ECLI:NL:RBROT:2019:6525

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
10/960080-14 19/780
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek gegrond verklaard wegens digitale aard van het feit

Op 25 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaarschrift was ingediend door de veroordeelde, die in deze zaak werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. R. Jonkers. De rechtbank heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard, omdat aannemelijk is geworden dat DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging of berechting van strafbare feiten, gezien de digitale aard van het feit.

De procedure begon op 4 maart 2019, toen het bezwaarschrift werd ingediend. De behandeling vond plaats achter gesloten deuren, waarbij de officier van justitie, mr. J. Boender, en de raadsman werden gehoord. De veroordeelde was, ondanks een behoorlijke oproep, niet verschenen. De feiten van de zaak zijn dat de veroordeelde op 7 december 2018 door de rechtbank was veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, waarvan 80 uur voorwaardelijk, wegens bezit van hackerssoftware. Op 28 januari 2019 gaf de officier van justitie opdracht voor het afnemen van celmateriaal ten behoeve van DNA-onderzoek.

De rechtbank heeft beoordeeld of de uitzondering in artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet DNA-onderzoek van toepassing was. Deze uitzondering houdt in dat er geen DNA-bevel hoeft te worden afgegeven als het DNA-onderzoek niet relevant is voor de opsporing van het misdrijf. De rechtbank concludeerde dat, gezien de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het gepleegd is, DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing. De rechtbank heeft daarom het bezwaar gegrond verklaard en bevolen dat het afgenomen celmateriaal vernietigd moet worden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/960080-14
Raadkamernummer: 19/780
Beslissing van de rechtbank Rotterdam, enkelvoudige raadkamer, op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: Wet DNA-V) van:

[naam veroordeelde] , veroordeelde,

geboren te [geboorteplaats veroordeelde ] (Afghanistan) op [geboortedatum veroordeelde] ,
voor deze zaak domicilie kiezende te (1017 XV) Amsterdam, Weteringschans 130 ten kantore van zijn advocaat mr. R. Jonkers.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 4 maart 2019 ingediend.
Het bezwaarschrift is op 25 juli 2019 door de raadkamer achter gesloten deuren behandeld. De officier van justitie mr. J. Boender en de raadsman zijn gehoord. De veroordeelde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Feiten

Bij vonnis van deze rechtbank van 7 december 2018 is de veroordeelde onder bovenvermeld parketnummer ter zake van bezit van hackerssoftware veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur waarvan 80 uur voorwaardelijk
Op 28 januari 2019 heeft de officier van justitie bevolen dat van de veroordeelde celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van het bepalen van een DNA-profiel en de verwerking daarvan in de landelijke DNA-databank.
Op 4 maart 2019 heeft de afname van celmateriaal bij de veroordeelde plaatsgevonden.

Beoordeling

Beoordeeld moet worden of de in artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet genoemde uit-zondering zich voordoet, te weten of redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelden.
De uitzonderingsgrond ‘de aard van het misdrijf’ houdt in dat geen DNA-bevel dient te worden afgegeven indien DNA-onderzoek niet relevant wordt geacht voor de opsporing, te weten misdrijven waarbij doorgaans geen celmateriaal wordt achtergelaten. Ook de Hoge Raad heeft nadien op grond van de wetsgeschiedenis geoordeeld dat de maatstaf ‘aard van het misdrijf’ ziet op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing ervan.
Aannemelijk is geworden dat DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging of berechting van strafbare feiten, gelet op de (digitale) aard van het feit. De veroordeelde is wegens bezit van hackerssoftware veroordeeld, een feit wat geheel in de digitale wereld is gepleegd. Daarbij komt nog dat ook de opsporing van dit feit geheel digitaal heeft plaats gevonden zodat DNA-onderzoek daaraan geen bijdrage heeft kunnen leveren.
Het bezwaar zal daarom gegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het bezwaar gegrond en beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het afgenomen celmateriaal in de zaak met parketnummer 10/960080-14 terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is genomen door mr. G.P. van de Beek, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de terechtzitting van 25 juli 2019.