ECLI:NL:RBROT:2019:6627

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
20 augustus 2019
Zaaknummer
10/997520-18 en 83-034140-17 (ttz gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhouding Flora- en Faunawet en de Wet Natuurbescherming in een strafzaak betreffende het doden van wilde eenden en het voorhanden hebben van vuurwapens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met zijn broer een grote hoeveelheid wilde eenden heeft gedood en in bezit had van dode wilde eenden, ander gevogelte en dode hazen. De rechtbank oordeelde dat onvoldoende is aangetoond dat de aangetroffen wilde eenden gedomesticeerd waren, en dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtredingen van de Flora- en Faunawet en de Wet Natuurbescherming. De verdachte had ook drie vuurwapens met munitie en twee geluidsdempers in zijn bezit. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, evenals een geldboete van € 7.500,00. De verdediging voerde aan dat de politie onrechtmatig de woning van de verdachten had doorzocht, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn broer handelde en dat er geen sprake was van een uitzonderingssituatie die het doden van de beschermde eenden rechtvaardigde. De rechtbank benadrukte het belang van de bescherming van de natuur en de verantwoordelijkheidsbesef van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/997520-18 en 83-034140-17 (ttz gevoegd)
Datum uitspraak: 29 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor economische strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] , gemeente Molenlanden, Nederland,
raadsvrouw mr. N. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 22 februari 2019 en 15 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De dagvaarding met parketnummer 10/997520-18 is op de terechtzitting van 15 juli 2019 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie gewijzigd. De tekst van de (gewijzigde) tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. van Heemst heeft gevorderd:
- bewezenverklaring van de onder parketnummer 83-034140-17 tenlastegelegde twee feiten - hierna: de feiten 1 en 2 - en van de onder parketnummer 10/997520-18 tenlastegelegde vier feiten - hierna: de feiten 3, 4, 5 en 6;
veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden alsmede oplegging van een geldboete van € 7.500,00 subsidiair 72 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest volgens de maatstaf van € 50,00 per dag (zijnde
€ 300,00).
4.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging van de feiten 3, 4, 5 en 6
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er voor de politie onvoldoende wettelijke grondslag was om de woning van de verdachten binnen te treden en te doorzoeken. De bij de politie binnen gekomen melding van 30 juli 2018 dat de verdachte [naam verdachte] in België een wapen zou hebben gekocht was niet juist en de herkomst van dit bericht wordt betwist. Er is door de politie geen of onvoldoende onderzoek naar de juistheid van de informatie gedaan, terwijl eenvoudig achterhaald had kunnen worden dat de informatie niet juist was. Het wapen dat in de melding wordt genoemd was immers al in 2016 door de politie onder de verdachte in beslag genomen. De informatie van 30 juli 2018 is gefabriceerd met het doel om in de gezamenlijke woning van de verdachte en diens (eveneens verdachte) broer op
8 augustus 2018 binnen te treden. De artikelen 6 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) zijn daarom geschonden. Ook is er sprake van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Er is sprake van doelbewust en onachtzaam handelen van de politie. Het openbaar ministerie is voor dit handelen verantwoordelijk en dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beoordeling
Uit het dossier blijkt dat de politie in Nederland een onderzoek naar de verdachte is gestart naar aanleiding van een melding van de Federale politie in België die met tussenkomst van Interpol op 30 juli 2018 is gedaan. Uit dit onderzoek bleek onder meer dat de verdachte in het verleden jachtwapens bezat en dat zijn wapenvergunning in 2016 is ingetrokken. Uiteindelijk is de politie op 8 augustus 2018 in de woning van de verdachte en zijn medeverdachte binnengetreden en heeft daar vuurwapens en munitie aangetroffen. Achteraf is gebleken dat de informatie in de melding verouderd was, in die zin dat het wapen genoemd in de melding al in 1996 aan de verdachte was verkocht en in 2016 bestuursrechtelijk door de Nederlandse autoriteiten in beslag is genomen. De officier van justitie heeft ter terechtzitting een proces-verbaal overgelegd waaruit blijkt dat in 2018 contact over het wapen is geweest tussen de Belgische autoriteiten en de heer [naam] , van wie de verdachte het wapen had gekocht, waaruit wellicht de melding van de Federale politie is ontstaan. Hoe het ook zij, er is geen enkele omstandigheid gebleken waaruit volgt dat de melding door de Nederlandse politie is geconstrueerd met het doel om de woning van de verdachten te kunnen binnentreden. Er zijn ook geen omstandigheden gebleken waaruit volgt dat de Nederlandse politie niet mocht afgaan op de juistheid van de melding van de Federale politie. Er is dan ook geen sprake van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de feiten 3, 4, 5 en 6.

5.Verhouding Flora en faunawet en Wet Natuurbescherming (feiten 1 en 2)

Door de verdediging is ten aanzien van de feiten 1 en 2 aangevoerd dat de Flora en Faunawet (hierna: Ffw) per 1 januari 2017 is opgevolgd door de Wet natuurbescherming (Wnb). Op grond van laatstgenoemde wet (in samenhang met het bepaalde in artikel 1, lid 2 Wetboek van Strafrecht) zijn de feiten 1 en 2 slechts (als misdrijven) strafbaar indien zij opzettelijk zijn begaan, waarbij ten aanzien van opzet sprake moet zijn van boos opzet.
Van een dergelijk boos opzet is in dit geval geen sprake geweest, aldus de verdediging.
Beoordeling
Voor zover de verdachte wordt verweten dat hij de feiten 1 en 2 opzettelijk heeft begaan, heeft het volgende te gelden.
Op 1 september 2016, de pleegdatum van de feiten 1 en 2, was de Flora- en Faunawet van toepassing. Overtreding van artikel 9 Ffw was strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Overtreding van artikel 13, lid 1 Ffw was strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 1o WED. Voor zover zij opzettelijk waren begaan, waren deze economische delicten op grond van artikel 2, lid 1 WED misdrijven. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, lid 1, onder 2o WED gold voor opzettelijke overtreding van artikel 9 Ffw een strafmaximum van o.a. twee jaren gevangenisstraf, terwijl op grond van artikel 6, lid 1, onder 1o WED voor opzettelijke overtreding van artikel 12, lid 1 Ffw een strafmaximum van o.a. zes jaren gevangenisstraf gold.
Artikel 3.1, lid 1 Wnb – het equivalent van artikel 9 Ffw - verbiedt, zakelijk samengevat, het
opzettelijkvangen en doden van (Vogelrichtlijn)vogels. Artikel 3.2, lid 6 Wnb vormt het equivalent van artikel 13, lid 1 Ffw. Opzet is geen bestanddeel van artikel 3.2, lid 6 Wnb.
Opzettelijke overtreding van zowel artikel 3.1, lid 1 Wnb als van artikel 3.2., lid 6 Wnb is strafbaar gesteld in artikel 1a, onder 1o WED, juncto artikel 2, lid 1 en artikel 6, lid 1, onder 1o WED (strafmaximum: o.a. zes jaren gevangenisstraf).
Anders dan door de verdediging is betoogd, is in artikel 3.1, lid 1 Wnb niet het vereiste van zogenoemd “boos opzet” geïntroduceerd. Ook overigens is toepassing van de Wet natuurbescherming in deze zaak niet gunstiger voor de verdachte, zodat geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht.
De ten tijde van de pleegdatum (1 september 2016) geldende hiervoor genoemde bepalingen uit de Ffw zullen, als gunstigste bepalingen, worden toegepast.

6.Waardering van het bewijs

6.1
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 1 en 2 feiten
6.1.1.
. Bewijsuitsluiting
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gesteld dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim ex artikel 359a Sv. De doorzoeking van het perceel en de daaropvolgende afgifte van de machtiging tot binnentreden in de woning had niet mogen plaatsvinden vanwege de foutieve beschrijving in het proces-verbaal - wat de verbalisanten beschrijven is niet te zien op de luchtfoto’s - en de onjuistheid van de MMA-melding. Een belangrijk strafvorderlijk voorschrift is geschonden, namelijk dat het perceel is betreden zonder dat een gegronde verdenking voor een schending van de Flora- en faunawet bestond. De broer van verdachte, medeverdachte [naam medeverdachte] , heeft bovendien nimmer toestemming gegeven tot betreding van het perceel. De enige passende sanctie is bewijsuitsluiting.
Beoordeling
De MMA-melding en de luchtfoto’s zijn beschreven in een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal en er is geen aanleiding om aan de juistheid van de hierin genoemde feiten en omstandigheden te twijfelen. Hieruit volgt dat op 24 mei 2016 door meldpunt Meld Misdaad Anoniem een melding is ontvangen dat de verdachte en diens broer, medeverdachte [naam medeverdachte] , al jaren roofvogels vangen op hun eigen veld, dat er lokkooien op het terrein staan en waaromheen de verdachten voer neerleggen. De vogels zouden door de verdachte en diens broer worden afgemaakt.
Naar aanleiding van deze informatie is door de politie onderzoek gedaan. Zo is er aan de Dienst Luchtvaart van de Landelijke Eenheid van de politie gevraagd van het terrein luchtopnames/foto’s te maken. De verbalisanten hebben vervolgens op de foto’s gezien dat op het terrein veel vogels aanwezig waren. Ook waren kooien, netten en gaas op het terrein aanwezig en in de sloot paaltjes zichtbaar die dusdanig waren gepositioneerd dat het leek alsof er was afgerasterd. Het geheel deed vermoeden dat er mogelijk sprake was van het illegaal vangen van vogels. De rechtbank heeft naar aanleiding van de kopieën van de foto’s in het dossier geen aanleiding om aan deze conclusies van de politie te twijfelen.
Naar het oordeel van de rechtbank volgde uit de in het onderzoek gebleken feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden dat op het perceel van de verdachten overtredingen van de Ffw werden gepleegd. Op basis daarvan heeft de politie een onderzoek ter plaatse uitgevoerd en heeft vervolgens na een schriftelijke machtiging tot binnentreden de gezamenlijke woning van de verdachten betreden. Dat betekent dat aan de wettelijke vereisten is voldaan.
Conclusie
De gestelde onrechtmatigheden in het opsporingsonderzoek zijn niet aannemelijk geworden. Het verweer wordt verworpen.
6.1.2.
Gedomesticeerde eenden
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachten niet gehandeld hebben in strijd met artikel 9 en 13, lid 1 Ffw, omdat hun een beroep toekomt op artikel 4 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. De eenden in het bezit van de verdachten waren gedomesticeerd, zodat deze niet onder de bescherming van de Ffw vielen. Subsidiair was sprake van botulisme, zodat sprake was van een uitzonderingssituatie.
Beoordeling
Op grond van artikel 9 Ffw is het verboden om dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Alle van nature op het Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels zoals eenden zijn als beschermde inheemse diersoort aangemerkt (artikel 4 Ffw).
Vaststaat dat de bij de verdachten aangetroffen dode en levende eenden van het soort Anas platyrhynchos (hierna: wilde eend) waren en dus een beschermde inheemse diersoort zijn. Op grond van artikel 4 van het Besluit aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet geldt dat echter niet voor gedomesticeerde wilde eenden. Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat het bij gedomesticeerde dieren gaat om dieren die zich ten gevolge van selectie door de mens onderscheiden van de wilde exemplaren van die soort, zowel de gefokte exemplaren als de exemplaren die zich in het wild kunnen handhaven. Het betreft hier soorten die in gedomesticeerde vorm door de mens als huisdier of in verband met de productie worden gehouden. [1]
Onvoldoende is gebleken dat in de onderhavige zaak sprake is van een uitzonderingssituatie zoals hiervoor bedoeld en dat de wilde eenden die zijn aangetroffen bij de verdachten gedomesticeerd waren. De rechtbank komt tot deze conclusie op basis van de volgende feiten en omstandigheden.
De dode en levende eenden die zijn aangetroffen op het terrein van de verdachte en de medeverdachte waren niet voorzien van een voorgeschreven naadloos gesloten pootring. Evenmin werd een administratie van de eenden bijgehouden. De eenden stonden niet geregistreerd. De legale herkomst - het zelf fokken , zoals door de verdediging is gesteld - hebben de verdachte en de medeverdachte dus niet kunnen aantonen. Verder heeft verbalisant [naam agent] bij de rechter-commissaris verklaard dat de eenden zich schuw gedroegen, wegdoken onder water en van de verbalisanten weg bleven lopen. Dat was voor de verbalisant een indicatie dat ze wild oftewel niet gedomesticeerd zijn. De verbalisant stelde hierbij dat bij andere locaties gedomesticeerde eenden naar hem toekwamen, ondanks dat hij een vreemde voor hen was en in gezelschap van meerdere personen was. Ook de officier van justitie heeft tijdens de schouw dit wegloopgedrag vastgesteld. Daarnaast komt uit het dossier naar voren dat de wilde eenden werden gevangen in vangkooien en vervolgens werden gekortwiekt zodat zij niet meer zelfstandig konden foerageren (voedsel vergaren) of zelfstandig konden wegkomen. Dit wijst veeleer op wilde exemplaren. Ook anderszins zijn geen feiten en omstandigheden gebleken waaruit volgt dat de aangetroffen eenden zich onderscheiden van hun ‘wilde’ beschermde soortgenoten.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de eenden niet gedomesticeerd waren.
Ook het subsidiair aangevoerde slaagt niet. Nog daargelaten dat niet is vast komen te staan dat sprake was van botulisme, heeft de verdediging niet gesteld dat de verdachten daarom gerechtigd waren tot het doden van de beschermde inheemse eenden dan wel tot welke juridische gevolgen dit zou moeten leiden. Het verweer is dan ook onvoldoende gemotiveerd en zal reeds op die grond worden verworpen.
Conclusie
Het primaire en subsidiaire verweer wordt verworpen.
6.1.3.
Medeplegen van de feiten 1 en 2
Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, zijn broer, nu de verdachte heeft verklaard dat hij de eenden heeft gedood en dat de eenden van zijn broer waren. De broer heeft verklaard dat de eenden van hem waren en dat deze door de verdachte in samenspraak met hem (de broer) zijn gedood. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij zijn broer, met wie hij op hetzelfde perceel woont, hielp met het voeren van de aanwezige eenden. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij de kolganzen op het terrein heeft gezien. Dat betekent dat de samenwerking ook ziet op het onder zich hebben van de levende eenden en ganzen.
6.2
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 3, 4, 5 en 6
6.2.1.
Bewijsuitsluiting
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de door haar gestelde vormverzuimen zoals hiervoor vermeld onder 4. op grond van artikel 359a Sv moeten leiden tot bewijsuitsluiting.
Beoordeling
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen, wordt het verweer verworpen. Er is geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, zodat niet tot bewijsuitsluiting wordt overgegaan.
6.2.2.
Aangetroffen dode dieren in vriezer
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de dode eenden die in het bezit van de verdachte en diens broer waren, gedomesticeerde dieren waren. De overige aangetroffen dieren waren gedeeltelijk verkeersslachtoffers en gedeeltelijk verkregen van de jacht van anderen.
Beoordeling
De verdachten hadden in 2018 een groot aantal niet-geringde dode (Vogelrichtlijn)vogels onder zich. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat het hierbij, wat de wilde eenden betreft, niet ging om gedomesticeerde wilde eenden. Wat betreft de overige dieren heeft de verdachte verschillende, weinig concrete en tegenstrijdige verklaringen over de herkomst daarvan afgelegd. De verdachte heeft ook geen documenten overgelegd die zien op de herkomst. Dat betekent dat deze vogel(s) niet aantoonbaar overeenkomstig de Wet natuurbescherming waren gedood, gevangen en/of verkregen.
Conclusie
Het verweer wordt verworpen.
6.2.3.
Medeplegen van de feiten 5 en 6
De wapens zijn aangetroffen in de voormalige stal op het terrein waar beide verdachten woonachtig zijn. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de in de tenlastelegging bedoelde wapens en munitie in die stal lagen en dat hij met de medeverdachte, eerdergenoemde broer, had gesproken over het al dan niet wegdoen van die wapens en munitie. De verdachte had dan ook feitelijke beschikkingsmacht over de wapens en munitie. Bovendien is door de politie op 8 augustus 2018 bij de verdachte ook munitie in zijn broekzak aangetroffen. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan geredelijk worden geconcludeerd dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met zijn broer de hiervoor bedoelde wapen en munitie voorhanden heeft gehad.
6.3
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
83/034140-17
1.
hij op 1 september 2016 te Ottoland, gemeente Molenwaard,
tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk,
dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in
artikel 1 juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel b van de flora- en faunawet
te weten, -189 wilde eenden (anas platyrhynchos) heeft gedood;
2.
hij op 1 september 2016 te Ottoland, gemeente Molenwaard,
tezamen en in vereniging met
een ander,
Opzettelijk, dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort,
als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b van de Flora- en
Faunawet en opgenomen in bijlagen 2 van de Bekendmaking lijsten
beschermde inheemse diersoorten, te weten
- 189 dode wilde eenden (Anas Platyrhynchos) en
- 122 levende wilde eenden (Anas Platyrhynchos) - 2 kolganzen (Anser Albifrons)
onder zich heeft gehad;
10/997520-18
3.
hij op 8 augustus 2018 te Ottoland,
tezamen en in vereniging met een ander ,
opzettelijk,
anders dan voor verkoop,
dode vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, te
weten:
- 32 , wilde eenden (Anas platyrhynchos) en
- 23 kauwen (Corvus monedula) en
- 4 zwarte kraaien (Corvus corone) en
- 1 ekster (Pica pica) en
- 1 Canadese gans (Branta canadensis) en
- 1 krakeend (Anas strepera),
onder zich heeft gehad, terwijl deze vogels niet aantoonbaar overeenkomstig
het bepaalde bij of krachtens de Wet natuurbescherming waren gedood, gevangen
en/of verkregen;
4.
hij op 8 augustus 2018 te Ottoland,
tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk,
uit het wild afkomstige dieren van een soort genoemd in bijlage 1 bij het
Besluit natuurbescherming, te weten:
- 3 hazen (Lepus europaeus),
onder zich heeft gehad;
5.
hij op 8 augustus 2018 te Ottoland,
tezamen en in vereniging met een ander ,
wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, Categorie III onder
1e, van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 1 vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, van die wet in de vorm van
een revolver van het merk RECK ( kaliber .22LR) en
- 1 vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, van die wet in de vorm van
een (grendel-kogel)geweer van het merk WISCHO (kaliber .22LR) en
- 1 vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, van die wet in de vorm van
een (grendel-kogel)geweer van het merk ANSCHUTZ (kaliber .22LR),
en
een hoeveelheid munitie van categorie III, als bedoeld in artikel 2 van de Wet
wapens en munitie, te weten:
- 15 hagelpatronen (kaliber 12 GA) en
- 184 kogelpatronen (kaliber .22 LR) en
- 295 hagelpatronen (ROYALE kaliber 12-70) en
- 7 kogelpatronen (kaliber .22 LR)
voorhanden heeft gehad;
6.
hij op 8 augustus 2018 te Ottoland,
tezamen en in vereniging met een ander ,
wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, Categorie I onder 3e,
van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 2 geluiddempers voor vuurwapens
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

7.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1.

medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 9 Flora- en faunawet, opzettelijk begaan;

2.

medeplegen van overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 eerste lid
Flora- en faunawet, opzettelijk begaan;

3.

medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3.2 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan;

4.

medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld krachtens artikel 3.38 van de Wet natuurbescherming, opzettelijk begaan;

5.

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;

6.

medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

8.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

9.Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn broer een grote hoeveelheid wilde eenden gedood en (dode) wilde eenden, ander gevogelte en dode hazen onder zich gehad. De verdachte heeft door zijn handelen weinig respect getoond voor de natuur en geen blijk gegeven van verantwoordelijkheidsbesef voor het belang van de samenleving bij de instandhouding van de populatie van beschermde inheemse diersoorten. De rechtbank acht het hierbij zeer kwalijk dat de verdachte hiertoe in twee verschillende periodes is overgegaan en blijkbaar niet het kwalijke van zijn handelingen inziet. Daarnaast hadden de verdachte en de medeverdachte drie vuurwapens met munitie en twee geluidsdempers voorhanden. Het zonder vergunning voorhanden hebben van wapens kan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich brengen en een gevoel van onveiligheid in de maatschappij veroorzaken. Die gevaarzetting geldt buiten het stedelijk gebied net zo goed als daarbinnen. De verdachte had anders moeten handelen, zeker nu zijn jachtvergunning in 2016 was ingetrokken en toen al diverse wapens en munitie in beslag zijn genomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 juni 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder (recent) is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Bij de bepaling van de straf zal tevens rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder het feit dat de verdachte mantelzorger is voor zijn broer en hij hun bedrijven draaiende houdt. Daarom zal conform de eis van de officier van justitie worden afgezien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In plaats daarvan zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst soortgelijke feiten te plegen. Ook zal de rechtbank een forse geldboete van na te noemen hoogte opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 47 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, de artikelen 3.2 en 3.38 van de Wet natuurbescherming, de artikelen 9 en 13 van de Flora- en Faunawet en artikel 3.25 van het Besluit natuurbescherming.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 7.500,00 (zevenduizendvijfhonderd euro),bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
72 dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte voorts tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. van den Berg, voorzitter,
en mrs. J.C.M. Persoon en F.A. Hut, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B.A.M. Elst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 juli 2019.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
83/034140-17
1.
hij op of omstreeks 1 september 2016 te Ottoland, gemeente Molenwaard,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort als bedoeld in
artikel 1 juncto artikel 4, eerste lid, onderdeel b van de flora- en faunawet
te weten,
-189 wilde eenden (anas platyrhynchos)
heeft gedood;
2.
hij op of omstreeks 1 september 2016 te Ottoland, gemeente Molenwaard,
in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen,
al dan niet opzettelijk,
(producten van) dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort,
als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a en/of b van de Flora- en
Faunawet en opgenomen in bijlagen 1 en/of 2 van de Bekendmaking lijsten
beschermde inheemse diersoorten, te weten
- 189 dode wilde eenden (Anas Platyrhynchos) en/of
- 122 levende wilde eenden (Anas Platyrhynchos) en/of
- 2 kolganzen (Anser Albifrons)
heeft verworven en/of in voorraad heeft gehad en/of onder zich heeft
gehad;
10/997520-18
3.
hij op of omstreeks 8 augustus 2018 te Ottoland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk,
anders dan voor verkoop,
dode vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, te
weten:
- 32, althans één of meer, wilde eenden (Anas platyrhynchos) en/of
- 1 houtduif (Columba palumbus) en/of
- 23, althans één of meer, kauwen (Corvus monedula) en/of
- 4, althans één of meer, zwarte kraaien (Corvus corone) en/of
- 1 ekster (Pica pica) en/of
- 1 Canadese gans (Branta canadensis) en/of
- 1 krakeend (Anas strepera),
onder zich heeft gehad, terwijl deze vogel(s) niet aantoonbaar overeenkomstig
het bepaalde bij of krachtens de Wet natuurbescherming waren gedood, gevangen
en/of verkregen;
4.
hij op of omstreeks 8 augustus 2018 te Ottoland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk,
uit het wild afkomstige dieren van een soort genoemd in bijlage 1 bij het
Besluit natuurbescherming, te weten:
- 3, althans één of meer, hazen (Lepus europaeus),
onder zich heeft gehad;
5.
hij op of omstreeks 8 augustus 2018 te Ottoland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
één of meer wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, Categorie III onder
1e, van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 1 vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, van die wet in de vorm van
een revolver van het merk RECK (enkelschots, kaliber .22LR) en/of
- 1 vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, van die wet in de vorm van
een (grendel-kogel)geweer van het merk WISCHO (kaliber .22LR) en/of
- 1 vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3e, van die wet in de vorm van
een (grendel-kogel)geweer van het merk ANSCHUTZ (kaliber .22LR),
en/of
een hoeveelheid munitie van categorie III, als bedoeld in artikel 2 van de Wet
wapens en munitie, te weten:
- 15, althans één of meer, hagelpatronen (kaliber 12 GA) en/of
- 184, althans één of meer, kogelpatronen (kaliber .22 LR) en/of
- 295, althans één of meer, hagelpatronen (ROYALE kaliber 12-70) en/of
- 7, althans één of meer, kogelpatronen (kaliber .22 LR)
voorhanden heeft gehad;
6.
hij op of omstreeks 8 augustus 2018 te Ottoland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
één of meer wapens als bedoeld in artikel 2, eerste lid, Categorie I onder 3e,
van de Wet wapens en munitie, te weten:
- 2, althans één of meer, geluiddemper(s) voor (een) vuurwapen(s),
voorhanden heeft gehad.

Voetnoten

1.Zie ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 januari 2009, ECLI:RVS:2009:BH1137.