ECLI:NL:RBROT:2019:6736

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
578596 / HA RK 19-848
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure betreffende ouderlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 augustus 2019 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoekster in een civiele procedure over ouderlijk gezag en omgangsregeling. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de veronderstelling dat de rechters vooringenomen waren en dat het recht op een eerlijk proces was geschonden. De verzoekster had tijdens een zitting op 19 juli 2019 haar bezwaren geuit, maar de wrakingskamer oordeelde dat de verzoekster prematuur was in haar conclusie dat de rechters haar verzoek om aanhouding hadden afgewezen. De wrakingskamer benadrukte dat alleen de feiten en omstandigheden van de zitting van 19 juli 2019 in aanmerking werden genomen en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechters. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster niet had aangetoond dat de rechters niet onpartijdig waren en dat de wrakingsgronden geen feitelijke basis hadden. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, evenals het verzoek om de zaak naar een andere rechtbank te verwijzen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor wrakingszaken, waarbij de rechters de gelegenheid hadden gekregen om schriftelijk te reageren op het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 578596 / HA RK 19-848
Beslissing van 8 augustus 2019
op het verzoek van
[naam verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. R.W. de Gruijl,
strekkende tot wraking van:
mrs. J.J. Klomp, A.J. van Dijk en V.L.M. Thissen,rechters in de rechtbank Rotterdam, team familie (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter zitting van 19 juli 2019 is door de meervoudige kamer van deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, behandeld de tegen verzoekster ingediende
civielrechtelijke verzoeken met betrekking tot het ouderlijk gezag en de
zorg-, c.q. omgangsregeling en het verzoek tot ondertoezichtstelling van [naam minderjarige].
Die procedures dragen als kenmerk:
C/l0/568117 / JE RK 19-509 (ondertoezichtstelling)
C/10/507501 / FA RK 16-6503 (gezag en omgang).
Op dezelfde dag, na afloop van de behandeling, heeft verzoekster per e-mail de wraking van de rechters verzocht.
Aan de wrakingskamer is ter beschikking gesteld het dossier van de hiervoor omschreven procedures, waarin zich onder meer bevindt:
- het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde zitting;
- de schriftelijke toelichtingen op het wrakingsverzoek.
Verzoekster alsmede de rechters zijn verwittigd van de datum waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
De rechters zijn in de gelegenheid gesteld voorafgaande aan de zitting schriftelijk te reageren. De rechters hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 26 juli 2019.
Ter zitting van 31 juli 2019, waar het wrakingsverzoek is behandeld, is niemand verschenen.

2.Het verzoek en de reactie daarop

Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven -:
Het wrakingsverzoek heeft betrekking op hetgeen zich tijdens de zitting van 19 juli 2019 heeft afgespeeld en houdt het volgende in:
1. Haar recht op een eerlijk proces is geschonden op basis van de volgende feiten en omstandigheden.
  • Op de zitting heeft verzoekster verklaard dat zij de rechters wilde wraken als zij haar verzoek om aanhouding van de zaken zouden afwijzen. Door de behandeling van de zaken vervolgens te sluiten zonder een beslissing op het aanhoudingsverzoek te nemen, hebben de rechters een poging gedaan een mogelijke wraking onmogelijk te maken.
  • De rechters hebben de (inbreng van de) bijzondere curator gesaboteerd door haar al dan niet opzettelijk de benodigde stukken te onthouden en vervolgens door de zaak niet uit te stellen totdat de nieuwe bijzondere curator haar werk heeft kunnen doen. Het kind wordt hierdoor de mond gesnoerd.
  • De rechters hebben het onderzoek in de zaken gesloten zonder de resultaten van de lopende klachtenprocedure bij de Raad voor de Kinderbescherming af te wachten.
  • De rechters hebben de medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming de gelegenheid gegeven om beschuldigingen en een zienswijze te uiten die nog onderdeel is van de genoemde lopende klachtenprocedure en daarmee ‘de wet op privacy’ geschonden.2. De rechters hebben op de zitting (ook anderszins) blijk gegeven van vooringenomenheid.
  • Zij hebben de tegenpartij toegestaan om, in strijd met wettelijke voorschriften, zonder advocaat aanwezig te zijn en het woord te voeren, waarbij hij bovendien ruimschoots de tijd heeft gekregen om aantijgingen te uiten zonder die op enige wijze te onderbouwen, waaronder ook zijn negatieve houding jegens verzoekster. Voorts heeft mr. Klomp op de zitting duidelijk gemaakt dat hij van mening is dat de omgang uitgebreid dient te worden. Ook uit het proces-verbaal van de vorige zitting van 12 april 2019 blijkt van vooringenomenheid, aangezien de in dat proces-verbaal neergelegde weergave van hetgeen op die zitting is voorgevallen onvolledig en/of onjuist is. Dit geldt eveneens voor het proces-verbaal van de zitting van 19 juli 2019.
Verzoekster heeft tevens verzocht om de beide inhoudelijke zaken waarin zij de rechters
heeft gewraakt aan te houden en naar een andere rechtbank te verwijzen. Ten slotte heeft
verzoekster verzocht het onderhavige wrakingsverzoek te verwijzen naar (de wrakings-
kamer van) een andere rechtbank.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechters bestrijden deels de feitelijke grondslag van het verzoek en hebben overigens te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
  • De standpunten die zowel verzoekster als andere partijen op de zitting hebben ingenomen ten aanzien van verschillende aspecten van de zaken (waaronder de bijzondere curator en de klachtenprocedure bij de Raad voor de Kinderbescherming) zijn opgenomen in het proces-verbaal en daarmee onderdeel van de standpunten waarover de meervoudige kamer nog een beslissing zal moeten nemen.
  • Aan het einde van de behandeling heeft verzoekster gevraagd of de meervoudige kamer had besloten dan wel zou besluiten tot het aanhouden van de behandeling. De meervoudige kamer heeft op de vraag van verzoekster geantwoord dat er geen beslissing is genomen tot het wel of niet aanhouden van de behandeling en dat de beslissing van de meervoudige kamer begin september wordt verwacht.
  • De meervoudige kamer heeft op de zitting ieder in de gelegenheid gesteld te vertellen wat hij/zij wilde vertellen.
  • Artikel 279 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering stelt de man in staat op de zitting (zelf) het woord te voeren.
  • Voor zover de behandeling op de zitting van 12 april 2019 aan de wraking ten grondslag is gelegd, is dit in strijd met artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1
Het verzoek tot verwijzing van het wrakingsverzoek zal worden afgewezen, omdat het uitgangspunt bij de behandeling van een wrakingsverzoek is dat dit verzoek wordt behandeld door de wrakingskamer van het rechterlijk college waarvan de gewraakte rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht deel uit maakt en er in dit geval geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die aanleiding vormen om van dit uitgangspunt af te wijken.
3.2
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.3
Een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond, aan de verzoekster bekend zijn geworden. Wrakingsgronden moeten dus – kort gezegd - direct worden voorgedragen.
Dit brengt met zich dat de wrakingskamer uitsluitend bij zijn oordeel zal betrekken de feiten en omstandigheden die zich op de zitting van 19 juli 2019 hebben voorgedaan.
Bij de vaststelling van deze feiten en omstandigheden gaat de wrakingskamer bovendien uit van hetgeen daarover is weergegeven in het proces-verbaal van die zitting. De wrakingskamer overweegt in dit kader, naar aanleiding van hetgeen daarover door verzoekster is aangevoerd, dat een proces-verbaal een zakelijke weergave bevat van de op de zitting afgelegde van belang zijnde verklaringen. Dit brengt met zich dat daarin niet een woordelijke uitwerking is opgenomen van al hetgeen op de zitting (door verzoekster) is verklaard. .
3.4
Aan de door verzoekster aangevoerde omstandigheden valt geen aanwijzing te ontlenen voor het oordeel dat de rechters door hun persoonlijke instelling en overtuiging niet onpartijdig zijn.
3.5
Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoekster geuite vrees dat de rechters jegens haar een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoekster van belang, maar is deze niet doorslaggevend.
3.6
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
Verzoekster heeft een aantal omstandigheden aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd, die gebaseerd zijn op de veronderstelling dat de rechters haar verzoek om aanhouding van de zaken op de zitting reeds hebben afgewezen dan wel voornemens zijn dat verzoek af te gaan wijzen. Feit is echter dat blijkens het proces-verbaal van de zitting de rechters nog geen beslissing op dit verzoek hebben genomen. Deze door de verzoekster getrokken conclusie is dus prematuur en de wrakingsgronden die hierop gebaseerd zijn missen daarom feitelijke grondslag.
Uit het feit dat de rechters niet direct een beslissing hebben genomen op het aanhoudingsverzoek van verzoekster kan bovendien niet worden afgeleid dat zij hebben geprobeerd een wraking onmogelijk te maken, welke poging op haar beurt bovendien zou moeten leiden tot de conclusie dat de rechters vooringenomen zijn.
3.7
Enkele andere aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde omstandigheden zien op het verloop van de mondelinge behandeling van de zaken en de wijze waarop andere partijen daarbij gelegenheid is gegeven het woord te voeren. Een mondelinge behandeling als deze dient er juist echter toe om partijen over en weer in de gelegenheid te stellen hun standpunt naar voren te brengen en toe te lichten. Dat daarbij door andere partijen standpunten naar voren worden gebracht waarin verzoekster zich niet kan vinden is daaraan inherent. Enige vooringenomenheid van de rechters kan door het geven van die gelegenheid echter geenszins worden afgeleid, te meer nu nergens uit blijkt dat zij de bewuste standpunten reeds tot de hunne hebben gemaakt.
3.8
Ten slotte is de stelling dat de rechter mr. Klomp reeds op de zitting duidelijk heeft gemaakt dat hij van mening is dat de omgang uitgebreid dient te worden niet feitelijk onderbouwd en blijkt dat overigens ook niet uit het proces-verbaal van de zitting.
3.9
Verzoekster heeft nog verzocht om de inhoudelijke zaken aan te houden totdat een bijzondere curator is aangesteld en die curator het onderzoek heeft afgerond en de klachtenprocedure bij de RvdK afgelopen is, alsmede de beide zaken naar een andere rechtbank te verwijzen, maar de bevoegdheid om hierover te beslissen komt enkel toe aan de meervoudige kamer die belast is met de inhoudelijke behandeling van de zaak. De wrakingskamer is immers uitsluitend bevoegd te oordelen over de vraag of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade leidt of zou kunnen leiden.
3.1
Gelet op het voorgaande kunnen de aangevoerde gronden noch afzonderlijk, noch in samenhang bezien, tot gegrondverklaring van het verzoek leiden. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot verwijzing van het wrakingsverzoek naar een andere rechtbank;
- wijst af het verzoek tot wraking van mrs. J.J. Klomp, A.J. van Dijk en V.L.M. Thissen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.A. Kalk, voorzitter, mr. I.K. Rapmund en mr. W.J. Roos-van Toor, in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom griffier.
De beslissing is door de voorzitter uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 augustus 2019 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en door hen ondertekend.
De griffier mr. Van Mullekom is afwezig en derhalve buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster
- mr. J.J. Klomp
- mr. A.J. van Dijk
- mr. V.L.M. Thissen
- mr. L.F. Niemantsverdriet-Wensink
- raad voor de kinderbescherming
- Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond