ECLI:NL:RBROT:2019:6580

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
10/652053-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel door vuistslag

Op 4 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 mei 2018, waarbij de verdachte twee personen heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [naam slachtoffer 1] meermalen met gebalde vuist tegen de kaak heeft geslagen, wat resulteerde in zware lichamelijke letsels, namelijk kaakfracturen. De verdachte heeft ook [naam slachtoffer 2] eenmaal tegen het gezicht geslagen. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde, maar heeft bewezenverklaring van de subsidiaire tenlastelegging en een taakstraf geëist. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar heeft de subsidiaire tenlastelegging en de mishandeling van [naam slachtoffer 2] bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte een taakstraf van 150 uren opgelegd, waarvan 100 uren voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke straf. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2]. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om zich te houden aan reclasseringstoezicht en mee te werken aan een diagnostisch onderzoek. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/652053-18
Datum uitspraak: 4 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. A. Jhingoer, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. V.A.M.G. van de Bilt heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uur, te vervangen door 90 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in het advies van 14 mei 2019.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder
1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Deze feiten zullen zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
Subsidiair
hij op 06 mei 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1] meermalen (met gebalde vuist) tegen de kaak te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten kaakfractur
enten gevolge heeft gehad;
2.
hij op 06 mei 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] eenmaal tegen het gezicht te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan ook worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. subsidiair
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
2.
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft twee van zijn vrienden aangesproken omdat hij had vernomen dat zij achter zijn rug om kwaad over hem hadden gesproken. Toen de jongens ontkenden dat zij dat hadden gedaan, is de verdachte boos geworden. De verdachte heeft hierop aangever [naam aangever 1] meerdere vuistslagen tegen zijn kaak gegeven. Hierdoor is de kaak van de aangever op twee plaatsen gebroken. Deze kaakfracturen moesten operatief gezet worden, waarna de kaak met een stalen plaatsje is gefixeerd. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de aangever blijkt dat hij zes weken alleen vloeibaar voedsel heeft kunnen eten, zijn tanden niet heeft kunnen poetsen en zijn gezicht niet goed heeft kunnen wassen. De mishandeling heeft ook psychische gevolgen gehad voor de aangever. Aangever [naam aangever 2] is door de verdachte tegen zijn gezicht geslagen, waardoor hij een zwelling boven zijn oog heeft opgelopen.
De verdachte heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers. Het geweld heeft bovendien in het openbaar plaatsgevonden. Dergelijke geweldsuitbarstingen veroorzaken niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij omstanders en de samenleving in het algemeen, gevoelens van angst en onveiligheid.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 18 juni 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest voor feiten waarbij geweld een rol speelde. Verdachte liep nog in een proeftijd van een voorwaardelijk sepot.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 mei 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
Het lijkt erop dat de verdachte zich moeilijk in de aangevers kan verplaatsen en niet van zijn fouten leert. Hij legt een groot deel van zijn delictgedrag buiten zichzelf neer. Mogelijk speelt verstandelijke- en/of psychische problematiek daarbij een rol. De reclassering adviseert om naast de algemene meldplicht de verdachte te verplichten mee te werken aan een intelligentie- en een diagnostisch onderzoek, en – indien nodig – aansluitend een ambulante behandeling te ondergaan. Die behandeling kan het risico op herhaling en letselschade – dat als hoog wordt ingeschat – positief beïnvloeden. Daarnaast dient de verdachte te worden verplicht om mee te werken aan schuldhulpverlening en het behouden van een zinvolle dagbesteding. De bijzondere voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten zal de rechtbank een taakstraf van 150 uren opleggen. De rechtbank volgt de verdediging niet in haar verzoek om de taakstraf geheel voorwaardelijk op te leggen. Een geheel voorwaardelijke straf doet geen recht aan de ernst van de feiten, in het bijzonder niet aan de ernstige gevolgen van de mishandeling voor aangever [naam aangever 1] . Wel ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding om een aanzienlijk deel van de voorgenomen taakstraf voorwaardelijk op te leggen, te weten 100 uren. De rechtbank ziet geen aanleiding om naast die deels voorwaardelijke taakstraf nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank aan het voorwaardelijke deel van de voorgenomen straf de voorwaarden verbinden die hierna worden genoemd. De rechtbank zal daarbij afwijken van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden in die zin dat aan de verdachte als bijzondere voorwaarde niet zal worden opgelegd dat het innemen van medicatie onderdeel kan zijn van de behandeling. Hiervan wordt afgezien, omdat het een ingrijpende voorwaarde is en uit het dossier niet blijkt dat het voor de verdachte noodzakelijk zal zijn om medicatie in te nemen.
Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er – mede gezien de inhoud van het reclasseringsrapport – ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden en het op te leggen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.

8.Vorderingen benadeelde partijen / schadevergoedingsmaatregelen

Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft [naam benadeelde 1] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Hij vordert een vergoeding van € 434,43 aan materiële schade en een vergoeding van € 2.000,- aan immateriële schade.
Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft [naam benadeelde 2] zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Hij vordert een vergoeding van € 350,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 1] geconcludeerd tot toewijzing van de posten die zien op materiële schade, met uitzondering van de kosten die zien op het horloge. De immateriële schade dient te worden gematigd tot € 1.000,-. Ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 2] heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van € 150,-.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging concludeert ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 1] tot toewijzing van de materiële schadeposten, met uitzondering van de kosten die zien op het horloge. Het bedrag dat ziet op de immateriële schade dient te worden gematigd.
Ten aanzien van de vordering van [naam benadeelde 2] heeft de verdediging geconcludeerd tot afwijzing, niet-ontvankelijk verklaring of matiging van de vordering.
8.3.
Beoordeling
Aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] is door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade toegebracht. Niet is gebleken dat de door [naam benadeelde 1] geclaimde schade aan zijn horloge veroorzaakt is door de strafbare feit. Ten aanzien van het deel van de vordering dat betrekking heeft op het horloge (€ 100,- reparatiekosten en € 10,- pro forma rekening) zal [naam benadeelde 1] niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering tot vergoeding van de materiële schade zal voor het overige voor een bedrag van € 324,43 worden toegewezen.
Aan [naam benadeelde 1] is door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Die vordering zal op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden worden toegewezen tot een bedrag van € 1.500,-. Uit de bij de vordering gevoegde stukken blijkt onvoldoende dat het dienstverband van [naam benadeelde 1] is beëindigd als direct gevolg van het bewezen verklaarde feit. Nader onderzoek op dit punt zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] is door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade toegebracht. Die vordering zal op basis van de nu gebleken feiten en omstandigheden worden toegewezen tot een bedrag van € 150,-. De omstandigheden van de zaak waarnaar in de vordering wordt verwezen wijken af van de omstandigheden in het onderhavige geval. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de te vergoeden bedragen te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schade vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 6 mei 2018.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen in overwegende mate zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding van
€ 1.824,43 en de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding van € 150,- betalen, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het al genoemde artikel is gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
75 dagen;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot
100 (honderd) urenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een
proeftijd,die wordt gesteld op
2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde zal meewerken aan een intelligentie- en een diagnostisch onderzoek en zal zich – indien geïndiceerd – onder ambulante behandeling stellen van De Waag of een soortgelijke hulpverlener, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die door of namens de behandelaar worden gegeven;
3. de veroordeelde zal meewerken aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen, ook als dat inhoudt meewerken aan schulphulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, en de veroordeelde zal inzicht geven in zijn financiën en schulden;
4. de veroordeelde zal zich inspannen om een zinvolle dagbesteding te behouden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 1.824,43 (zegge: achttienhonderdvierentwintig euro en drieënveertig cent), bestaande uit € 324,43 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 6 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 1.824,43 (zegge: achttienhonderdvierentwintig euro en drieënveertig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.824,43 vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 dag;toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 150,- (zegge: honderdvijftig euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
6 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 150,-(hoofdsom,
zegge: honderdvijftig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 150,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 dag; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.C.J. Peeck, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en D.I. Hendriks-van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Primair
hij op of omstreeks 06 mei 2018 te Rotterdam aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakfractuur heeft toegebracht, door die [naam slachtoffer 1] opzettelijk meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) op/tegen de kaak en/of het jukbeen te slaan/stompen;
Subsidiair
hij op of omstreeks 06 mei 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met gebalde vuist) op/tegen de kaak en/of het jukbeen te slaan/stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakfractuur ten gevolge heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 06 mei 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal op/tegen de kaak en/of op/tegen het oog, althans in/op/tegen het gezicht te slaan/stompen.