ECLI:NL:RBROT:2019:6553

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
10/100101-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak en voltooide inbraak in een school met gevangenisstraf als gevolg

Op 10 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot woninginbraak en voltooide inbraak in een school. De verdachte, geboren in Marokko en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.I. van Haneghem. De officier van justitie, mr. B.A.S.E. Maandag, eiste een gevangenisstraf van zeven maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van zes maanden op.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 25 april 2019 te Rotterdam had geprobeerd in te breken in een woning door met een schroevendraaier de deur te forceren. De aangever had een signalement doorgegeven dat overeenkwam met de verdachte, die kort na de poging tot inbraak werd aangehouden. De rechtbank vond het bewijs overtuigend, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte wegens gebrek aan bewijs.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan een inbraak in een school op 17 april 2019, waarbij hij hoofdtelefoons had gestolen. De rechtbank achtte de herkenning door verschillende verbalisanten op camerabeelden van de inbraak voldoende bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zowel poging tot diefstal als diefstal, en dat er geen omstandigheden waren die zijn strafbaarheid uitsloten. De opgelegde straf was in overeenstemming met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/100101-19
Datum uitspraak: 10 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] (Marokko) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Vught,
raadsman mr. R.I. van Haneghem, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. B.A.S.E. Maandag, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is aangevoerd dat de aangever niets zegt over de opvallende broek die de verdachte droeg tijdens zijn aanhouding, vlak nadat de poging tot inbraak had plaatsgevonden. De aangever was over de rest van het signalement heel gedetailleerd. Verder droeg de verdachte bij zijn aanhouding een zwarte jas, terwijl de aangever sprak over een grijze sweater.
Het feit dat er een schroevendraaier is gevonden vlakbij de verdachte zegt volgens de raadsman niets, aangezien deze schroevendraaier niet is onderzocht op eventuele DNA-sporen. Er is weliswaar een spoor afgenomen, maar in het dossier zit verder niets over wat de uitkomst is van een DNA-onderzoek.
De verdachte heeft bovendien een aannemelijke reden voor zijn aanwezigheid op de plek waar hij is aangehouden. De verdachte leeft een zwervend bestaan en wachtte op zijn broer bij wie hij terecht kon om te slapen.
4.1.2.
Beoordeling
Op 25 april 2019 hoorde de aangever die woonachtig is op de [adres delict 1] te Rotterdam het geluid van krakend hout en zag een voor hem onbekende man voor zijn deur staan. De aangever gaf als signalement door dat deze man licht getint was, een zwarte muts op had, en een lichtkleurige broek en een grijze sweater droeg. De aangever zag dat deze man in de richting van de speeltuin rende. Ook zag de aangever dat er twee afdrukken in het kozijn stonden.
Naar aanleiding hiervan zijn kort na de melding twee verbalisanten op zoek gegaan naar deze man. Zij zien in de buurt van de bedoelde speeltuin een man lopen die licht getint was, een zwarte muts op zijn hoofd had, een jas aan had met daaronder een grijs vest en donkere trainingsbroek met opvallende bies. Deze man, de verdachte, wordt aangehouden voor de poging tot woninginbraak.
De verdachte gedraagt zich verdacht zodra hij de politie aan ziet komen rijden. Naast de verdachte wordt op de grond een schroevendraaier aangetroffen die - zo blijkt uit forensisch onderzoek - zeer waarschijnlijk is gebruikt bij het plegen van de poging tot woninginbraak aan de [adres delict 1] te Rotterdam.
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar de verdachte een iets andere broek aan lijkt te hebben gehad dan door de aangever als signalement is doorgegeven, maar de opvallende bies zou dit verschil kunnen verklaren. Het is niet onlogisch dat de aangever door de snelle gang van zaken niet exact heeft kunnen zien wat voor broek de verdachte droeg. De verdachte loopt bovendien op dat specifieke tijdstip (midden in de nacht) precies op de plek waar de pleger van de (poging) woninginbraak verwacht wordt, namelijk in de buurt van de speeltuin. Ook komt het door de aangever opgegeven signalement voor het overige in grote lijnen overeen met de kleding die de verdachte droeg en wordt vlakbij de verdachte de schroevendraaier aangetroffen die zeer waarschijnlijk is gebruikt bij de poging inbraak.
Gelet op het voorgaande, in samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde poging tot woninginbraak heeft gepleegd.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 ten laste gelegd feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is aangevoerd dat er in het dossier, op de stills en een aantal herkenningen na, niets is aan bewijs. Aan twee van deze herkenningen dient minder waarde gehecht te worden, omdat deze herkenningen zijn gedaan door ‘besmette’ verbalisanten. Zij wisten immers de naam van de verdachte al vóórdat zij de camerabeelden bekeken en zij kenden het kader waarin hen de vraag werd gesteld of zij de verdachte herkennen.
4.2.2.
Beoordeling
Op 17 april 2019 rond 5 uur gaat het inbraakalarm af in de [naam school] . Naar aanleiding hiervan komt de politie ter plaatse. Volgens de aangever stond de nooddeur open en ter hoogte van de slotplaat en aan de onderzijde van de deur zaten zogenoemde moeten. Er blijken meerdere koptelefoons te zijn weggenomen.
Op de camerabeelden is rond die tijd een persoon te zien die in de [naam school] rondloopt. Hierop is onder andere te zien dat aan de achterzijde van zijn jas een verdikking zit en dat hij er iets donkerkleurigs onder verbergt. Vervolgens is te zien dat de persoon op het moment dat hij in de hal liep, in zijn rechterhand een donkerkleurige tas droeg en iets later een grijze vuilniszak. De verdachte loopt vervolgens hard weg naar de klapdeuren en verdwijnt uit beeld.
Verbalisant [naam verbalisant 1] , die de camerabeelden heeft uitgekeken, heeft daarvóór een politiefoto van de verdachte bekeken. De verbalisant herkent de verdachte aan de hand van die politiefoto als de persoon die op de camerabeelden in de [naam school] is te zien.
Ook verbalisant [naam verbalisant 2] herkent de verdachte als de persoon die op de camerabeelden in de [naam school] is te zien. Zij herkent de verdachte omdat zij hem in een eerder onderzoek heeft gehoord als verdachte.
Tot slot herkent wijkagent [naam wijkagent] de verdachte. Aan [naam wijkagent] is een screenshot getoond van de camerabeelden in de [naam school] . Hij herkent de verdachte vanuit zijn hoedanigheid als wijkagent.
De rechtbank stelt vast dat de camerabeelden en het aan [naam wijkagent] verstrekte screenshot duidelijke beelden zijn. De rechtbank is van oordeel dat in het bijzonder de wijkagent in staat is tot een holistische herkenning en hecht dan ook veel waarde aan deze herkenning. Hiernaast zijn er nog twee verbalisanten die de verdachte afzonderlijk van elkaar herkennen op de camerabeelden. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan deze herkenningen en acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de inbraak in de [naam school] heeft gepleegd.
4.2.3.
Conclusie
Het onder 2 ten laste gelegd feit is wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 25 april 2019 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, met een schroevendraaier, heeft getracht de deur
te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 17 april 2019 te Rotterdam tien hoofdtelefoons van het merk Sony, die aan een ander toebehoorden, te weten aan de [naam school] , gevestigd aan de [adres delict 2]
, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen hoofdtelefoons onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
2.
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in bijna één week tijd schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning en een voltooide inbraak in een school waar hij lesmateriaal, namelijk hoofdtelefoons, heeft weggenomen. De verdachte heeft daarbij geen enkel oog gehad voor de overlast en schade die hij daarmee voor de benadeelden heeft veroorzaakt. Hij heeft klaarblijkelijk alleen oog gehad voor de (mogelijke) geldelijke opbrengst van de diefstal. Dergelijke feiten veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken - in geval van woninginbraken - ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde de toegang tot hun woning wilde verkrijgen. Ook voor omwonenden zijn dit nare en beangstigende feiten.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om de door de officier van justitie geëiste straf te matigen gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank zal een gevangenisstraf voor (iets) kortere duur opleggen dan door de officier van justitie is geëist, omdat de LOVS-oriëntatiepunten wat inbraken betreft wat lager liggen dan de OM-richtlijnen die de officier van justitie heeft gehanteerd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. G.M. Munnichs en A.A.T. Werner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 april 2019 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten
aan [naam slachtoffer] , weg te nemen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of
dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik te brengen door
middel van braak en/of verbreking,
met een schroevendraaier, althans enig voorwerp, heeft getracht de deur
te forceren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 17 april 2019 te Rotterdam
vierentwintig, althans één of meer hoofdtelefoons van het merk Sony, in
elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde,
te weten aan de [naam school] , gevestigd op/aan de [adres delict 2]
,
heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft en/of die weg te nemen hoofdtelefoons onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van braak en/of verbreking.