In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen de stichting De Leeuw van Putten, een woningcorporatie, en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De Leeuw van Putten vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de sociale huurwoning, omdat [gedaagde] de woning zonder toestemming heeft onderverhuurd via Airbnb. De huurovereenkomst bevat bepalingen die onderverhuur verbieden, en De Leeuw van Putten stelt dat [gedaagde] in strijd met deze voorwaarden heeft gehandeld. De huurder erkent dat zij de woning in twee gevallen heeft onderverhuurd, maar betwist dat dit een ernstige tekortkoming is die ontbinding rechtvaardigt.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] de woning in november en december 2016 voor korte periodes heeft onderverhuurd, maar dat zij in die periodes ook haar hoofdverblijf in de woning heeft gehad. De rechter oordeelt dat de tekortkomingen van [gedaagde] niet van zodanige ernst zijn dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, vooral gezien de gevolgen voor [gedaagde] en haar kinderen. De vordering tot ontruiming wordt afgewezen.
Wel wordt de vordering tot winstafdracht toegewezen, omdat [gedaagde] huurinkomsten heeft gegenereerd door de onderverhuur. De kantonrechter oordeelt dat De Leeuw van Putten recht heeft op de winst die [gedaagde] heeft gemaakt met de onderverhuur, tot een bedrag van € 649,45. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.