ECLI:NL:RBROT:2019:6518

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
15 augustus 2019
Zaaknummer
C/10/572375 / HA RK 19-450
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van arbeidsongeschikte statutair bestuurder en toekenning van billijke vergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een arbeidsongeschikte statutair bestuurder, [verzoeker], die in dienst was bij Iv-Consult B.V. De rechtbank oordeelde dat voor het arbeidsrechtelijk ontslag van een arbeidsongeschikte statutair bestuurder een aparte opzeggingshandeling vereist is. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ontslagbesluit van de vennootschap, genomen op 26 november 2018, enkel betrekking had op het vennootschapsrechtelijke ontslag en niet op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog voortduurde, ondanks het vennootschapsrechtelijke ontslag.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat Iv-Consult ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door onvoldoende re-integratie-inspanningen te verrichten en door [verzoeker] niet tijdig te informeren over het ontslagbesluit. Dit heeft geleid tot een ernstig en duurzaam verstoorde verhouding tussen partijen. De rechtbank heeft het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toegewezen, met ingang van 1 september 2019, en heeft Iv-Consult veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 400.000,00 aan [verzoeker]. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] toegewezen.

De uitspraak is van belang voor de toepassing van de 15-april arresten van de Hoge Raad, die bepalen dat een vennootschapsrechtelijk ontslag in beginsel ook de beëindiging van de dienstbetrekking met zich meebrengt, tenzij er sprake is van een wettelijk opzegverbod of andere afspraken. In dit geval was er een wettelijk opzegverbod vanwege de ziekte van [verzoeker].

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/572375 / HA RK 19-450
Beschikking van 31 juli 2019
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
advocaat mr. M.H.D. Vergouwen te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IV-CONSULT B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
verweerster,
advocaat mr. P. Kruit te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoeker] en Iv-Consult genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift, dat op 18 april 2019 ter griffie is ontvangen;
  • de 38 producties van [verzoeker] ;
  • het verweerschrift;
  • de 16 producties van Iv-Consult;
  • de mondelinge behandeling op 8 juli 2019;
  • de pleitnotities van [verzoeker] .

2.De feiten

2.1.
Iv-Consult is een ingenieurs- en technisch architectenbureau. Iv-Groep B.V. (hierna: Iv-Groep) is enig aandeelhouder van Iv-Consult. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) zijn de statutair bestuurders van Iv-Groep.
2.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum verzoeker] , is op 1 april 1991 in dienst getreden bij Iv-Consult. In 2005 is hij benoemd tot statutair bestuurder van Iv-Consult. Het laatstelijk genoten salaris bedraagt € 10.052,00 bruto per maand exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten.
2.3.
In het kader van zijn aantreden als statutair bestuurder zijn partijen in april 2005 een ontslagregeling overeengekomen. In de ontslagregeling is, voor zover relevant, het volgende bepaald:
Betreft: onvrijwillige beëindiging arbeidsovereenkomst vanwege de werkgever
(…)
In geval van onvrijwillig ontslag van een statutair (adjunct-)directeur vanwege de werkgever om redenen anders dan:
  • Fraude, verduistering, diefstal
  • Seksuele intimidatie van een medewerker
  • Geweldsmisdrijf
  • Bewust handelen in strijd met het belang van de onderneming
heeft de betreffende (adjunct-)directeur recht op een bruto vergoeding van twee jaarsalarissen. Onder het jaarsalaris wordt verstaan 12 keer het bruto maandsalaris plus vakantiegeld.
Het ontslag gaat in per eerste van de maand volgend op de schriftelijke aanzegging.
(…)”
2.4.
Op 5 april 2017 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld.
2.5.
Op 30 juni 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [naam 1] . Bij e-mail van 4 juli 2017 heeft [naam 1] aan [verzoeker] het volgende medegedeeld:
“(…)
Zoals beloofd heb ik de situatie met [naam 2] besproken. Wij zijn de volgende mening toegedaan:
  • Na een aantal heel goede jaren, gaat het momenteel erg slecht met Iv-Consult. Er is nauwelijks nog werk, we zijn afhankelijk van een paar klanten, de sfeer is slecht onder de medewerkers en er is nogal wat verloop.
  • Toen het goed ging, kreeg jij als directeur alle credits. Dat is nu niet anders. Nu gaat het slecht en in diezelfde lijn houden wij jou daarvoor verantwoordelijk.
We zijn van mening dat het anders moet. De belangrijkste punten van het nieuwe beleid zou moeten zijn:
(…)
In mijn overleg met [naam 2] hebben we het er vooral over gehad of jij de juiste persoon bent om Iv-Consult te leiden in dat transformatieproces. We denken van niet.
Tegelijkertijd zien we natuurlijk ook jouw sterke punten. We zijn ervan overtuigd dat we die goed zouden kunnen inzetten, maar dan op een aantal specifieke onderwerpen, zoals:
  • ontwikkelen van de decommissioning markt (over de grenzen van de divisies heen)
  • ontwikkelen van de Amerikaanse markt (staal)
En zo zijn er nog wel een aantal te noemen.
Zoals in ons overleg van afgelopen vrijdag besproken stel ik voor, dat we hier begin augustus met elkaar over van gedachten wisselen. Dan heb jij de kans om persoonlijk nog een aantal stappen vooruit te zetten en kun je ook eens over jouw toekomst bij Iv nadenken, rekening houdend met ons standpunt. (…)”
2.6.
[verzoeker] is door de bedrijfsarts volledig arbeidsongeschikt beoordeeld met ingang van 11 oktober 2017.
2.7.
Op 6 maart 2018 heeft het UWV in haar deskundigenoordeel geconcludeerd dat de re-integratie inspanningen van Iv-Consult niet voldoende zijn geweest. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 1 maart 2018 is het volgende vermeld:
“(…)
Na bestuderen van medische gegevens en brief van cliënt blijkt dat er fors gefixeerd is op ziekte en stoornis. Echter ze hebben niets gedaan tav re-integratie in eigen werk of andere passende werkzaamheden zonder aanwijzing voor een intensieve begeleiding.
Ook is er lang gewacht op correctie of aanpassing van rapportage bij Ergatis.
Daarom is er een grote vertraging opgelopen om een andere adequate behandeling ingang te zetten.
Aan andere kant heeft er ook geen arbeidsdeskundig onderzoek plaats gevonden om zijn belastbaarheid als zijn mogelijkheid in kaart te brengen.
Er wordt gesproken van GBM zonder onderbouwing in zijn functioneren in privé of sociale contacten met anderen.
Aangezien er geen sprake is van een opname of intensieve behandeling of operatie, dan verwacht mag worden dat er wel mogelijkheden zijn. Mogelijk niet op zijn terrein maar ze moeten ook breed kijken wat er kan.
(…)”
2.8.
In juli 2018 heeft Iv-Consult op advies van de bedrijfsarts arbeidsdeskundige
[naam 3] (hierna: [naam 3] ) ingeschakeld. Op 17 juli 2018 heeft [verzoeker] een gesprek gehad met [naam 3] , waarbij hij zich heeft laten bijstaan door [naam 4] (hierna: [naam 4] ).
Bij e-mail van 19 juli 2018 heeft [naam 3] aan Iv-Consult en [verzoeker] medegedeeld dat hij, bij gebrek aan benutbare mogelijkheden voor [verzoeker] , geen arbeidsdeskundig rapport kan opstellen. Zijn advies is onder meer:
- het aanvragen van een deskundigenoordeel aan het UWV met de vraag of de werkgever voldoende heeft gedaan aan de re-integratie van de werknemer;
- dat de werknemer zich de komende tijd richt op herstel door rust te nemen en te starten met zijn behandeling in oktober;
- dat de werknemer en de werkgever gezamenlijk in gesprek (in september 2018) gaan over de mogelijkheden richting de toekomst om te voorkomen dat er in december een WIA aangevraagd moet worden.
2.9.
Op 4 september 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] , [naam 3] , [verzoeker] en [naam 4] . Gesproken is over de toekomst van [verzoeker] bij Iv-Consult en een mogelijke beëindiging met wederzijds goedvinden. Op 24 september 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] , [naam 5] en [naam 4] over de voortgang van de re-integratie en een mogelijke beëindiging met wederzijds goedvinden. Dat heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.10.
Op 4 oktober 2018 heeft het UWV in haar deskundigenoordeel geconcludeerd dat de re-integratie inspanningen van Iv-Consult voldoende zijn, omdat [verzoeker] reeds ten tijde van het voorgaande deskundigenoordeel (van maart 2018) geen benutbare mogelijkheden had voor het verrichten van loonvormende arbeid / re-integratie inspanningen en die situatie sindsdien ongewijzigd is gebleven.
2.11.
Op 26 november 2018 heeft Iv-Groep, als aandeelhouder van Iv-Consult, besloten [naam 6] (hierna: [naam 6] ) met onmiddellijke ingang te benoemen tot bestuurder van Iv-Consult en [verzoeker] met onmiddellijke ingang eervol ontslag te verlenen als bestuurder van Iv-Consult. In het besluit van 26 november 2018 is daartoe onder andere het volgende opgenomen:
“(…)
E. Iedere bestuurder van de Vennootschap is in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen met betrekking tot de onderhavige besluiten.
BESLUITEN
de heer [naam 6] wordt met onmiddellijke ingang benoemd tot bestuurder van de Vennootschap.
de heer [verzoeker] wordt met onmiddellijke ingang eervol ontslag verleend als bestuurder van de Vennootschap.
de heer [verzoeker] , wordt kwijting verleend voor de door hem als bestuurder van de Vennootschap gevoerde werkzaamheden, voor zover die uit een jaarrekening van de Vennootschap blijken of anderszins aan de algemene vergadering bekend zijn.
(…)
BEVESTIGING
De ondergetekende bevestigt de juistheid en volledigheid van de overwegingen onder (A) tot en met (E).”
2.12.
Bij brief van 28 november 2018 heeft de Kamer van Koophandel aan [verzoeker] medegedeeld dat hij op 26 november 2018 is uitgetreden als bestuurder van Iv-Consult.
Bij brief van 8 januari 2019 aan de Kamer van Koophandel heeft de advocaat van [verzoeker] bezwaar aangetekend tegen deze wijziging.
Bij brief van 11 januari 2019 aan Iv-Consult heeft de advocaat van [verzoeker] medegedeeld dat hem niet duidelijk is hoe de uitschrijving uit de Kamer van Koophandel tot stand is gekomen en heeft hij verzocht daaromtrent duidelijkheid te verschaffen.
2.13.
Bij brief van 17 januari 2019 aan de advocaat van [verzoeker] heeft Iv-Consult het volgende medegedeeld:
“(…)
De Algemene Vergadering van Aandeelhouders van Iv-Consult heeft enige maanden geleden besloten om de heer [verzoeker] uit te schrijven uit het register van de Kamer van Koophandel. Ik wijs u erop dat dit geen ontslagbesluit als bestuurder betreft, dat is ook nooit zo beoogd, maar aangezien de heer [verzoeker] nu reeds 2 tot 3 jaar arbeidsongeschikt is, wenst de onderneming niet langer door hem naar derden te worden vertegenwoordigd c.q. moet het voor derden duidelijk (kunnen) zijn welke functionaris(sen) de onderneming vertegenwoordig(t)en. (…)”
2.14.
Bij brieven van 25 januari 2019 aan Iv-Consult heeft de advocaat van [verzoeker] verzocht om toezending van de statuten van Iv-Consult en het besluit dat ten grondslag ligt aan zowel de uitschrijving uit de Kamer van Koophandel als de benoeming van [naam 6] als statutair bestuurder. Iv-Consult heeft daar niet op gereageerd.
2.15.
Op 18 februari 2019 heeft de advocaat van [verzoeker] telefonisch van de notaris, die (in opdracht van Iv-Consult) zorg droeg voor de uitschrijving van [verzoeker] als bestuurder, vernomen dat er sprake was van een ontslagbesluit. Naar aanleiding daarvan heeft de advocaat van [verzoeker] aan de notaris en aan Iv-Consult verzocht om toezending van het ontslagbesluit. Bij e-mail van 19 februari 2019 heeft de advocaat van Iv-Consult het ontslagbesluit verzonden aan de advocaat van [verzoeker] .

3.Het verzoek en de stellingen van partijen

3.1.
[verzoeker] verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
te verklaren voor recht dat Iv-Consult de overeengekomen ontslagvergoeding verschuldigd is;
Iv-Consult te veroordelen tot betaling van de overeengekomen ontslagvergoeding ter hoogte van € 260.547,84;
ten laste van Iv-Consult aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen ter hoogte van bruto € 1.098.021,49, te vermeerderen met een netto bedrag van € 30.000,00, althans in goede justitie te bepalen bedragen;
subsidiair, voor zover de rechter meent dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen in stand is gebleven ondanks het ontslagbesluit d.d. 26 november 2018:
de arbeidsovereenkomst te ontbinden en aan [verzoeker] een billijke vergoeding toe te kennen ten laste van Iv-Consult ter hoogte van € 1.098.021,49, te vermeerderen met een nettobedrag van € 30.000,00, althans door de rechter in goede justitie te bepalen bedragen;
voor zover de overeengekomen ontslagvergoeding niet reeds primair is toegewezen, Iv-Consult te veroordelen tot betaling van de overeengekomen ontslagvergoeding ter hoogte van € 260.547,84, althans door de rechter in goede justitie te bepalen bedragen;
voor zover de overeengekomen ontslagvergoeding niet als zodanig verschuldigd is, een bedrag ter hoogte van € 260.547,84 tevens als billijke vergoeding aan [verzoeker] toe te kennen ten laste van Iv-Consult;
primair en subsidiair:
Iv-Consult te veroordelen, voor zover niet reeds begrepen in het eventueel toegewezen bedrag van € 30.000,00, in de proceskosten en nakosten van deze procedure.
3.2.
[verzoeker] heeft aan zijn verzoeken – samengevat en voor zover relevant – het volgende ten grondslag gelegd.
Uit de zogenaamde 15-april arresten van de Hoge Raad volgt dat ieder ontslagbesluit in beginsel tevens beëindiging van de dienstbetrekking tot gevolg heeft. Een wettelijk opzegverbod is weliswaar een uitzondering, maar staat pas in de weg aan de beëindiging, indien daarop een beroep wordt gedaan door de werknemer. Dat heeft [verzoeker] niet gedaan, zodat sprake is van zowel een vennootschapsrechtelijk- als arbeidsrechtelijk ontslag, op grond waarvan hij recht heeft op de ontslagvergoeding. Daarnaast meent [verzoeker] , gezien de tekst van de regeling en de betekenis die partijen aan die tekst mochten toekennen, dat de ontslagvergoeding reeds verschuldigd is uit hoofde van het (enkele) vennootschapsrechtelijk ontslag.
Iv-Consult is een (aanvullende) billijke vergoeding aan [verzoeker] verschuldigd, omdat [verzoeker] is ontslagen in strijd met het opzegverbod tijdens ziekte, een redelijke ontslaggrond ontbreekt en wegens ernstig verwijtbaar handelen van Iv-Consult dat heeft geleid tot het ontslag.
De advocaatkosten die [verzoeker] heeft moeten maken voorafgaand aan alsook ten tijde van deze procedure worden begroot op € 30.000,00 netto. Verzocht wordt dit bedrag in aanmerking te nemen bij het bepalen van de billijke vergoeding.
Subsidiair, voor het geval de rechter zou oordelen dat (1) sprake is van statutair ontslag,
(2) de arbeidsbetrekking is blijven voortbestaan en (3) de ontslagvergoeding niet is verschuldigd, verzoekt [verzoeker] de rechter tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c lid 1 BW over te gaan wegens een ernstige vertrouwensbreuk en de ernstig en duurzaam verstoorde verhouding tussen partijen. Nu dat laatste het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van Iv-Consult, heeft [verzoeker] recht op een billijke vergoeding. Voor de berekening van de hoogte van de billijke vergoeding heeft [verzoeker] gebruik gemaakt van de tool “Hoe Lang In dienst”. Tevens wordt verzocht [verzoeker] de ontslagvergoeding toe te kennen. Er is sprake van een onvrijwillig ontslag, aangezien [verzoeker] onder de gegeven omstandigheden niet anders meer kon dan zelf de ontbinding te verzoeken.
3.3.
Het verweer van Iv-Consult strekt – samengevat en voor zover relevant – tot afwijzing van de verzoeken, met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.
Iv-Consult stelt zich op het standpunt dat met het ontslagbesluit enkel vennootschaps-rechtelijk ontslag heeft plaatsgevonden en dat de arbeidsovereenkomst nog voortduurt.
De contractuele ontslagvergoeding is bedoeld als vergoeding voor het feit dat de statutair bestuurder geen arbeidsrechtelijke bescherming geniet. De ontslagvergoeding is dan ook alleen verschuldigd bij beëindiging van de vennootschapsrechtelijke- én arbeidsrechtelijke band. Wanneer de vennootschapsrechtelijke band eindigt, maar de arbeidsovereenkomst blijft bestaan, zoals hier aan de orde, vervalt de regeling. Immers, in dat geval komt aan [verzoeker] ontslagbescherming toe. Met het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst, is Iv-Consult geen billijke vergoeding verschuldigd.
Wat betreft het subsidiaire (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek van [verzoeker] , refereert Iv-Consult zich aan het oordeel van de rechter, met dien verstande dat de verzochte ontslagvergoeding en billijke vergoeding dienen te worden afgewezen. Er is geen sprake van een “onvrijwillig” ontslag of een ontslag “vanwege de werkgever”. Iv-Consult betwist dat zij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld jegens [verzoeker] alsook de hoogte van de verzochte billijke vergoeding.

4.De beoordeling

4.1.
In de arresten van de Hoge Raad van 15 april 2005 (Eggenhuizen / Unidek,
NJ 2005/484 en Bartelink / Ciris, NJ 2005/483) is beslist dat de artikelen 2:134 en 2:244 BW, blijkens hun wetsgeschiedenis, ertoe strekken te bewerkstelligen dat door een vennootschappelijk ontslagbesluit ook een einde aan de arbeidsrechtelijke verhouding wordt bewerkstelligd. Daarom heeft te gelden dat een ontslagbesluit in beginsel tevens beëindiging van de dienstbetrekking van de bestuurder tot gevolg heeft. Voor een uitzondering is slechts plaats indien een wettelijk ontslagverbod aan die beëindiging in de weg staat of indien partijen anders zijn overeengekomen, aldus de Hoge Raad.
Hieruit vloeit voort dat het vennootschappelijk ontslagbesluit tevens de beëindiging van de dienstbetrekking tot gevolg heeft, ook wanneer daarvan in het besluit geen uitdrukkelijke melding is gemaakt. Alleen indien sprake is van één van de twee omschreven uitzonderingen, namelijk het bestaan van een wettelijk ontslagverbod of andere afspraken, is de opzeggingshandeling niet omsloten in het ontslagbesluit en dient de arbeidsovereenkomst apart te worden opgezegd.
4.2.
Vaststaat dat [verzoeker] ten tijde van het ontslagbesluit arbeidsongeschikt was en er dus sprake was van een wettelijk opzegverbod bij ziekte in de zin van artikel 7:670 lid 1 BW. Het ontslagbesluit is algemeen geformuleerd en daaruit kan niet worden afgeleid dat Iv-Consult tevens de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] heeft willen opzeggen. Bij gebreke van een (andere) opzeggingshandeling wordt geoordeeld dat het ontslagbesluit enkel tot gevolg heeft dat de vennootschapsrechtelijke band is geëindigd en dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog bestaat.
4.3.
Het standpunt van [verzoeker] dat een opzegverbod pas in de weg staat aan een einde van het dienstverband indien daarop een beroep wordt gedaan door de werknemer, wordt niet gevolgd. Die situatie speelt pas wanneer de werkgever de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk in strijd met een opzegverbod heeft opgezegd. Dat is hier nu juist niet gebeurd. Bovendien zou de consequentie van de aanvaarding van dat standpunt zijn dat een vennootschapsrechtelijk ontslag van een zieke bestuurder per definitie tot een onregelmatig arbeidsrechtelijk ontslag leidt.
4.4.
In de tekst van de regeling omtrent de ontslagvergoeding wordt zowel verwezen naar de arbeidsovereenkomst als de statutaire positie van [verzoeker] . Uit het feit dat die verwijzingen tegelijkertijd worden gebruikt, maakt de rechtbank op dat partijen de bedoeling hebben gehad een vergoeding overeen te komen in het geval zowel de vennootschapsrechtelijke als de arbeidsrechtelijke band eindigt. In de situatie zoals thans aan de orde, waarin de vennootschapsrechtelijke band is verbroken maar de arbeidsovereenkomst nog voortduurt, is niet voorzien in de regeling. Over de vraag hoe de regeling in dat geval moet worden toegepast, oordeelt de rechtbank als volgt.
De stelling van [verzoeker] dat de ontslagvergoeding reeds is verschuldigd uit hoofde van het vennootschapsrechtelijk ontslag, vindt zoals hiervoor vermeld geen steun in de tekst van de regeling. Aan de andere kant kan ook het standpunt van Iv-Consult, inhoudende dat de regeling is komen te vervallen omdat aan [verzoeker] nu wel ontslagbescherming toekomt, niet worden gevolgd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 november 1995 (Atlantic Nominees / Van den Elshout, NJ 1996/142) volgt immers dat de bestuurder die via een ontslagbesluit zijn “bestuurderschap” kwijtraakt maar niet zijn arbeidsovereenkomst (bijvoorbeeld omdat sprake is van ziekte), arbeidsrechtelijk wordt behandeld als ware hij bestuurder, mits geen daadwerkelijke invulling is gegeven aan de nog voortdurende arbeidsovereenkomst. Dat betekent dat, wanneer die bestuurder zich weer beter meldt, de werkgever kan opzeggen zonder toestemming.
Nu de inhoud van de arbeidsrechtelijke positie van [verzoeker] zodanig verweven is met zijn statutaire positie en partijen geen nadere afspraken hebben gemaakt over een andere invullingen van de werkzaamheden van [verzoeker] , is de rechtbank van oordeel dat de overeengekomen ontslagvergoeding met het voortbestaan van de arbeidsovereenkomst nog niet opeisbaar is geworden. De primaire verzoeken ten aanzien van de ontslagvergoeding worden afgewezen.
4.5.
De primair verzochte billijke vergoeding ligt eveneens voor afwijzing gereed, reeds omdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog niet is geëindigd.
4.6.
Aan de voorwaarden van de subsidiair ingestelde verzoeken is voldaan, zodat deze hierna worden besproken.
4.7.
In de eerste plaats verzoekt [verzoeker] de rechter over te gaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c lid 1 BW wegens een ernstige vertrouwensbreuk en de ernstig en duurzaam verstoorde verhouding tussen partijen.
Op grond van artikel 7:671c lid 1 BW kan de kantonrechter op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen.
Nu een werknemersverzoek in beginsel gehonoreerd moet worden gelet op het (grond)recht van vrije arbeidskeuze en Iv-Consult zich op dit punt heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zal het verzoek van [verzoeker] worden toegewezen. De arbeidsovereenkomst tussen partijen zal worden ontbonden met ingang van 1 september 2019.
4.8.
Met het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is geen sprake van een “onvrijwillig ontslag vanwege de werkgever” zoals vereist in de tussen partijen overeengekomen ontslagregeling. Dat betekent dat de subsidiair verzochte ontslagvergoeding uit die regeling wordt afgewezen.
4.9.
Ingevolge artikel 7:671c lid 2 sub b BW kan de kantonrechter aan [verzoeker] een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Iv-Consult.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat slechts in uitzonderlijke gevallen sprake kan zijn van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever. Als voorbeeld wordt genoemd het door de werkgever grovelijk veronachtzamen van verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst, met als gevolg dat een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat. Te denken is hierbij aan de situatie waarin de werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd. Een ander voorbeeld is laakbaar gedrag van de werkgever, als gevolg waarvan een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan en de rechter concludeert dat er geen andere optie is dan ontslag (zie: Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, p. 34).
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van Iv-Consult. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen:
- In zijn e-mail van 4 juli 2017 (zie 2.5.) deelt [naam 1] aan [verzoeker] mee dat hij en [naam 2] [verzoeker] verantwoordelijk houden voor de slechte bedrijfseconomische situatie waarin Iv-Consult op dat moment verkeert en dat zij [verzoeker] niet de juiste persoon vinden om Iv-Consult te leiden in het noodzakelijke transformatieproces. Vervolgens gaan zij in op alternatieve projecten waar [verzoeker] in hun ogen geschikt voor zou kunnen zijn. Ongeacht de achtergrond waarin die mail is verzonden – volgens Iv-Consult had [verzoeker] [naam 1] verzocht om een schriftelijke stellingname, volgens [verzoeker] wilde hij van [naam 1] een schriftelijke bevestiging van hetgeen hij tijdens het gesprek van 30 juni 2017 had aangehoord – valt niet goed te begrijpen waarom [naam 1] , wetende dat [verzoeker] klachten van psychische aard had en zich derhalve in een kwetsbare positie bevond, zich op dat moment op die wijze heeft geuit over de inhoud van de functie en de geschiktheid van [verzoeker] voor zijn functie. Hoewel in die mail niet expliciet is uitgesproken dat Iv-Consult het vertrouwen in [verzoeker] had opgezegd, neemt dat niet weg dat [verzoeker] begrijpelijkerwijs dit wel als zodanig heeft opgevat. Immers, uit de bewoordingen kon en mocht [verzoeker] opmaken dat [naam 1] en [naam 2] niet tevreden waren over zijn functioneren en dat, als het aan hen lag, hij niet zou terugkeren in zijn eigen functie van statutair (algemeen) bestuurder maar een andere functie zou uitoefenen. Het ligt voor de hand dat deze mededeling het herstel van [verzoeker] nadelig heeft beïnvloed. De vaststelling van de bedrijfsarts dat de gezondheid van [verzoeker] in de periode van juni-oktober 2017 dermate achteruit is gegaan dat hij per 11 oktober 2017 volledig arbeidsongeschikt is, past in die lijn.
- In maart 2018 heeft het UWV geoordeeld dat Iv-Consult onvoldoende inspanningen heeft verricht ten behoeve van de re-integratie van [verzoeker] (zie 2.7.). Geconcludeerd is, en dat blijkt ook uit de processtukken, dat [verzoeker] geen passende werkzaamheden heeft verricht, terwijl er evenmin sprake was van een opname of behandeling. De rechtbank begrijpt uit de stukken dat partijen na onderling overleg waren overeengekomen dat [verzoeker] , ondanks dat hij volgens de bedrijfsarts gedeeltelijk inzetbaar was, geen werkzaamheden zou verrichten teneinde zich volledig te kunnen richten op herstel. Ook in dat geval is het echter aan de werkgever om de werknemer handvatten te bieden (zoals een behandeltraject) om te werken aan herstel. In dat kader heeft enkel een arbeidsbelastbaarheidsonderzoek door Ergatis plaatsgevonden, dat (om voor de rechtbank onduidelijke redenen) onnodig veel tijd heeft gekost en waarvan de resultaten bovendien onvolledig en deels onbruikbaar waren. Het oordeel van het UWV in oktober 2018 dat de re-integratie inspanningen van Iv-Consult wel voldoende waren, hield verband met het enkele feit dat [verzoeker] geen benutbare mogelijkheden had. Aldus heeft Iv-Consult onvoldoende gedaan om [verzoeker] te laten re-integreren in zijn eigen functie.
- Vaststaat dat Iv-Groep het besluit, om tot ontslag van [verzoeker] als bestuurder over te gaan, op 26 november 2018, heeft genomen zonder [verzoeker] in de gelegenheid te stellen daarover zijn advies uit te brengen. Evenmin is [verzoeker] kort daarna gekend in het ontslagbesluit. Pas door de brief van de Kamer van Koophandel van 28 november 2018, met de mededeling aan [verzoeker] dat hij in het handelsregister was uitgeschreven als bestuurder van Iv-Consult, kwam [verzoeker] erachter dat er iets was voorgevallen. Wat er precies aan de hand was, was hem toen nog onduidelijk. Op zijn verzoek om duidelijkheid, heeft [naam 1] (zie 2.13.) hem medegedeeld dat er is besloten [verzoeker] uit te schrijven uit het handelsregister, maar dat dit geen ontslagbesluit betreft. Dat dit evident een onjuistheid is gebleken kan reeds blijken uit het besluit zelf waarin [verzoeker] onvoorwaardelijk als bestuurder is ontslagen en voorts uit het feit dat niet voor de in de statuten opgenomen mogelijkheid van een tijdelijk bestuur wegens ontstentenis van [verzoeker] werd gekozen, maar voor een definitief ontslag. Ondanks verzoeken daartoe van [verzoeker] , heeft Iv-Consult nagelaten het besluit aan [verzoeker] te doen toekomen. Pas in februari 2019 heeft de advocaat van [verzoeker] via de notaris vernomen dat er wel degelijk sprake was van een ontslagbesluit en heeft [verzoeker] op 19 februari 2019 (dus bijna drie maanden nadat het besluit was genomen) het ontslagbesluit onder ogen gekregen. De door Iv-Consult ter zitting gegeven verklaring dat zij [verzoeker] niet heeft geïnformeerd over het ontslagbesluit omdat [verzoeker] had gevraagd geen contact met hem op te nemen, is geen rechtvaardiging voor de wijze waarop Iv-Consult in deze heeft gehandeld. Deze gang van zaken is onbegrijpelijk en valt Iv-Consult zwaar aan te rekenen.
4.11.
Dit alles tezamen bezien, staat voldoende vast dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde verhouding tussen partijen die hoofdzakelijk te wijten is aan de handelwijze van Iv-Consult. De door [verzoeker] verzochte ontbinding is het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen en nalaten van Iv-Consult, zodat de rechtbank aanleiding ziet om ten laste van Iv-Consult een billijke vergoeding toe te kennen aan [verzoeker] .
4.12.
Wat betreft de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding, geldt het volgende.
De door de Hoge Raad (HR 30 juni 2017, New Hairstyle, NJ 2017/298) niet-limitatief geformuleerde gezichtspunten voor het bepalen van de billijke vergoeding van artikel 7:681 lid 1 aanhef en onder a BW gelden eveneens voor het onderhavige geval, waarin de billijke vergoeding is gegrond op artikel 7:671c lid 2 aanhef en onder b BW (HR 8 juni 2018, Zinzia, NJ 2019/170). De rechter dient de billijke vergoeding te bepalen op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft echter geen specifiek punitief karakter.
4.13.
[verzoeker] heeft, met gebruikmaking van de tool “Hoe Lang in Dienst”, de te verwachten duur van de arbeidsovereenkomst indien Iv-Consult zich niet ernstig verwijtbaar zou hebben gedragen, geschat op ruim 7 jaar (met een kans van 98,25%). Zonder verdere toelichting op de werking van de variabelen, is echter onduidelijk hoe het percentage en de geschatte duur op basis van de ingevulde variabelen tot stand zijn gekomen. Ook houdt de tool onvoldoende rekening met de specifieke omstandigheden van het geval, waaronder het gegeven dat reeds voordat [verzoeker] arbeidsongeschikt werd fricties waren in de samenwerking tussen [naam 1] en [verzoeker] . De berekeningen op basis van deze tool zullen dan ook buiten beschouwing worden gelaten.
4.14.
Voor het vaststellen van de billijke vergoeding neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking:
- Voldoende gebleken is dat de mededeling van [naam 1] in juni/juli 2017 aan [verzoeker] over zijn functioneren alsook het tekortschieten in de re-integratieverplichtingen door Iv-Consult het herstel van [verzoeker] ernstig hebben belemmerd. [verzoeker] is uiteindelijk per oktober 2018 gestart met een adequaat behandeltraject en hij verwacht na deze behandeling aan het einde van 2019 weer hersteld te zijn. Indien Iv-Consult meer re-integratie inspanningen had verricht, had [verzoeker] reeds in 2017 kunnen starten met een behandeltraject en zou hij naar verwachting eind 2018 hersteld kunnen zijn. In dat geval was [verzoeker] niet in de situatie terecht gekomen dat hij langer dan 104 weken arbeidsongeschikt is.
- Aan de andere kant kan uit de stukken worden afgeleid dat de samenwerking tussen [verzoeker] en [naam 1] in de jaren vóór 2017 al stroef verliep en dat de spanningen opliepen in verband met de slechte bedrijfseconomische situatie van Iv-Consult en de daarmee gepaard gaande plannen voor een reorganisatie. Ook indien [verzoeker] eind 2018 zou zijn hersteld, ligt het niet in de lijn der verwachting dat hij nog jaren aan zou blijven als statutair bestuurder.
- De leeftijd van [verzoeker] , zijn hoge functieniveau en eenzijdige werkervaring zijn niet bevorderlijk voor het vinden van een andere vergelijkbare baan.
- De billijke vergoeding dient enerzijds als compensatie voor de immateriële schade die [verzoeker] heeft ondervonden door het ernstig verwijtbaar handelen van Iv-Consult en anderzijds als middel om Iv-Consult te wijzen op de noodzaak haar gedrag in eventuele volgende gevallen aan te passen. Met name wordt gewezen op het aanspreken van [verzoeker] op zijn functioneren terwijl hij ziek was en de laakbare wijze waarop het ontslagbesluit is genomen en (uiteindelijk) aan [verzoeker] is gecommuniceerd.
- De ernstig verwijtbare handelwijze van Iv-Consult heeft ertoe geleid dat [verzoeker] om ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft verzocht, als gevolg waarvan [verzoeker] de aan hem toegezegde ontslagvergoeding van € 260.547,84 bruto mis is gelopen. Indien het verwijtbaar handelen zou worden weggedacht, zou [verzoeker] zich niet genoodzaakt hebben gevoeld om zelf tot ontbinding over te gaan. In dat geval is het zeer waarschijnlijk te achten dat het dienstverband van [verzoeker] zou worden beëindigd middels een ontslagbesluit van Iv-Groep en dat de ontslagvergoeding aan hem zou worden uitgekeerd.
4.15.
Voorgaande omstandigheden afwegend, stelt de rechtbank de billijke vergoeding vast op een bedrag van € 400.000,00 bruto.
4.16.
Het verzochte bedrag van € 30.000,00 netto ter zake van vergoeding van advocaatkosten is door [verzoeker] op geen enkele wijze onderbouwd en wordt om die reden afgewezen.
4.17.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:686a lid 6 BW zal [verzoeker] in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst in te trekken binnen de hierna te noemen termijn.
4.18.
Iv-Consult zal worden veroordeeld in de proceskosten en nakosten, ook in het geval [verzoeker] gebruik maakt van de mogelijkheid het verzoek in te trekken.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt [verzoeker] in de gelegenheid zijn verzoek in te trekken door middel van een
uiterlijk op woensdag 14 augustus 2019 om 12:00 uurter griffie te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een afschrift daarvan aan de wederpartij;
voor het geval [verzoeker] het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet of niet tijdig intrekt:
5.2.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen Iv-Consult en [verzoeker] met ingang van
1 september 2019;
5.3.
veroordeelt Iv-Consult tot betaling aan [verzoeker] van € 400.000,00 bruto aan billijke vergoeding, binnen een maand na 1 september 2019;
in beide gevallen:
5.4.
veroordeelt Iv-Consult in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 1.599,00 aan griffierecht en € 6.198,00 (2 punten x tarief 3.099,00) aan salaris voor de advocaat;
5.5.
veroordeelt Iv-Consult in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op
€ 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Iv-Consult niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan de beschikking heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
5.6.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2019.
2091 / 2921