In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas. De vordering betreft de veroordeelde, geboren in Turkije, die eerder is veroordeeld voor verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde als schipper op verschillende tankschepen heeft gewerkt en daarbij meermalen ladingen verduisterd heeft. De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 230.979,-. De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering moet worden afgewezen en subsidiair dat het bedrag op nihil moet worden geschat. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en vastgesteld dat de veroordeelde door zijn strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank heeft de vordering toegewezen, maar heeft rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn en de draagkracht van de veroordeelde. Uiteindelijk is de verplichting tot betaling aan de staat vastgesteld op € 225.979,-.