ECLI:NL:RBROT:2019:6764

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juni 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
574811 / HA RK 19-603
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris mr. J.B. Smits in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 juni 2019 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door de advocaat van de verzoeker, mr. B.C. Swier, tegen de rechter-commissaris mr. J.B. Smits. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op gebeurtenissen die zich in januari, februari en maart 2019 hadden voorgedaan, maar werd op 27 mei 2019 ingediend, waardoor het verzoek niet tijdig was. De rechtbank oordeelde dat het verzoek voor zover het was gebaseerd op deze omstandigheden niet-ontvankelijk was. De verzoeker had aangevoerd dat de rechter-commissaris de bewaring had bevolen op basis van een standaardmotivering die de schijn van partijdigheid zou wekken, en dat hij het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden door geen kennis te nemen van het standpunt van de verdediging.

De rechtbank overwoog dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor een vrees van vooringenomenheid van de rechter-commissaris. De beslissing van de rechter-commissaris om het getuigenverhoor in een studio te laten plaatsvinden, werd niet als onbegrijpelijk beschouwd, gezien de nieuwe informatie die hij had ontvangen. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af, voor zover ontvankelijk, en verklaarde het niet-ontvankelijk voor de overige gronden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 10/574811 / HA RK 19-603
Beslissing van 11 juni 2019
op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. B.C. Swier,
strekkende tot wraking van:
mr. J.B. Smits, rechter-commissaris in de rechtbank Rotterdam, team kabinet rechter-commissaris in strafzaken (hierna: de rechter-commissaris).
Belanghebbende in deze procedure is:
de officier van justitie van het arrondissement Rotterdam.

1.Het procesverloop en de processtukken

Voorafgaand aan het wrakingverzoek
1.1
Op 4 januari 2019 is verzoeker, op beslissing van de rechter-commissaris, in bewaring gesteld. Op 23 januari 2019 heeft de advocaat van verzoeker bij de rechter-commissaris een verzoek ingediend tot het horen van getuigen. Op 28 maart 2019 heeft de rechter-commissaris het verzoek van de advocaat afgewezen, voor zover het de getuigen [naam getuige 1], [naam getuige 2] en [naam getuige 3] betreft. Tegen deze afwijzende beslissing heeft de advocaat een bezwaarschrift ingediend, dat op 29 maart 2019 door de raadkamer van deze rechtbank gegrond is verklaard. De raadkamer heeft daarbij overwogen geen aanleiding te zien voor het in een studio laten horen van getuige [naam getuige 2].
Het verhoor van getuige [naam getuige 2] is ingepland op 12 juni 2019 in het kabinet van de rechter-commissaris. Op 24 mei 2019 heeft de rechter-commissaris per e-mail aan de raadsman bericht dat het verhoor van deze getuige op gemotiveerd verzoek van haar advocaat toch in een studio zou plaatsvinden.
Het wrakingsverzoek en de behandeling daarvan
1.2
Op 27 mei 2019 heeft de raadsman van verzoeker wraking van de rechter-commissaris verzocht.
Aan de wrakingskamer is onder meer ter beschikking gesteld:
- de schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek van 6 juni 2019, met bijlagen;
- ( e-mail)correspondentie tussen de advocaat en de rechter-commissaris;
- de beschikking van de rechter-commissaris van 28 maart 2019;
- de beschikking van de raadkamer van 29 maart 2019.
Verzoeker alsmede de rechter-commissaris en de officier van justitie zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechter-commissaris is in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechter-commissaris heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Ter zitting van 7 juni 2019, waar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen verzoeker, zijn advocaat en de rechter-commissaris. Tevens is verschenen als officier van justitie mr. J.B. Wooldrik. De advocaat heeft aan de hand van een pleitnota zijn standpunt nader toegelicht. Ook de rechter-commissaris heeft zijn standpunt toegelicht, net als de officier van justitie.
Behalve de hiervoor genoemde stukken heeft de wrakingskamer voorts nog kennis genomen van een e-mail van de raadsman van 19 maart 2019, die door de rechter-commissaris ter zitting van 7 juni 2019 aan de wrakingskamer is overgelegd.
Het tijdstip en de wijze van uitspraak
1.3
Tijdens de behandeling van het verzoek is gebleken dat er in deze zaak een getuigenverhoor ingepland was op 19 juni 2019. De wrakingskamer is verzocht in haar planning voor zover mogelijk rekening te houden met dit verhoor. De wrakingskamer heeft er daarom voor gekozen om, zodra de beslissing was genomen, deze uit te spreken en telefonisch bekend te maken aan de partijen. Dat is geschied op 11 juni 2019, zodat alle betrokkenen met het oog op het verhoor van 19 juni 2019 ruim (genoeg) tevoren wisten waar zij aan toe waren. Later zijn de beslissing en haar motivering op schrift gesteld, in het onderhavige document dat op 21 juni 2019 aan partijen is toegezonden.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
De rechter-commissaris heeft de bewaring van verzoeker bevolen met als motivering voor de recidivegrond dat hij kennelijk een seksuele voorkeur heeft voor minderjarigen en zich gedurende langere tijd schuldig heeft gemaakt aan het hebben van seksuele contacten met minderjarigen beneden de leeftijd van 16 jaar.
2.1.2
De rechter-commissaris heeft meermalen, in de aanloop naar zijn beschikkingen op de onderzoekswensen van de verdediging, het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Hij heeft voorts medegedeeld dat hij geen kennis wenst te nemen van het standpunt van de verdediging.
2.1.3
De rechter-commissaris heeft, in strijd met de beschikking van de raadkamer, beslist om getuige [naam getuige 2] in een studioverhoor te horen, en ook hierbij het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
2.2
De rechter-commissaris heeft niet in de wraking berust. De rechter-commissaris heeft te kennen gegeven dat de wrakingsgronden grotendeels te laat zijn aangevoerd en voor zover dat niet het geval is, dat geen sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
De motivering bij de recidivegrond is een standaardmotivering, afkomstig van een lijst die door alle rechters-commissarissen in de rechtbank Rotterdam wordt gebruikt. Daarin wordt gesproken over de verdachte en aldus niet vooruitgelopen op een veroordeling. Dat daarin
zich … schuldig heeft gemaaktis opgenomen kan (wat er van die formulering zij) tegen die achtergrond in redelijkheid niet de schijn van partijdigheid hebben opgewekt.
2.2.2
De zienswijze van de officier van justitie over een verzoek van de verdediging wordt in beginsel niet gedeeld met de verdediging. Dat wordt enkel gedaan op uitdrukkelijk verzoek van de verdediging en dat is in deze zaak is gebeurd.
Verder is het niet gebruikelijk dat er een tweede ronde plaatsvindt waarin de verdediging en de officier van justitie, in reactie op het standpunt van de ander, hun standpunten nog eens naar voren kunnen brengen. Dat is hier ook niet gebeurd. De raadsman is in de gelegenheid gesteld zijn verzoek tot het horen van getuigen nader te onderbouwen. Hij heeft daarbij zijn verzoek uitgebreid met een aantal andere getuigen. Daarop is de officier van justitie wederom in de gelegenheid gesteld te reageren op de in tweede instantie opgegeven getuigen. De verdediging heeft bij e-mail van 19 maart 2019 laten weten dat zijn conclusie dat de rechter-commissaris geen kennis wenste te nemen van het standpunt van de verdediging berustte op een misverstand.
De beslissing om een getuigenverhoor in een studio te laten plaatsvinden, betreft een procedurebeslissing. Daarbij wordt aan de verdediging en de officier van justitie geen gelegenheid geboden hun standpunt kenbaar te maken. Deze beslissing is genomen naar aanleiding van informatie over de psychische gezondheid van de getuige, die door haar advocaat aan de rechter-commissaris is verstrekt. Deze informatie kon en kan om privacy-redenen niet worden gedeeld met derden.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Daarnaast moet vooropgesteld worden dat een wrakingsverzoek tijdig dient te worden gedaan, dat wil zeggen zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden, zoals artikel 513 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering vereist. Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek dient te worden gedaan onmiddellijk na het bekend worden van de feitelijke grond tot wraking, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
De onder 2.1.1 en 2.1.2 weergegeven omstandigheden zijn gestoeld op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden in januari, februari en maart 2019. Het wrakingsverzoek is op 27 mei 2019 ingediend. De wrakingskamer is van oordeel dat het wrakingsverzoek ten aanzien van deze omstandigheden niet tijdig is gedaan. Dit leidt ertoe dat, voor zover het verzoek op deze omstandigheden gebaseerd is, het niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.3
Aan de overige door verzoeker aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechter-commissaris door zijn persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig is.
3.4
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter-commissaris jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.5
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5.1
Onder omstandigheden kan eerder handelen van een rechter, ook al is dat in de tijd te ver afgelegen van een wrakingsverzoek om als zelfstandige wrakingsgrond te worden aangedragen, worden betrokken in de beoordeling van het latere handelen van die rechter en de daaruit af te leiden vrees voor vooringenomenheid. Deze bijzondere situatie doet zich echter hier niet voor, al was het alleen maar omdat uit de e‑mail van 19 maart 2019 blijkt dat de lucht tussen de rechter-commissaris en raadsman, naar het oordeel van de raadsman en dus kennelijk verzoeker, was geklaard.
3.5.2
De wrakingskamer constateert dat de volgende feitelijke omstandigheden buiten kijf staan. De rechter-commissaris heeft het verhoor van getuige [naam getuige 2] in eerste instantie, conform het oordeel van de raadkamer, als een regulier verhoor gepland, dat zou plaatsvinden in het kabinet van de rechter-commissaris. Vervolgens is de rechter-commissaris nieuwe informatie over de getuige ter beschikking gekomen. Hij heeft vervolgens, zonder beide partijen te horen, de beslissing genomen om het getuigenverhoor van [naam getuige 2] alsnog in een studio te laten plaatsvinden.
Ter zitting van 7 juni 2019 heeft de rechter-commissaris uitgelegd dat en waarom hij de nieuwe informatie niet kon delen met partijen; noch met de raadsman, noch met de officier van justitie. De wrakingskamer treedt niet in de juistheid van dat oordeel van de rechter-commissaris, maar constateert wel dat de rechter-commissaris bij deze beslissing niet één van de partijen boven de andere heeft gesteld.
Tegen de achtergrond van de informatie waarover de rechter-commissaris zegt te beschikken, is deze beslissing niet zo onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven. Deze omstandigheid kan daarom niet leiden tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
Ter zitting van 7 juni 2019 heeft de raadsman naar voren gebracht dat de rechter-commissaris ruggespraak heeft gehouden met de voorzitter van de raadkamer, alvorens tot voormelde beslissing te komen. Deze omstandigheid, wat daar ook van zij, is niet aangevoerd als wrakingsgrond, zodat ook deze bij de beoordeling van het wrakingsverzoek buiten beschouwing wordt gelaten.
3.6
Het verzoek is, voor zover ontvankelijk, mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt in zoverre afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek niet ontvankelijk voor zover het gegrond is op de omstandigheden zoals hierboven besproken onder 2.1.1 en 2.1.2;
  • wijst voor het overige af het verzoek tot wraking van mr. J.B. Smits.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A. Kalk, voorzitter, mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en mr. J. van den Bos, rechters. De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat deze beslissing te ondertekenen. De beslissing is door de jongste rechter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2019 in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier en door hen ondertekend op 21 juni 2019.
Verzonden op:
aan:
- verzoeker;
- de advocaat van verzoeker, mr. B.C. Swier;
- mr. J.B. Smits;
- de officier van justitie, mr. L.H.M. Jager-Huiskens.