In de zaak tegen de verdachte, die niet ingeschreven is in de basisregistratie personen en geen bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, heeft de rechtbank Rotterdam op 29 juli 2019 uitspraak gedaan. De verdachte werd bijgestaan door zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. S. Epema. De officier van justitie, mr. C.J.A. de Bruijn, had gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden bevonden aan de overval die op 25 februari 2017 in Zwijndrecht zou hebben plaatsgevonden. De eis was een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
De rechtbank heeft het dossier en de bewijsstukken zorgvuldig bekeken. Tijdens de zitting op 15 juli 2019 is het onderzoek uitgevoerd. De rechtbank kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De feiten en omstandigheden rondom de verdachte waren opmerkelijk en in onderlinge samenhang bezien, maar gaven niet de vereiste mate van zekerheid dat de verdachte de overval had gepleegd. Daarom heeft de rechtbank besloten om de verdachte vrij te spreken van de tenlastelegging.
De beslissing van de rechtbank is als volgt: de rechtbank verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is uitgesproken in de openbare terechtzitting van de rechtbank op 29 juli 2019.