ECLI:NL:RBROT:2019:6250

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
10/765001-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak Varley

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen de veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor verduistering. De vordering was ingediend door de officier van justitie, mr. C.J.A. van der Maas, en betrof het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat werd geschat op € 52.234,60. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die als schipper op een tankduwboot werkte, meermalen ladingen minerale olie heeft verduisterd en deze heeft doorverkocht. De verdediging voerde aan dat niet alle leveringen in de berekening meegenomen mochten worden en dat er onvoldoende bewijs was voor andere strafbare feiten. De rechtbank verwierp deze argumenten en baseerde de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder tapgesprekken en grootboekmutatiekaarten. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde voordeel had genoten uit de strafbare feiten en dat dit voordeel ontnomen moest worden. Tevens werd er rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting met € 5.000,-. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer 10/765001-13
Datum uitspraak: 30 juli 2019
Tegenspraak (gemachtigd raadsman)

VONNIS (ontneming)

van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres veroordeelde] ,
[woonplaats veroordeelde] ,
raadsman mr. C.Y. Kekik, advocaat te Rotterdam.

Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2019.
De behandeling van de vordering is voorafgegaan door een schriftelijke conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsman.

Voorafgaande veroordeling

Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 november 2017, na vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2016, is [naam veroordeelde] veroordeeld voor het medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 15 oktober 2013. [1]
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.

Vordering

De op de zitting gewijzigde vordering van de officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 52.234,60.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor [naam veroordeelde] is veroordeeld en andere feiten waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde zijn begaan, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.

Standpunt verdediging

a. Alleen de door de rechtbank bewezenverklaarde leveringen kunnen worden meegenomen in de berekening. [naam veroordeelde] is veroordeeld voor vier leveringen, terwijl de berekening uitgaat van vijf.
b. Er zijn geen voldoende aanwijzingen dat [naam veroordeelde] ook andere strafbare feiten heeft begaan.
c. De opbrengsten vermeld onder het EMSC-systeem (08-03-2011 tot 13-09-2012 totaal
€ 25.266,60) kunnen niet worden meegenomen in de berekening omdat er niet voldoende aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat [naam veroordeelde] strafbare feiten heeft gepleegd ten aanzien van legaal ontstane verschillen die door de politie worden uitgelegd als strafbare feiten.
d. De stukken uit de administratie van [naam bedrijf] dienen aan het dossier te worden toegevoegd omdat daaruit blijkt hoeveel geladen en gelost is en deze stukken moeten de basis zijn voor de berekening zijn van het eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel.
e. Rekening dient te worden gehouden met de naheffingsaanslag accijns van de Douane Rotterdam Rijnmond. Deze naheffingsaanslag bedraagt volgens het voornemen een bedrag van
€ 47.497,53. Dat de naheffing zal worden 'gehaald' bij [naam veroordeelde] is niet slechts denkbeeldig. Dit zijn kosten in het kader van het feit waarvoor [naam veroordeelde] is veroordeeld en deze dienen dus op de vordering in mindering te worden gebracht.
f. Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn en dit dient te worden verdisconteerd in de betalingsverplichting.

Aanwijzingen waarop de andere feiten zijn gebaseerd

Gedurende de onderzoeksperiode van 8 maart 2011 tot 15 oktober 2013 was [naam veroordeelde] schipper op de tankduweenheid [naam schip 1] - [naam schip 2] , voorzien van het Europanummer [nummer] .
Van de motorduwboot [naam schip 1] is de eigenaar onbekend en de tankduwbak [naam schip 2] is sinds 1993 eigendom van het bedrijf [naam bedrijf] . Zoals bewezen is verklaard is [naam veroordeelde] veroordeeld voor het vanuit de [naam schip 1] - [naam schip 2] vier maal verduisteren van een lading minerale oliën die hij vervolgens doorverkocht.
Naast deze leveringen is een aantal andere leveringen onderzocht aan de hand van het registratiesysteem EMSC (Excise Movement and Control System). In de EMSC-database is bij vervoer van minerale olie onder andere het verschil tussen de hoeveelheid geladen en daarna geloste olie te zien.
Na onderzoek in dit systeem is gebleken dat bij de duwboot [naam schip 1] en de tankduwbak [naam schip 2] Europanummer [nummer] tijdens twaalf leveringen in de periode 8 maart 2011 tot en met 13 september 2012 een hoeveelheid 56.148 liter diesel/gasolie te weinig werd gelost.
Er zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende aanwijzingen dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit deze en andere strafbare feiten.
De verdediging heeft aangevoerd dat er stukken uit de administratie van [naam bedrijf]
in het ontnemingsdossier dienen te worden gevoegd, omdat deze stukken de
basis zouden moeten zijn voor de berekening van hoeveel minerale olie zich in het schip bevond direct voordat er overgepompt zou zijn.
De rechtbank overweegt dat uit het financieel rapport blijkt dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet gebaseerd is op de administratie van [naam bedrijf] , maar op andere gegevens, zoals tapgesprekken en grootboekmutatiekaarten. De rechtbank ziet geen aanleiding om deze laatste gegevens als onjuist te beschouwen.
De onder b, c en d gevoerde verweren worden verworpen.

Beoordeling en berekening

In het strafrechtelijk onderzoek genaamd Varley is komen vast te staan dat de veroordeelde, die ten tijde van de bewezen verklaarde feiten als schipper werkzaam was op een duwcombinatie die minerale olie vervoerde, meermalen samen met een of meer
anderen door hem vervoerde lading heeft verduisterd. De veroordeelde heeft met zijn mededader(s) steeds een deel van de lading heimelijk overgepompt in de tankauto van een mededader, die de minerale olie vervolgens - voor een gunstige prijs - verkocht aan bedrijven. De veroordeelde ontving hiervoor een vergoeding van één van de mededaders.
Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [2] Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De financieel rapporteur heeft bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel in het rapport de concrete berekeningsmethode gehanteerd. De rechtbank zal de rapporteur in de door hem gebruikte berekeningsmethode volgen.
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het financieel rapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013 zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven en volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport.
De rapporteur komt tot met betrekking tot de leveringen tot de volgende berekening van de opbrengsten. [3]
Ad a.
Met de officier van justitie en de raadsman stelt de rechtbank vast dat bij de veroordeling vier leveringen bewezen zijn verklaard, namelijk die hiervoor in het schema genoemd zijn onder 1, 3, 4 en 5. De levering van 26 februari 2013 in Rotterdam valt hier buiten en zal niet worden meegenomen in de berekening. Het totaal aan betalingen komt hiermee op een bedrag van € 26.968,-.
Zoals hiervoor is overwogen kunnen ook de andere feiten, gepleegd in 2011 en 2012 worden meegenomen in de berekening. Het gaat hierbij om 12 leveringen vervoerd door de veroordeelde waarbij gebleken is dat er 56.148 liter te weinig is gelost [4] .
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het voordeel dat de veroordeelde wederrechtelijk heeft verkregen wordt geschat op
€ 52.234,60 (€ 26.968,- + € 25.266,60).
Naheffingsaanslag accijns (ad e.)
De veroordeelde heeft van de Douane Rotterdam Rijnmond een brief ontvangen gedateerd 12 mei 2015 inhoudende een voornemen tot het opleggen van een naheffingsaanslag accijns van
€ 47.497,53.
De vraag is of de naheffing als kosten in mindering dient te worden gebracht op de vordering wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen de kosten die in directe relatie staan tot het delict gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. Een voorwaarde is dan wel dat de kosten ook daadwerkelijk moeten zijn voldaan.
Alvorens de vraag te beantwoorden of er sprake is van kosten met een directe relatie tot de feiten is het de vraag of de naheffingsaanslag al daadwerkelijk is doorgezet en ook daadwerkelijk door de veroordeelde is betaald.
Er zijn door de verdediging geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat dit het geval is.
De rechtbank zal in haar berekening dan ook geen rekening houden met dit voornemen tot het opleggen van een naheffingsaanslag accijns. Het verweer van de raadsman (ad e.) wordt verworpen.
Redelijke termijn (ad f.)
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat artikel 6 van het EVRM is geschonden en dat die schending tot uitdrukking dient te komen in de hoogte van het aan de veroordeelde tot betaling op te leggen bedrag.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting van de strafzaak in april 2016 heeft de officier van justitie aangekondigd dat zij een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal indienen. De rechtbank doet uitspraak op 30 juli 2019, dus 3 jaar en 3 maanden na deze aankondiging. De redelijke termijn van twee jaar is met 15 maanden overschreden. De rechtbank zal de betalingsverplichting verminderen met € 5.000,-.
Draagkracht
Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de veroordeelde thans of in de (nabije) toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om het vastgestelde bedrag aan de staat terug te betalen.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 52.234,60 (zegge: tweeënvijftig duizend tweehonderdvierendertig euro en zestig cent);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 47.234,60 (zegge: zevenenveertig duizend tweehonderdvierendertig euro en zestig cent).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en K.A. Baggerman, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 november 2017 (ECLI:NL:GHDHA:2017:3682).
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel onderzoek Varley, rapportnummer [nummer rapport] , documentcode [code document] d.d. 27 augustus 2014, hierna te noemen het financieel rapport.
3.Paragraaf 4 van het financieel rapport
4.Pagina 11 van het financieel rapport.