ECLI:NL:RBROT:2019:6085

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
7667966 VV EXPL 19-158
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van inboedel in kort geding; verzet tegen verstekvonnis

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M. El Idrissi, een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap Soul-Inn B&B B.V., vertegenwoordigd door mr. J.S. Pols, met als doel de afgifte van zijn inboedel te vorderen. De procedure volgde op een eerder verstekvonnis van 14 december 2018, waarbij Soul-Inn was veroordeeld tot afgifte van een gedeelte van de inboedel van eiser. Eiser had zijn inboedel verloren na een ontruiming door Soul-Inn, die de kamer van eiser op 5 september 2018 had ontruimd en de inboedel had laten opslaan. Eiser vorderde in het kort geding dat Soul-Inn hem toegang zou verlenen tot zijn kamer en de inboedel terug zou geven, maar Soul-Inn stelde dat de inboedel inmiddels was vernietigd.

De kantonrechter heeft op 24 mei 2019 geoordeeld dat de vordering van eiser niet toewijsbaar was, omdat de inboedel niet meer in het bezit van Soul-Inn was. De rechter oordeelde dat eiser een spoedeisend belang had bij zijn vordering, maar dat de omstandigheden niet voldoende waren om de vordering in kort geding toe te wijzen. De rechter vernietigde het eerdere verstekvonnis en wees de vordering van eiser af, waarbij eiser werd veroordeeld in de proceskosten van Soul-Inn. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om zorgvuldig om te gaan met communicatie en de gevolgen van het niet tijdig reageren op juridische documenten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7667966 VV EXPL 19-158
uitspraak: 24 mei 2019
vonnis in kort geding van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gedaagde in verzet,
gemachtigde: mr. M. El Idrissi,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SOUL-INN B&B B.V.,
gevestigd te Delft,
gedaagde,
eiser in verzet,
gemachtigde: mr. J.S. Pols.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk “ [eiser] ” en “Soul-Inn”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- de inleidende dagvaarding van 30 november 2018, met producties;
- het verstekvonnis van 14 december 2018;
- de verzetdagvaarding van 17 april 2019, met producties;
- de nader overgelegde producties aan de zijde van [eiser] ;
- de pleitaantekeningen aan de zijde van [eiser] .
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 mei 2019. Beide partijen hebben ter zitting hun standpunten nader toegelicht. Van hetgeen ter zitting is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In de onderhavige procedure zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
Soul-Inn is eigenaar van het pand gelegen aan de [adres] . Soul-Inn heeft dit pand vanaf 1 mei 2013 verhuurd aan [bedrijf] .
[eiser] huurde van [bedrijf] te Rotterdam vanaf 3 april 2018 een onzelfstandige kamer gelegen op de 2e etage van het pand (hierna: de kamer).
2.2
Bij vonnis van de kantonrechter te Rotterdam van 28 mei 2018 is de huurovereenkomst tussen Soul-Inn en [bedrijf] (voorwaardelijk) ontbonden onder toekenning van een terme de grâce aan [bedrijf] . [bedrijf] is binnen die termijn niet overgegaan tot betaling van de huurschuld.
2.3
[eiser] is in de periode van 29 juni 2018 tot en met 7 september 2018 in Marokko verbleven.
2.4
Op 19 juli 2018 is de gerechtsdeurwaarder in opdracht van Soul-Inn tot ontruiming van het pand overgegaan. Soul-Inn heeft in augustus 2018 brieven gestuurd naar de onderhuurders en heeft op de deur van iedere kamer een brief bevestigd waarin mededeling is gedaan dat [bedrijf] geen huurder en onderhuurder meer is.
2.5
Soul-Inn heeft zichzelf op 5 september 2018 toegang verschaft tot de kamer van [eiser] en heeft de kamer ontruimd. Soul-Inn heeft vervolgens de inboedel van [eiser] laten opslaan door een verhuisbedrijf.
2.6
Bij brief van 14 september 2018 heeft (de gemachtigde van) [eiser] aan Soul-Inn verzocht hem toegang tot zijn kamer te verlenen en voorts de inboedel terug te geven.
Bij e-mail van 11 oktober 2018 heeft (de gemachtigde van) Soul-Inn de verzoeken van
[eiser] afgewezen, omdat volgens haar uit niets zou blijken dat [eiser] de kamer bewoonde.
2.7
[eiser] heeft bij dagvaarding van 3 oktober 2018 in kort geding - kort gezegd - gevorderd Soul-Inn te bevelen en te veroordelen haar verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst na te komen en [eiser] toegang tot de kamer te verschaffen en de kamer inclusief inboedel in de oorspronkelijk staat terug te brengen, een en ander op straffe van een dwangsom. Bij vonnis van 7 november 2018 heeft de kantonrechter de vorderingen van [eiser] afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten aan de zijde van Soul-Inn, vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde.
2.8
Soul-Inn heeft per e-mail van 9 november 2018 aan (de gemachtigde van) [eiser] medegedeeld dat de inboedel uiterlijk 23 november 2018 opgehaald diende te worden tegen betaling van de proceskosten, bij gebreke waarvan Soul-Inn ervan zou uitgaan dat
[eiser] afstand zou doen van de inboedel. Soul-Inn heeft daarbij voorts aan [eiser] medegedeeld dat zij de opslagkosten van € 150,00 per maand voor haar rekening zou nemen.
2.9
Soul-Inn heeft op 28 november 2018 aan het verhuisbedrijf opdracht gegeven de opgeslagen inboedel te vernietigen.
2.1
Bij verstekvonnis van de kantonrechter van 14 december 2018 is Soul-Inn veroordeeld tot overhandiging aan [eiser] van een gedeelte van de aan hem toebehorende inboedel, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Soul-Inn in de proceskosten.
2.11
De inboedel van [eiser] is uiteindelijk op 7 februari 2019 vernietigd.
2.12
Soul-Inn heeft per e-mail van 27 maart 2019 aan [eiser] medegedeeld dat van executie van het verstekvonnis geen sprake kan zijn, omdat de goederen van [eiser] zijn vernietigd.

3.Het geschil

3.1
[eiser] heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Soul-Inn te bevelen en te veroordelen tot overhandiging aan hem van een gedeelte van de aan [eiser] toebehorende inboedel, zijnde (i) een viertal koffers met kleren; (ii) een drietal dozen met administratie; (iii) een matras en (iv) een kussen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag en met veroordeling van Soul-Inn in de kosten van het geding.
3.2
Aan de eis heeft [eiser] - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
[eiser] heeft na terugkomst van zijn vakantie in september 2018 moeten constateren dat zijn inboedel na de ontruiming van het pand uit zijn kamer was verdwenen. Ondanks diverse aanmaningen is Soul-Inn niet overgegaan tot afgifte van de goederen. [eiser] heeft nimmer afstand gedaan van zijn inboedel en heeft zijn administratie en persoonlijke spullen per ommegaande nodig. [eiser] heeft dan ook een spoedeisend belang bij zijn vordering.
3.3
[eiser] stelt voorts dat Soul-Inn zich niet aan haar verplichtingen uit hoofde van zaakwaarneming heeft gehouden. Soul-Inn heeft niet de nodig zorg in acht genomen en heeft geen rekening gehouden met de gerechtvaardigde belangen van [eiser] . Na afloop van de mondelinge behandeling van het kort geding op 12 oktober 2018 hebben partijen een afspraak gemaakt over het ophalen van de inboedel. Door Soul-Inn is echter een uur van tevoren de eis gesteld dat [eiser] de inboedel kon terugkrijgen als hij de proceskosten tot een bedrag van € 400,00 en de opslagkosten zou voldoen. [eiser] was daartoe niet bereid en voor hem was het onbegrijpelijk waarom Soul-Inn de afspraak heeft afgezegd.
[eiser] was recentelijk en ook tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 10 december 2018 nog in de veronderstelling dat zijn inboedel was opgeslagen. Soul-Inn heeft nimmer aan [eiser] medegedeeld dat de inboedel was vernietigd. Door de gemachtigde van [eiser] zijn op 22 november en op 29 november 2018 e-mailberichten aan Soul-Inn via het gebruikelijke e-mailadres gestuurd. [eiser] acht het onwaarschijnlijk dat de gemachtigde van Soul-Inn van die berichten geen kennis heeft genomen. Dat de inboedel inmiddels is vernietigd dient dan ook voor rekening en risico van Soul-Inn te komen.
3.4
Soul-Inn heeft gevorderd haar te ontheffen van de bij verstekvonnis van 14 december 2018 tegen haar uitgesproken veroordeling en, opnieuw rechtdoende, de vordering van
[eiser] af te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding.
3.5
Daartoe is door Soul-Inn - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Soul-Inn heeft bij toeval kennis genomen van het verstekvonnis van 14 december 2018. Pas op 21 maart 2019 heeft de gemachtigde van Soul-Inn in de spambox een e-mailbericht van de gemachtigde van [eiser] aangetroffen, waarin is aangezegd dat het vonnis zal worden betekend en geëxecuteerd. Soul-Inn heeft aan [eiser] diverse mogelijkheden geboden zijn inboedel op te halen, zowel voorafgaand aan het kort geding waarin op
2 november 2018 vonnis is gewezen, als daarna onder betaling van de proceskosten van
€ 400,00. Soul-Inn was uit coulance bereid de opslagkosten voor haar rekening te nemen. Soul-Inn heeft zorgvuldig gehandeld jegens [eiser] . Door de gestelde termijn van 28 november 2018 ongebruikt te laten mocht Soul-Inn overgaan tot vernietiging van de goederen. [eiser] heeft daarmee immers te kennen gegeven afstand te willen doen van zijn goederen. Van Soul-Inn kon niet langer verwacht worden dat zij de opslagkosten voor haar rekening bleef nemen.
3.6
Nu [eiser] ervan op de hoogte was dat de goederen na 28 november 2018 vernietigd zouden worden kan het verstekvonnis niet in stand blijven. De vordering van [eiser] is niet toewijsbaar, aangezien teruggave onmogelijk is geworden. [eiser] heeft pas enkele maanden na het bestreden vonnis contact opgenomen met Soul-Inn, terwijl hij wist dat niet meer kon worden voldaan aan het verstekvonnis. Soul-Inn betwist dan ook dat sprake was van enige spoedeisendheid.

4.De beoordeling

4.1
Soul-Inn is bij dagvaarding van 17 april 2019 in verzet gekomen tegen het op
14 december 2018 door de kantonrechter onder zaaknummer 7375938 VV EXPL 18-531 gewezen verstekvonnis. [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat Soul-Inn
niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzet, omdat de verzetdagvaarding niet tijdig is uitgebracht. [eiser] heeft daartoe onder meer verwezen naar de e-mail van
18 februari 2019 waarbij door zijn gemachtigde is verwezen naar het bijgevoegde verstekvonnis van 14 december 2018.
4.2
Bij de beoordeling van de vraag of het verzet al dan niet tijdig is ingesteld, wordt voorop gesteld dat het verstekvonnis van 14 december 2018 niet aan Soul-Inn is betekend, terwijl het vonnis evenmin ten uitvoer is gelegd. Van belang is derhalve of door Soul-Inn een daad van bekendheid is gepleegd. Het recht van verzet is ingevolge het bepaalde in artikel 143 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gekoppeld aan een termijn van vier weken na een door een gedaagde gepleegde daad van bekendheid met het verstekvonnis. Van een daad van bekendheid is sprake indien een gedaagde door een gedraging blijk geeft van bekendheid met de (hoofd)inhoud van het vonnis dan wel de aangevangen tenuitvoerlegging daarvan. Dat is pas het geval als die daad naar buiten - maar niet noodzakelijk tegenover de wederpartij of diens raadsman - is verricht en de hiervoor bedoelde bekendheid daaruit ondubbelzinnig volgt.
4.3
Door Soul-Inn is aangevoerd dat alle e-mailberichten van de gemachtigde van
[eiser] in de spambox van haar gemachtigde terecht zijn gekomen en dat zij pas op
27 maart 2019 kennis heeft genomen van de e-mail van 21 maart 2019 en de inhoud van het verstekvonnis, waarna zij op 27 maart 2019 aan de gemachtigde van [eiser] heeft verzocht af te zien van executie. Dat de gemachtigde van [eiser] reeds op 18 februari 2019 een e-mail met het verstekvonnis als bijlage aan de gemachtigde van Soul-Inn heeft verzonden impliceert niet noodzakelijkerwijs een daad van bekendheid als hiervoor bedoeld. Immers, daaruit volgt niet ondubbelzinnig dat Soul-Inn als veroordeelde partij kennis heeft genomen van de (hoofd)inhoud van het verstekvonnis. Dat [eiser] het niet aannemelijk acht dat de gemachtigde en daarmee Soul-Inn de berichten niet heeft ingezien, wat daar verder ook van zij, is ontoereikend. Op grond van het voorliggende feitencomplex kan niet worden gesproken van een daad van bekendheid door Soul-Inn eerder dan op 27 maart 2019, als gevolg waarvan zij eerder in staat was tijdig verzet in te stellen. Bij gebrek aan andersluidende gegevens brengt dit met zich dat de verzettermijn niet vóór 27 maart 2019 is gaan lopen. Soul-Inn is op 17 april 2019 in verzet gekomen tegen dit verstekvonnis, derhalve binnen de wettelijke verzettermijn van vier weken. Daarmee is Soul-Inn ontvankelijk in het verzet en zal verder worden toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van het geschil.
4.4
Voldoende is gebleken dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde voorziening.
4.5
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen naar voren is gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
4.6
De vordering van [eiser] strekt tot teruggave op straffe van een dwangsom van
(een gedeelte van) zijn inboedel, namelijk een viertal koffers met kleding, een drietal dozen met administratie, een matras en een kussen. Een dergelijke vordering is in beginsel slechts in kort geding toewijsbaar indien voldoende aannemelijk is dat Soul-Inn de goederen nog in haar bezit heeft en voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter die vordering eveneens zal toewijzen. Vaststaat dat Soul-Inn na de uitspraak in kort geding van 2 november 2018 per e-mail van 9 november 2018 aan [eiser] te kennen heeft gegeven dat zij een retentierecht zal uitoefenen en dat de opgeslagen goederen uiterlijk op 23 november 2018 onder betaling van de proceskosten opgehaald dienden te worden. Hoewel partijen twisten over de ontvangst van de e-mailberichten van de gemachtigde van [eiser] en de vraag of door Soul-Inn voldoende zorg is betracht en zij mocht handelen zoals zij heeft gedaan, neemt het voorgaande niet weg dat door Soul-Inn ter zitting als onweersproken is gesteld dat de inboedel van [eiser] uiteindelijk op 7 februari 2019 is vernietigd. De conclusie luidt dan ook dat de vordering tot afgifte van de goederen niet toewijsbaar is.
4.7
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] in de proceskosten veroordeeld, met dien verstande dat de kosten van het uitbrengen van de verzetdagvaarding op grond van het bepaalde in artikel 141 Rv voor rekening van Soul-Inn zelf komen. Nu geen sprake is van een nietige dagvaarding zijn deze kosten immers het gevolg van het feit dat Soul-Inn in eerste instantie niet in het geding is verschenen.

5.De beslissing

de kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
vernietigt het op 14 december 2018 onder zaaknummer 7375938 VV EXPL 18-531
tussen partijen gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering (in al haar onderdelen) af;
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Soul-Inn vastgesteld op € 480,00 aan salaris voor haar gemachtigde, dit bedrag rechtstreeks aan die gemachtigde te voldoen.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.J. Smits en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
829