ECLI:NL:RBROT:2019:6188

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
C/10/544985 HA ZA 18-171
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over huurbetalingen en boedelvorderingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een erfrechtelijk geschil tussen verschillende partijen over huurbetalingen en vorderingen op de boedel. De rechtbank heeft op 31 juli 2019 een tussenvonnis gewezen waarin de partijen zijn aangeduid als eisers in conventie en verweerders in reconventie, en gedaagden in conventie en eisers in reconventie. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.A. Boshouwers, hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C. Leenhouts. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 27 februari 2019 de eisers in de gelegenheid gesteld om bedragen te onderbouwen die in mindering moeten strekken op de vordering van de boedel. De eisers hebben een bedrag van € 3.102,50 gespecificeerd, terwijl de gedaagden een overzicht van huuropbrengsten en kosten hebben verstrekt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestaat over de huurbetalingen en heeft de gedaagden opgedragen om bankafschriften te verstrekken ter controle van de gestelde betalingen. De zaak is verwezen naar de rol van 28 augustus 2019 voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank iedere verdere beslissing aanhield. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in erfrechtelijke geschillen en de noodzaak om financiële transacties te onderbouwen met documentatie.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

team haven en handel
zaaknummer: C/10/544985 HA ZA 18-171

vonnis van 31 juli 2019

in de zaak van:

1. [naam verweerder 1] ,

wonende te [woonplaats verweerder 1] ,

2. [naam verweerder 2] ,

wonende te [woonplaats verweerder 2] ,

3. [naam verweerster] ,

wonende te [woonplaats verweerster] (Zwitserland),
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. K.A. Boshouwers,
tegen:

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats eiseres] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M.C. Leenhouts.
Partijen worden hierna aangeduid als [naam verweerder 1] , [naam verweerder 2] , [naam verweerster] en [eiseres] .

Verloop van de procedure

De rechtbank wijst vonnis op de volgende processtukken:
het tussenvonnis van 27 februari 2019;
de akte van de zijde van [naam verweerder 1] ;
de akte van de zijde van [eiseres] ;
de antwoordakte van de zijde van [naam verweerder 1] ;
de antwoordakte van de zijde van [eiseres] .
De uitspraak van dit vonnis is nader bepaald op vandaag.

De verdere beoordeling in conventie en reconventie

1. In het tussenvonnis van 27 februari 2019 is [eiseres] in de gelegenheid gesteld de bedragen te onderbouwen (€ 12.540,-- en € 3.102,50) die volgens haar in mindering moeten strekken op de vordering van de boedel op haar. [naam verweerder 1] is in dat tussenvonnis in de gelegenheid gesteld zijn stellingen op het punt van de huuropbrengsten en kosten en lasten van het pand aan de [adres 2] tot en met maart 2018 te onderbouwen.
Het bedrag van € 3.102,50
2. [eiseres] heeft bij akte het bedrag van € 3.102,50 gespecificeerd, in die zin dat zij (nogmaals) heeft opgesomd op welke dagen zij welke bedragen vanaf haar privérekening ten behoeve van de boedel heeft voldaan.
[naam verweerder 1] heeft van het door [eiseres] gestelde bedrag een bedrag van € 1.228,14 erkend, omdat dat bedrag ziet op betalingen in verband met de hypotheek voor de woning aan de [adres 1] . Voor het overige (€ 3.102,50 -/- € 1.228,14 = € 1.874,36) heeft [naam verweerder 1] gemotiveerd betwist dat de door [eiseres] gestelde betalingen ten behoeve van de boedel zijn gedaan. [eiseres] heeft slechts een opsomming van de door haar gestelde betalingen gegeven. Daarbij heeft zij weliswaar (bij conclusie van dupliek in conventie) bankafschriften overgelegd, maar zij heeft verzuimd (met stukken) te onderbouwen dat de betalingen ten behoeve van de boedel zijn gedaan. Daar kan dan ook niet van uit worden gegaan, zodat een bedrag van € 1.228,14 zal worden verrekend en het verrekeningsverweer voor het overige
(€ 1.874,36) wordt verworpen.
Het bedrag van € 12.540,--
3. [eiseres] heeft bij akte gesteld dat zij voorts nog een bedrag van € 11.317,49 (en dus niet
€ 12.540,--) van de boedel te vorderen heeft in verband met gelden die zij vanaf haar privérekening naar de en/of-rekening heeft gestort, waarna daarvan betalingen zijn gedaan die voor rekening van de nalatenschap kwamen. Zij heeft dat bedrag gespecificeerd in die zin dat zij heeft opgesomd op welke dagen zij welke bedragen van de en/of-rekening heeft voldaan die volgens haar voor rekening van de nalatenschap kwamen.
[naam verweerder 1] heeft van het door [eiseres] gestelde bedrag in totaal een bedrag van € 8.335,84 erkend, bestaande uit een bedrag van € 1.258,34 aan betaalde hypotheekrente en een bedrag van
€ 7.077,50 aan betaalde kosten in verband met de uitvaart. Voor het overige (€ 11.317,49 -/-
€ 8.335,84 = € 2.981,65) heeft [naam verweerder 1] gemotiveerd betwist dat de door [eiseres] gestelde betalingen voor rekening van de nalatenschap komen. Net als hierboven met betrekking tot het bedrag van € 3.102,50 is overwogen, heeft [eiseres] ook hier slechts een opsomming van de door haar gestelde betalingen gegeven. Daarbij heeft zij weliswaar (bij conclusie van dupliek in conventie) bankafschriften overgelegd, maar zij heeft verzuimd (met stukken) te onderbouwen dat de verrichte betalingen voor rekening van de nalatenschap komen. Daarvan kan dan ook niet worden uit gegaan, zodat een bedrag van € 8.335,84 zal worden verrekend en het verrekeningsverweer voor het overige (€ 2.981,65) wordt verworpen.
Huuropbrengsten en kosten en lasten [adres 2]
4. [naam verweerder 1] heeft bij akte een overzicht verstrekt tot en met maart 2019 van enerzijds de huuropbrengsten (in totaal € 118.490,92) en anderzijds de (onderhouds)kosten en vaste lasten van het pand aan de [adres 2] (in totaal € 48.381,78). Hij stelt dat aan [eiseres] een bedrag van € 70.109,14 (€ 118.490,92 -/- € 48.381,78) toekomt.
[eiseres] heeft aangevoerd dat het overzicht van de huuropbrengsten op zichzelf duidelijk is, maar dat zij bij gebreke van bankafschriften niet kan controleren of de gestelde betalingen kloppen.
De rechtbank is met [eiseres] van oordeel dat het van belang is om de door [naam verweerder 1] gestelde betalingen te kunnen controleren aan de hand van de bankafschriften. Er moet immers duidelijkheid komen over het in totaal ontvangen bedrag, te meer nu de hoogte van het bedrag aan huurpenningen thans ook afwijkt van het bedrag waarvan [naam verweerder 1] uitging bij het overzicht zoals is overgelegd als productie 42. [naam verweerder 1] dient dan ook alle bankafschriften te verstrekken waaruit de door hem gestelde betalingen aan huur blijken. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol van 28 augustus 2019.
[eiseres] heeft het door [naam verweerder 1] verstrekte overzicht van vaste lasten en onderhoudskosten
– waarvan hij de bedragen met stukken heeft onderbouwd – niet weersproken zodat van de juistheid daarvan wordt uit gegaan.
5. De vraag van [eiseres] waarom er na 2014 geen wettelijke huurverhoging is doorgevoerd terwijl het verhuurde is verbouwd en aanzienlijk verbeterd, wordt als tardief aangevoerd gepasseerd. Hetzelfde geldt voor haar verzoek om overlegging van de uitspraak van de huurcommissie. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om daarop al bij haar vordering in reconventie in te gaan, althans daarop haar vordering te richten, maar dat heeft zij niet gedaan. Zij is toen ook zelf uitgegaan van een bedrag van circa € 2.000,-- per maand gedurende ruim vier jaar, zonder daarbij de vraag te stellen waarom dat bedrag niet is verhoogd.
Ter zitting heeft [naam verweerder 1] hierover bovendien al aangevoerd dat de huurders lange tijd geen huur wilden betalen in verband met de slechte staat van het pand en dat vervolgens de huurcommissie het pand heeft bezichtigd en heeft geoordeeld dat de staat van het pand de huurprijs niet rechtvaardigde. [naam verweerder 1] heeft vervolgens aangevoerd dat per 1 januari 2019 voor het eerst wettelijke huurverhoging mogelijk was. Dat heeft [eiseres] ter zitting niet betwist, terwijl dat wel het moment was om dat te doen. Blijkens het door [naam verweerder 1] overgelegde overzicht is de huurprijs overigens inderdaad verhoogd per 1 januari 2019.
6. Gelet op al het voorgaande zal de zaak thans worden verwezen naar de rol van
28 augustus 2019 voor akte aan de zijde van [naam verweerder 1] . De zaak zal vervolgens worden verwezen naar de rol van 25 september 2019 voor antwoordakte aan de zijde van [eiseres] .
7. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

Beslissing

De rechtbank:

verwijst de zaak naar de rol van 28 augustus 2019 voor akte aan de zijde van [naam verweerder 1] voor het verstrekken van de bankafschriften waaruit de door hem gestelde huurbetalingen blijken tot en met maart 2019 van het pand aan de [adres 2] ;
verwijst de zaak vervolgens naar de rol van 25 september 2019 voor antwoordakte door [eiseres] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.F.M. Wouters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
773