Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2019 in de zaak tussen
[Naam vennootschap] , te [Plaats] , eiseres,
de Minister voor Medische Zorg, verweerder.
Procesverloop
(de verkoopster), die als getuige is gehoord. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.S. Boer.
Overwegingen
De toezichthouders zijn blijkens het relaas naar de jongen toegelopen en hebben hem bevraagd. De jongen heeft volgens het relaas het volgende verklaard:
Het enige wat ik kan bedenken is dat hij het legitimatiebewijs van zijn broer heeft gebruikt. De broers lijken erg veel op elkaar en je kunt uiteraard bij een legitimatiebewijs wat al wat ouder is niet exact zien of dit de juiste persoon is, daar men op deze leeftijd nog erg verandert. Ik heb deze persoon niet meer gecontroleerd daar dit in de instructies die ik heb gekregen niet nodig is nadat er vastgesteld is dat iemand de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en regelmatig in de winkel terugkomt. (…)”
Daarbij geldt dat op grond de onschuldpresumptie, die besloten ligt in artikel 6, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, twijfel in het voordeel van de belanghebbende strekt (bijv. HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, punt 4.8.3, en ABRvS 5 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1818, punt 7.5). Verweerder heeft in dit geval aan die bewijslast en bewijsmaatstaf voldaan, omdat is vastgesteld dat vanuit de winkel van eiseres aan een persoon sigaretten zijn verkocht, terwijl van die koper, waarvan niet in geschil is dat hij ten tijde van de koop niet onmiskenbaar 18 jaar was, niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Verweerder kan in een dergelijk geval ook uitgaan van het vermoeden dat eiseres van de overtreding een verwijt valt te maken.
18 jaar of ouder is. Eerst in het verweerschrift wordt afstand genomen van de lezing van eiseres, omdat zij innerlijk tegenstrijdige standpunten zou hebben ingenomen door in bezwaar en beroep van een vals identiteitsbewijs te spreken, terwijl in de zienswijze wordt gesproken van een identiteitsbewijs van de broer van de jongen. De rechtbank volgt verweerder niet in dit nieuwe standpunt. Het valse gebruik van een authentiek identiteitsbewijs door een ander wordt in het taalgebruik ook wel aangeduid als het gebruik van valse papieren, zodat het door elkaar gebruiken daarvan in dit geval geen tegenstrijdigheid oplevert. Voor het overige betwist verweerder de lezing van eiseres niet.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 338,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.536,-.