ECLI:NL:RBROT:2019:6248

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
5 augustus 2019
Zaaknummer
10/765024-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak Varley

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas. De vordering betreft de veroordeelde, geboren in Turkije, die eerder is veroordeeld voor verduistering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde als schipper op verschillende tankschepen heeft gewerkt en daarbij meermalen ladingen verduisterd heeft. De vordering van de officier van justitie strekt tot het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 230.979,-. De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering moet worden afgewezen en subsidiair dat het bedrag op nihil moet worden geschat. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen en vastgesteld dat de veroordeelde door zijn strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De rechtbank heeft de vordering toegewezen, maar heeft rekening gehouden met de schending van de redelijke termijn en de draagkracht van de veroordeelde. Uiteindelijk is de verplichting tot betaling aan de staat vastgesteld op € 225.979,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer 10/765024-12
Datum uitspraak: 30 juli 2019
Tegenspraak

VONNIS (ontneming)

van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, op de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen de veroordeelde:

[naam veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde] (Turkije),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres veroordeelde] ,
[woonplaats veroordeelde] ,
raadsvrouw mr. A. Sahin, advocaat te Lent.

Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2019.
De behandeling van de vordering op de terechtzitting is voorafgegaan door een schriftelijke conclusiewisseling tussen de officier van justitie en de raadsvrouw van de veroordeelde.

Voorafgaande veroordeling

Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 november 2017, na vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2016, is [naam veroordeelde] veroordeeld voor het medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 15 oktober 2013. [1]
In deze procedure wordt derhalve als vaststaand aangenomen dat deze feiten door de veroordeelde zijn begaan.

Vordering

De vordering van de officier van justitie mr. C.J.A. van der Maas strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en tot het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter ontneming van dat geschatte voordeel tot een maximum van € 230.979,-.
De vordering van de officier van justitie is gebaseerd op artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Zij betreft voordeel verkregen door middel van of uit de baten van de feiten waarvoor [naam veroordeelde] is veroordeeld en andere feiten waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde zijn begaan, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.

Standpunt verdediging

Primair wordt bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen en subsidiair de vordering te schatten tot een bedrag van nihil. De raadsvrouw heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
a. De leveringen in oktober 2009 kunnen niet aan de veroordeelde worden toegeschreven.
b. Uitdrukkelijk wordt betwist dat het openbaar ministerie aannemelijk heeft gemaakt dat de veroordeelde tussen 10 januari 2011 en 22 oktober 2011 als schipper op de [naam schip 1] heeft gevaren, dat de minlossingen verduisterd zijn door de veroordeelde en dat hij 200.549 liter heeft verkocht voor € 0,50 per liter;
c. De EMCS-tekorten van de [naam schip 2] en [naam schip 3] , het percentage minaflossing, is zo laag dat de mogelijkheid dat een gedeelte van de lading in de leidingen is achtergebleven dan wel is verdampt niet kan worden uitgesloten;
d. Door de Douane/Belastingdienst is derdenbeslag gelegd op een deel van het salaris van de veroordeelde. Dit dient als kosten in mindering te worden gebracht op de vordering.
e. Er is sprake van schending van de redelijke termijn. Dit dient te worden gecompenseerd met een korting van € 10.000,-;
f. Tenslotte is een draagkrachtverweer gevoerd.

Aanwijzingen waarop de andere feiten zijn gebaseerd

[naam veroordeelde] is bij vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 24 mei 2016 veroordeeld ter zake van medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd in de periode van 17 augustus 2012 tot en met 15 oktober 2013. De veroordeling van de rechtbank omvat dan ook
niet alleen de periode dat [naam veroordeelde] heeft gevaren op de [naam schip 2] , maar ook op de [naam schip 3] .
Ten aanzien van het schip [naam schip 1] is sprake van zogenaamde soortgelijke feiten waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat ze door de veroordeelde zijn gepleegd.
Niet alleen zijn op 11 januari 2008 en op 19 juli 2009 tijdens controles al onregelmatigheden geconstateerd bij de veroordeelde op de [naam schip 1] , maar ook blijkt uit EMCS-gegevens dat er maar liefst 29 keer te weinig is gelost terwijl de veroordeelde als schipper op de [naam schip 1] zat. Bovendien is van verscheidene latere leveringen (ten tijde van de [naam schip 2] ) het verband gebleken tussen de EMCS-gegevens en geconstateerde verduisteringen / leveringen op grond van tapgesprekken, aangetroffen administratie als grootboekmutatiekaarten en weigh in motion gegevens.
Deze omstandigheid in combinatie met het feit dat ook in 2011 - dus ten tijde dat de veroordeelde schipper was op de [naam schip 1] - al tapgesprekken voorhanden waren in het dossier waaruit contacten blijken tussen de veroordeelde en de medeverdachte [naam medeverdachte 1] over het lossen van minerale olie, maakt dat voldoende aannemelijk is dat ook de blijkens de EMCS-gegevens 200.549 liter te weinig geloste minerale olie in de periode van 10 januari 2011 tot en met 22 oktober 2011 kan worden aangemerkt als doorverkochte olie waarvoor een vergoeding is ontvangen en dat dat dus heeft geleid tot wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het onder a. en b. gevoerde verweer wordt verworpen.

Beoordeling en berekening

In het strafrechtelijk onderzoek genaamd Varley is komen vast te staan dat de veroordeelde als schipper werkzaam was op tankschepen die minerale olie vervoerden. Hij heeft meermalen samen met anderen door hem vervoerde ladingen verduisterd. De veroordeelde heeft met zijn mededader(s) steeds een deel van de lading heimelijk overgepompt in de tankauto van een mededader, die de minerale olie vervolgens - voor een gunstige prijs - verkocht aan bedrijven. De veroordeelde ontving hiervoor een vergoeding van een van de mededaders.
De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat de veroordeelde elf keer met zijn mededader(s) een deel van de lading heimelijk heeft overgepompt in een tankauto van een mededader. Het gerechtshof heeft in haar arrest van 14 november 2017 overwogen dat de veroordeelde dit vier keer heeft gedaan. De rechtbank is van oordeel dat dit een kennelijke verschrijving is omdat het gerechtshof de beschouwingen, beslissingen en strafoplegging van de rechtbank voor het overige één op één overneemt. In de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van elf keer.
Gebleken is dat de veroordeelde door middel van en uit de baten van de hiervoor vermelde strafbare feiten wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. [2] Dit voordeel dient hem te worden ontnomen.
De financieel rapporteur heeft bij de berekening van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel in het rapport de concrete berekeningsmethode gehanteerd. De rechtbank zal de rapporteur in de door hem gebruikte berekeningsmethode volgen.
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de inhoud van de (in de voetnoten vermelde) wettige bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden.
Het financieel rapport vermeldt de wettige bewijsmiddelen waarop de berekening berust. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2013 zal de rechtbank deze bewijsmiddelen niet nader uitwerken of weergeven en volstaan met het vermelden van de conclusies en onderdelen van het rapport.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel beslaat de periode van 11 januari 2008 tot 15 oktober 2013.
De veroordeelde was van 11 januari 2008 tot 19 oktober 2011 schipper op de [naam schip 1] met nummer [registratienummer schip 1] . In de periode van 12 juni 2012 tot 29 april 2013 op de [naam schip 2] met nummer [registratienummer schip 2] en in de periode van 15 juli 2013 tot 15 oktober 2013 op de [naam schip 3] .
Opbrengst leveringen [3]
De rapporteur komt met betrekking tot de [naam schip 2] (leveringen 1 tot en met 5) en de [naam schip 3] (leveringen 6 t/m 12) tot de volgende berekening van de opbrengsten.
Opbrengsten uit ladingsverschillen [5]
Buiten deze leveringen is onderzoek gedaan naar zogenaamd min-lossingen met de [naam schip 2] , [naam schip 3] en de [naam schip 1] . Min-lossingen zijn afleveringen van minerale oliën, waarbij er een negatief verschil of tekort is ontstaan bij de aflevering van de hoeveelheid olie ten opzicht van de inname voor het transport.
Voor de controle op het vervoer van accijnsgoederen maakt de Douane gebruik van het Excise Movement and Control System (hierna EMCS).
Ladingsverschillen [naam schip 2] .
Na onderzoek in het EMCS systeem blijkt dat in de periode van 17 juni 2012 tot en met 24 april 2013 op de [naam schip 2] bij 11 zendingen in totaal 113.571 liter gasolie/diesel te weinig is gelost. Deze zendingen zijn nader onderzocht om dubbeltellingen met de eerder aangehaalde zendingen te voorkomen. Aannemelijk is dat de veroordeelde als schipper van de [naam schip 2] bij vier van deze transporten betrokken is geweest waarbij in totaal 24.717 liter dieselolie te weinig werd gelost.
[ LIJST LADINGSVERSCHILLEN SCHIP 3 ]
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat gelet op de EMCS-tekorten van de [naam schip 2] en [naam schip 3] , het percentage minaflossing zo laag is dat de mogelijkheid dat een gedeelte van de lading in de leidingen is achtergebleven dan wel is verdampt niet kan worden uitgesloten.
Dit verweer (ad c.) wordt verworpen.
Dat deze losverschillen zijn ontstaan door verdamping of meetverschillen is niet aannemelijk nu uit onderzoek is gebleken dat met de huidige meet- en losinstrumenten er nauwelijks meetverschillen optreden en er zo goed als tot op de laatste druppel kan worden leeggepompt. [6]
Ladingsverschillen [naam schip 1] .
Na onderzoek in het EMCS-systeem blijkt dat in de periode van 10 januari 2011 tot en met 22 oktober 2011 in totaal 29 zendingen met de [naam schip 1] zijn vervoerd waarbij 200.549 liter gasolie/diesel te weinig is gelost. In die periode was de veroordeelde schipper op de [naam schip 1] .
Totaal ladingsverschillen
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande wordt het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op
€ 230.979,-(€ 73.850,- + € 40.500,- + € 116.629,- ).
Betalingen/inhoudingen belastingdienst (ad d.)
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat door de Douane/Belastingdienst derdenbeslag is gelegd op een deel van het salaris van de veroordeelde. Dit dient als kosten in mindering te worden gebracht op de vordering. Ter onderbouwing heeft zij per email een brief van de Douane/Belastingdienst doorgestuurd van 29 november 2018 betreffende een belastingaanslag/bestuurlijke boete/strafbeschikking betreffende accijns minerale oliën van ruim 23.000 euro en 10 screenshots van een mobiele telefoon van de gezamenlijke rekening van de veroordeelde.
De vraag is dan of de belastingaanslag als kosten in mindering dient te worden gebracht op de vordering wederrechtelijk verkregen voordeel. Bij de bepaling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen de kosten die in directe relatie staan tot het delict gelden als kosten die voor aftrek in aanmerking komen. Een voorwaarde is dan wel dat de kosten ook daadwerkelijk moeten zijn voldaan. Alvorens de vraag te beantwoorden of er sprake is van kosten met een directe relatie tot de feiten is het de vraag of de naheffingsaanslag al daadwerkelijk is doorgezet en ook daadwerkelijk door de veroordeelde is betaald.
De raadsvrouw heeft gedurende de zitting meerdere screenshots van de mobiel bankieren-app van de gezamenlijke rekening van de veroordeelde doorgestuurd. Deze - op het laatste moment naar voren gebrachte - gegevens zijn zo algemeen dat zij zonder verdere onderbouwing met stukken en nadere duiding voor de rechtbank onbegrijpelijk zijn.
De rechtbank zal in haar berekening op dit moment dan ook geen rekening houden met deze belastingaanslag.
Redelijke termijn (ad e.)
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat artikel 6 van het EVRM is geschonden en dat die schending tot uitdrukking dient te komen in de hoogte van het aan de veroordeelde tot betaling op te leggen bedrag.
Tijdens de behandeling ter terechtzitting van de strafzaak in april 2016 heeft de officier van justitie aangekondigd dat zij een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal indienen. De rechtbank doet uitspraak op 30 juli 2019, dus 3 jaar en 3 maanden na deze aankondiging. De redelijke termijn van twee jaar is met 15 maanden overschreden. De rechtbank zal de betalingsverplichting verminderen met het door de Hoge Raad vastgestelde maximum van € 5.000,-.
Draagkracht (ad f.)
Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden gebleken op grond waarvan moet worden aangenomen dat de veroordeelde thans of in de (nabije) toekomst over onvoldoende draagkracht zal beschikken om het vastgestelde bedrag aan de staat terug te betalen.
Het door de raadsvrouw gevoerde verweer wordt verworpen.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 230.979,-(zegge: tweehonderddertigduizend negenhonderdnegenenzeventig euro);
- legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van
€ 225.979,-(zegge: tweehonderdvijfentwintigduizend negenhonderdnegenenzeventig euro).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en K.A. Baggerman, rechters,
in tegenwoordigheid van M.J. Grootendorst, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 juli 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Arrest van het gerechtshof Den Haag van 14 november 2017 (GHDHA:2017:3681).
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel onderzoek Varley, rapportnummer [nummer rapport] , documentcode [code document 1] d.d. 15 oktober 2014.
3.Paragraaf 4.1 in het financieel rapport.
4.Paragraaf 4.3 van het financieel rapport.
5.Paragraaf 4.2 van het financieel rapport.
6.Proces-verbaal van bevindingen van 26 juni 2013 onderzoek Varley, documentcode [code document 2] .