In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 januari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op haar zeven maanden oude zoontje. De verdachte, geboren in Rome, was ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 april 2018 opzettelijk haar kind van het leven heeft beroofd door een kussen op zijn hoofd te drukken. De officier van justitie had vrijspraak van moord gevorderd en bewezenverklaring van doodslag, met een gevangenisstraf van zes jaren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat voorbedachte raad niet wettig en overtuigend was bewezen. De rechtbank heeft echter de doodslag bewezen verklaard, op basis van de verklaring van de verdachte, de sectiebevindingen en andere bewijsstukken. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar psychische toestand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte in sterk verminderde mate toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot een lichtere straf. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte haar kind het recht op leven heeft ontnomen, wat intens verdriet heeft veroorzaakt binnen het gezin.