgsom ter hoogte van € 200.000,00 op de derdengelden rekening van de advocaat van [eisers] , dan wel door het stellen van een bankgarantie door een Nederlandse bank, ter hoogte van € 200.000,00, voor betaling van het bedrag van de door Machinefabriek Vink gestelde vordering, voor liggelden en vanwege uitgevoerde werkzaamheden.
in hoofdzaak en in incident
veroordeling van Shipyard Trico en Machinefabriek Vink in de kosten van deze procedure, de beslagkosten en kosten van bewaring daaronder begrepen.
4.2.
Shipyard Trico voert verweer in de hoofdzaak en in het incident.
4.3.
Machinefabriek Vink voert verweer in de hoofdzaak en in het incident.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
Shipyard Trico vordert – samengevat – :
opheffing van het door [eisers] gelegde beslag tot afgifte van het casco;
veroordeling van [eisers] tot vergoeding van de door Shipyard Trico geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 22 augustus 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeling van [eisers] in de kosten van dit geding, daaronder begrepen de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
4.5.
[eisers] voert verweer.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de zaak 18-1218
4.7.
[verweerders] vordert na wijziging eis samengevat - :
in de hoofdzaak
 Georgia Shipping te veroordelen tot afgifte aan [verweerders] van het casco van een schip als omschreven in het lichaam van de dagvaarding, (vertaald vanuit het Pools) “
a hull of a vessel of the onginal building number 609/921-08, changed into NB 1296 CHEMICAL TANKER TYPE C - NB 1296, total length 109,85, maximum widt = 11.45m” met alles wat zich op en aan het casco van het schip bevindt, door dit te brengen in de macht van [verweerders] , door het binnen twee dagen na de betekening van het te wijzen vonnis, op aanwijzing van [verweerders] , beschikbaar te stellen,
en voorts alle medewerking te verlenen om dit casco van een schip weg te laten slepen, waaronder het toelaten van [verweerders] , of door haar geïnstrueerde personen, om het casco van het schip te betreden, en al het noodzakelijke te laten doen om het schip klaar te maken voor de reis, onder afgifte van alle documenten, alles op straffe van een dwangsom,
 Georgia Shipping te verbieden tot zekerheid van enige gestelde vordering op [verweerders] , [eiser 2] of de heer [eiser 3] , conservatoir beslag te leggen om afgifte te voorkomen, tevens op straffe van een dwangsom;
 Georgia Shippingte veroordelen om zekerheid te stellen aan [verweerders] , door middel van het stellen van een bankgarantie, afgegeven door een Nederlandse bank, voor het bedrag van de door Machinefabriek Vink gestelde vordering, waarvoor deze retentierecht zou uitoefenen, vanwege de in opdracht van kennelijk Georgia Shipping door haar uitgevoerde werkzaamheden,
in de incidenten
I. vanwege de verknochtheid van deze zaak met de zaak 18-666 de onderhavige zaak te voegen met deze andere zaak;
II. – Georgia Shipping te bevelen het casco als omschreven in het lichaam van de dagvaarding, met alles wat zich ten tijde van het beslag op en aan het casco van het schip bevond, af te geven aan [verweerders] , door dit te brengen in de macht van [verweerders] , door het binnen twee dagen na de betekening van het te wijzen vonnis, op aanwijzing van [verweerders] , beschikbaar te stellen,
en voorts alle medewerking te verlenen om dit casco van een schip weg te laten slepen naar de [verweerders] , waaronder het toelaten van [verweerders] , of door hem geïnstrueerde personen, om het casco van het schip te betreden, en al het noodzakelijke te laten doen om het schip klaar te maken voor de reis, onder afgifte verder van alle documenten, alles op straffe van een dwangsom,
 Georgia Shipping te verbieden tot zekerheid conservatoir beslag te leggen om afgifte te voorkomen, tevens op straffe van een dwangsom;
 aan Georgia Shipping te verbieden om beperkte rechten op het casco te vestigen, dit verkopen, hierover te beschikken, of anderszins van de hand te doen of te bezwaren, inschrijving te doen in de registers of anderszins, alles op straffe van een dwangsom,
 Georgia Shipping te veroordelen om zekerheid te stellen aan [verweerders] , door middel van het stellen van een bankgarantie door een Nederlandse bank of anderszins, voor het bedrag van de door Machinefabriek Vink gestelde vordering, vanwege de in opdracht van kennelijk Georgia Shipping door haar uitgevoerde werkzaamheden,
 subsidiair terstond de afgifte ter gerechtelijke bewaring te bevelen van het casco, zoals omschreven, aan de in het lichaam van de dagvaarding genoemde gerechtelijk bewaarder [naam 1] , als omschreven, althans aan een door de rechtbank aan te wijzen bewaarder, en de deurwaarder bij de uitvoering van het bevel toe te staan zo nodig met hulp van de sterke arm van politie en justitie, op te treden en uitvoering te geven aan het bevel;
in de hoofdzaak en de incidenten
veroordeling van Georgia Shipping in de kosten van deze procedure, de beslagkosten en kosten van bewaring daaronder begrepen.
4.8.
Georgia Shipping voert verweer in de hoofdzaak en in het incident ex artikel 223 Rv. Ten aanzien van de vordering tot voeging ex artikel 222 Rv refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak van 18-666 in conventie en in de hoofdzaak van 18-1218

5.1.
Deze zaken betreffen een internationaal geval aangezien [eisers] is gevestigd in Polen en partijen voor de rechter in Nederland procederen. Dat brengt mee dat beoordeeld moet worden of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen en dat het toepasselijk recht moet worden bepaald. De vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen dient te worden beantwoord aan de hand van het bepaalde in de Herschikte EEX-Verordening (Verordening (EU) No. 1215/2012 van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoer-legging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken). Op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 van deze verordening heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht. Immers, Shipyard Trico, Machinefabriek Vink en Georgia Shipping zijn in Nederland gevestigd.
5.2.
Alle vorderingen zijn in de kern gebaseerd op een geclaimd eigendomsrecht van [eiser 1] op het casco. Naar Nederlands internationaal privaatrecht (art. 10:127 BW) wordt het goederenrechtelijk regime met betrekking tot het casco beheerst door het recht van de staat op welks grondgebied deze zich bevindt ten tijde van het relevante rechtsfeit. Aangezien het casco zich momenteel in Nederland bevindt, leidt dit tot toepassing van de bewijsvermoedens van artikel 3:109 BW en 3:119 lid 1 BW. Verder geldt dat op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter het Nederlands recht van toepassing is.
5.3.
Shipyard Trico moet als de bezitter van het casco worden aangemerkt. Immers, het casco is in haar opdracht naar Machinefabriek Vink gesleept, waar het door Machinefabriek Vink onder zich wordt gehouden ter uitvoering van een opdracht van Georgia Shipping, die daarbij handelt ter uitvoering van een opdracht van Shipyard Trico. Hiermee is gegeven dat Machinefabriek Vink en Georgia Shipping het casco houden voor Shipyard Trico en dat die zich als bezitter van het casco gedraagt.
5.4.
Op grond van het vorenstaande wordt Shipyard Trico vermoed eigenaar van het casco te zijn. Dit vermoeden vindt ook voldoende steun in de door Shipyard Trico met [naam bedrijf 1] gesloten overeenkomst tot bouw van het casco, de door de Regionale Rechtbank te [vestigingsplaats eiser 1] op 28 augustus 2018 aan Shipyard Trico toegekende zekerheid voor haar vordering tot nakoming van die overeenkomst door [naam bedrijf 1] door middel van beslag op het casco, de veroordeling van [naam bedrijf 1] tot overdracht van de eigendom van het casco in het arbitraal vonnis en de uitvoerbaar verklaring van dat vonnis door het Hof van Beroep te [vestigingsplaats eiser 1] . Immers, ten tijde van deze feiten bevond het casco zich in Polen en gelet op het bepaalde in artikel 848 van het Pools Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 64 van het Pools Burgerlijk Wetboek was dat in beginsel voldoende om vóór 17 mei 2018 de eigendomsoverdracht van het casco aan Shipyard Trico te bewerkstelligen.
5.5.
De stelling van [eisers] dat dit beginsel niet opgaat omdat [naam bedrijf 1] op 28 augustus 2015 geen eigenaar van het casco meer was, is door Shipyard Trico betwist en daarom onvoldoende om het wettelijk vermoeden van artikel 3:119 lid 1 BW ter zijde te stellen. Dit alles betekent dat [eisers] op grond van de hoofdregel van art. 150 Rv voldoende feiten moet stellen waaruit volgt dat [eiser 1] de eigenaar van het casco is en bij voldoende betwisting die feiten zal moeten bewijzen.
5.6.
[eisers] stelt dat [eiser 1] op 5 oktober 2018 de eigendom van het casco heeft verkregen door middel van het op die datum door deurwaarder [naam deurwaarder 1] verstrekte bevel tot overdracht van de eigendom in het kader van de executie van een pandrecht van [eiser 1] op het casco dat door [eiser 2] is gevestigd tot zekerheid van de vordering van [eiser 1] op [eiser 2] . Dit door [eiser 1] geclaimde eigendomsrecht kan alleen slagen indien het gestelde pandrecht rechtsgeldig is gevestigd, hetgeen Shipyard Trico betwist.
5.7.
Omdat het casco zich ten tijde van de gestelde vestiging van het pandrecht in Polen bevond moet dit naar Pools recht worden beoordeeld. Die beoordeling dient in deze procedure tegenover de Nederlandse rechter te geschieden nu [eisers] zich daarin op het pandrecht beroept. De door [eiser 2] op 26 oktober 2017 ingediende klacht tegen handelingen van de in opdracht van Shipyard Trico optredende deurwaarder op 25 oktober 2017 strekt volgens de stellingen van [eisers] tot opheffing van het door Shipyard Trico gelegd beslag op het casco, zodat die procedure niet hetzelfde onderwerp als de onderhavige procedure heeft en artikel 29 van de Herschikte EEX-Verordening toepassing mist. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om de onderhavige procedure aan te houden totdat in die procedure is beslist. Hetzelfde geldt ten aanzien van de procedure die aanhangig is gemaakt met de door Shipyard Trico op 29 januari 2019 ingediende klacht tegen de handelingen van de in opdracht van [eiser 1] optredende deurwaarder op 19 mei 2018. Bij de beoordeling van de geldigheid van voormeld pandrecht naar Pools recht zal de rechtbank afgaan op de door Shipyard Trico overgelegde opinie van professor dr. hab. W.J. Kocot, die op dit onderdeel niet door [eisers] is bestreden.
5.8.
Een pandrecht kan uitsluitend worden gevestigd door een persoon die het recht heeft om over het voorwerp van dat pandrecht te beschikken (art. 2.1 Poolse wet inzake geregistreerde pandrechten en het pandregister (PWGP)). Dit is overigens een algemeen aanvaard beginsel, dat ook in het Nederlands recht geldt. De inschrijving van [naam bedrijf 2] . en [eiser 2] als pandgevers in het pandregister bewijst niet dat zij het recht hadden om over het casco te beschikken. Immers, de rechtbank die het pandregister beheert heeft niet de bevoegdheid om dat te verifiëren. Bovendien staat niet vast dat het in het pandregister vermelde voorwerp het casco is, nu Shipyard Trico dat - onder verwijzing naar het verschil tussen het in het pandregister vermelde Building Number en het Yard Number dat het casco bij de overeenkomst tussen [naam bedrijf 1] en Shipyard Trico kreeg - voldoende gemotiveerd heeft betwist. [eisers] dient daarom voldoende feiten te stellen waaruit volgt dat [naam bedrijf 2] . en [eiser 2] achtereenvolgens het recht hebben gekregen om over het casco te beschikken.
5.9.
Aan deze stelplicht heeft [eisers] op grond van het navolgende niet voldaan.
5.9.1.
Uitgaande van de (gemotiveerd betwiste) stellingen van [eisers] was [naam bedrijf 1] vanaf het begin van de bouw eigenaar van het casco en heeft zij de eigendom daarvan overgedragen aan haar onderaannemer [naam bedrijf 3] (verder: [naam bedrijf 3] ) uit hoofde van een koopovereenkomst d.d. 3 februari 2014 (hierna: overeenkomst 1). [eisers] stelt dat [eiser 2] de eigendom van het casco heeft verkregen op basis van een overeenkomst tussen haar en International [naam bedrijf 4] van 12 juni 2017 (hierna: overeenkomst 3), waarbij laatstgenoemde aan [eiser 2] de rechten cedeerde die zij had op basis van een koopovereenkomst tussen haar en [naam bedrijf 2] van 27 april 2017 (hierna: overeenkomst 2). Hoe de eigendom van [naam bedrijf 3] is overgegaan op [naam bedrijf 2] . is niet door [eisers] gesteld.
5.9.2.
Het door [eisers] ter comparitie gedane aanbod om alsnog “voorgaande overeenkomsten in het geding te brengen” wordt gepasseerd. Immers, dat aanbod kan niet als een bewijsaanbod worden aangemerkt omdat een bewijsaanbod alleen kan zien op gestelde feiten en [eisers] heeft nagelaten feiten te stellen waaruit volgt dat de gepretendeerde eigendom van [naam bedrijf 3] op [naam bedrijf 2] . is overgegaan. Gelet op haar stelplicht en bewijsaandraagplicht had het op de weg van [eisers] gelegen voldoende feiten stellen waaruit volgt dat de gestelde eigendom van [naam bedrijf 3] uiteindelijk is overgegaan op [naam bedrijf 2] . en die stellingen uit zichzelf met de schriftelijke stukken waarover zij beschikt te onderbouwen. [eisers] behoeft niet de gelegenheid te worden geboden haar tekortkomingen op dit punt in deze procedure te herstellen.
5.10.
In het midden kan blijven of overeenkomst 1 geldig is en tot overdracht van de eigendom van het casco heeft geleid omdat het, wat er ook van zij, gelet op het vorenstaande niet kan leiden tot de vaststelling dat [naam bedrijf 2] . ten tijde van het vestiging van het pandrecht op 21 april 2017 bevoegd was om over het casco te beschikken. Hetzelfde geldt ten aanzien van overeenkomst 2 en overeenkomst 3. Ook de vraag of [naam bedrijf 1] van aanvang af eigenaar van het casco was, kan om deze reden onbeantwoord blijven.
5.11.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat in deze procedure niet is aangetoond dat [eiser 1] over een geldig pandrecht beschikken. Daarmee ontvalt de grondslag aan de executie van dat pandrecht, waaronder de bevoegdheid van [eiser 1] om in Nederland executoriaal beslag op het casco te doen leggen. Het antwoord op de vraag of de handelingen van de deurwaarder van [eiser 1] op 19 mei 2018 al dan niet afdoende waren om dat beslag te bewerkstelligen kan dan ook in het midden blijven. Hetzelfde geldt voor het antwoord op de vraag of de openbare veiling van het casco die het kader van die executie in Polen plaatsvond terwijl het casco zich in Nederland bevond rechtsgevolg heeft.
Nu de gestelde eigendomsoverdracht haar oorzaak vindt in de executie van het pandrecht, is in deze procedure evenmin aangetoond dat [eiser 1] eigenaar van het casco is geworden.
5.12.
[eisers] heeft geen feiten gesteld waaruit volgt dat [eiser 1] en/of [eiser 2] bij het ontbreken van een eigendomsrecht op het casco van één van hen door de handelwijze van Shipyard Trico is benadeeld.
5.13.
Alle vorderingen, de vordering die zijn gebaseerd op onrechtmatig handelen van Shipyard Trico en ongerechtvaardigde verrijking daaronder begrepen, stuiten op het vorenstaande af.
in de incidenten in beide zaken
5.14.
Omdat heden bij eindvonnis wordt beslist op alle vorderingen in de hoofdzaak bestaat geen belang meer bij beoordeling van de vorderingen in de incidenten. De incidentele vorderingen zullen daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
in reconventie in de hoofdzaak van 18-666
5.15.
Het door [eisers] ten laste van Shipyard Trico gelegd conservatoir beslag is in Nederland op grond van het Nederlands recht gelegd, zodat de vraag of dit beslag moet worden opgeheven naar Nederlands recht moet worden beoordeeld. Aangezien de schade die Shipyard Trico door dat beslag stelt te ondervinden zich in Nederland voordoet, moet ook de vraag of [eisers] met het leggen van dat beslag onrechtmatig jegens Shipyard Trico heeft gehandeld naar Nederlands recht worden beoordeeld (art. 4 van de Verordening Rome II (de Verordening (EG) nr. 864/2007 van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen)).
5.16.
Met hetgeen in conventie is overwogen en de afwijzing van de vorderingen in conventie is de ondeugdelijkheid van de rechten waarop het door [eisers] gelegde conservatoir beslag is gebaseerd, gegeven. Verder geldt dat, nu het gestelde eigendomsrecht van [eiser 2] en van [eiser 1] niet is komen vast te staan en noch gesteld of bewezen is dat een ander eigenaar van het casco is, Shipyard Trico op grond van artikel 3:109 BW en artikel 3:119 lid 1 BW als de eigenaar van het casco moet worden aangemerkt. Dat Shipyard Trico door het beslag op het casco financiële schade lijdt is niet door [eisers] bestreden. Gelet op het door Machinefabriek Vink berekende liggeld is ook aannemelijk dat die schade aanzienlijk is. Onder deze omstandigheden dient het belang van Shipyard Trico bij opheffing van het beslag zwaarder te wegen dan het belang van [eisers] bij opheffing daarvan.
5.17.
Het leggen van conservatoir beslag ter verzekering van rechten die men niet heeft is onrechtmatig jegens degene ten laste van wie het beslag is gelegd. [eisers] zijn daarom aansprakelijk voor de schade die Shipyard Trico door het op het casco gelegde conservatoir beslag lijdt. Anders dan [eisers] heeft bepleit, geldt dat ook voor [eiser 3] omdat het beslag mede door hem is gelegd. Dat Shipyard Trico schade lijdt zolang het conservatoir beslag op het casco rust, is niet bestreden.
5.18.
Het vorenstaande leidt tot toewijzing van de vordering tot opheffing van het conservatoir beslag en de gevorderde veroordeling tot vergoeding van schade op te maken bij staat.
in beide zaken ten aanzien van de proceskosten en nakosten
5.19.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, de kosten van de incidenten daaronder begrepen, worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot als volgt:
aan de zijde van Shipyard Trico, in conventie en reconventie, op
- griffierecht
€ 3.946,00
- salaris advocaat
€ 12.020,00
3 punten x tarief VIII à € 3.856,00 per punt + 2 punten x factor 0,5 x tarief II à € 452,00 per punt
Totaal
€ 15.966,00
aan de zijde van Machinefabriek Vink op
- griffierecht
€ 3.946,00
- salaris advocaat
€ 2.682,00
3 punten x tarief IV à € 894,00 per punt
Totaal
€ 6.628,00
en aan de zijde van Georgia Shipping op
- griffierecht
€ 626,00
- salaris advocaat
€ 1.356,00
3 punten x tarief II à € 452,00 per punt
Totaal
€ 1.982,00
5.20.
De door Shipyard Trico en Georgia Shipping gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen als hierna vermeld. De door hen gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en over de nakosten zal worden toegewezen als hierna vermeld. Verder zullen de beslissingen omtrent de proces- en nakosten en gunste van Shipyard Trico en Georgia Shipping overeenkomstig hun daartoe strekkende vorderingen uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

6.De beslissing

De rechtbank
in de zaak van 18-666
in de hoofdzaak in conventie en in het incident
6.1.
wijst de vorderingen af,
in de hoofdzaak in reconventie
6.2.
heft op het door [eisers] gelegde conservatoir beslag tot afgifte van het casco,
6.3.
veroordeelt [eisers] tot vergoeding van de door Shipyard Trico geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 augustus 2018 tot aan de dag van algehele voldoening,
verder in de hoofdzaak en in het incident
6.4.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Machinefabriek Vink tot op heden begroot op € 6.628,00 en aan de zijde van Shipyard Trico tot op heden begroot op € 15.966,00, met bepaling dat indien deze kosten aan de zijde van Shipyard Trico niet binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis zullen zijn voldaan [eisers] zonder nadere sommatie daarover de wettelijke rente verschuldigd is,
6.5.
veroordeelt [eisers] , indien [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordelingen ten gunste van Shipyard Trico voldoet, tot betaling aan Shipyard Trico van € 246,00 aan nakosten, verhoogd met € 82,00 aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan [eisers] tot aan de dag der voldoening,
6.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de beslissingen onder 6.2, 6.3 en 6.5 en de beslissing onder 6.4 voor zover die ten gunste van Shipyard Trico strekt uitvoerbaar bij voorraad,
in de zaak van 18-1218
in de hoofdzaak en de incidenten
6.7.
wijst de vorderingen af,
6.8.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Georgia Shipping tot op heden begroot op € 1.982,00, met bepaling dat, indien deze kosten niet binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis zullen zijn voldoen, [eisers] zonder nadere sommatie daarover de wettelijke rente verschuldigd is,
6.9.
veroordeelt [eisers] , indien [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoet, tot betaling van € 157,00 aan nakosten, verhoogd met € 82,00 aan betekeningskosten in het geval betekening van de executoriale titel plaatsvindt, vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na aanzegging van de nakosten aan [eisers] tot aan de dag der voldoening,
6.10.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen onder 6.8 en 6.9 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh, mr. J. van den Bos en mr. D. van Dooren en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2019.
2515/2457/1407/2504