ECLI:NL:RBROT:2019:6453
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling
In deze zaak heeft verzoeker op 12 februari 2019 een verzoekschrift ingediend voor de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De Belastingdienst heeft bezwaar aangetekend tegen de toelating van verzoeker tot deze regeling. Tijdens de zitting op 12 juni 2019 is verzoeker gehoord, vergezeld door zijn advocaat, mr. E.P.J. Verweij. De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek aangehouden om verzoeker de gelegenheid te geven om aanvullende stukken in te dienen en te reageren op het bezwaar van de Belastingdienst. Op 10 juli 2019 heeft de rechtbank uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker een netto inkomen heeft van € 1250 per maand, terwijl zijn vaste lasten € 2045,50 per maand bedragen. De totale schuldenlast van verzoeker bedraagt € 2.233.530,49, waarvan een aanzienlijk deel aan de Belastingdienst is verschuldigd. De rechtbank oordeelt dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek, aangezien hij een aanzienlijke schuld aan de Belastingdienst heeft, waarvan een deel binnen de vijfjaarstermijn valt. De rechtbank concludeert dat verzoeker niet in staat is om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen en dat er geen stabiele financiële uitgangspositie is.
De rechtbank wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, omdat verzoeker niet de benodigde goede trouw en saneringsgezinde houding heeft getoond die vereist zijn voor toelating tot de regeling. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 10 juli 2019, en verzoeker kan binnen acht dagen na deze uitspraak hoger beroep instellen.