ECLI:NL:RBROT:2019:6525
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek gegrond verklaard wegens digitale aard van het feit
Op 25 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaarschrift was ingediend door de veroordeelde, die in deze zaak werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R. Jonkers. De rechtbank heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard, omdat aannemelijk is geworden dat DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging of berechting van strafbare feiten, gezien de digitale aard van het feit.
De procedure begon op 4 maart 2019, toen het bezwaarschrift werd ingediend. De behandeling vond plaats achter gesloten deuren, waarbij de officier van justitie, mr. J. Boender, en de raadsman werden gehoord. De veroordeelde was, ondanks een behoorlijke oproep, niet verschenen. De feiten van de zaak zijn dat de veroordeelde op 7 december 2018 door de rechtbank was veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk, wegens bezit van hackerssoftware. Op 28 januari 2019 gaf de officier van justitie opdracht voor het afnemen van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek.
De rechtbank heeft beoordeeld of de uitzondering in artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA-onderzoek van toepassing was. Deze uitzondering houdt in dat er geen DNA-bevel hoeft te worden afgegeven als het DNA-onderzoek niet relevant is voor de opsporing van het misdrijf. De rechtbank concludeerde dat, gezien de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het gepleegd is, DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing. De rechtbank heeft daarom het bezwaar gegrond verklaard en bevolen dat het afgenomen celmateriaal vernietigd moet worden.