Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[naam gedaagde 1] ,
[naam gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 6 juli 2018, met producties 1 tot en met 8
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 3,
- de brief van de rechtbank aan partijen van 21 november 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- de door MVOI ten behoeve van de comparitie overgelegde producties 9 tot en met 11,
- de door [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] ten behoeve van de comparitie overgelegde productie 8,
- het proces-verbaal van comparitie van 2 april 2019,
- de brief van mr. Klaassen van 11 april 2019, met opmerkingen over het proces-verbaal,
- de brief van mr. Groenewoud van 15 april 2019, met opmerkingen over het proces-verbaal,
- de brief van mr. Groenewoud van 18 april 2019, in reactie op bovenvermelde brief van mr. Klaassen,
- de brief van mr. Klaassen van 23 april 2019, in reactie op de brief van mr. Groenewoud.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
“in beginsel overeenstemming bereikt”. Vaststaat dat partijen nadien nog hebben onderhandeld over onderdelen van de minnelijke regeling, die uiteindelijk is vastgelegd in de vaststellingovereenkomst zoals die op 22 februari 2018 door [naam gedaagde 2] is ondertekend. Het staat niet vast dat, indien de nadere onderhandelingen niet tot overeenstemming hadden geleid, partijen uiteindelijk de vaststellingsovereenkomst waren aangegaan en de onder 2.4 vermelde procedure was doorgehaald. Tegen die achtergrond moet ervan uit worden gegaan dat [naam bedrijf 2] eerst op 22 februari 2018 de verbintenis tot het betalen van de bedragen zoals vermeld in de vaststellingsovereenkomst is aangegaan.
1.390,00(2,0 punten × tarief € 695,00)