In deze zaak vordert eiser, een machinist bij NS Reizigers B.V., betaling van € 50.000,- op basis van een collectieve ongevallenverzekering afgesloten bij AIG Europe S.A. naar aanleiding van een ongeval op 14 januari 2006, waarbij hij letsel aan zijn rechterenkel opliep. Eiser stelt dat hij blijvend invalide is geraakt en dat zijn vordering pas opeisbaar werd na het vaststellen van een medische eindsituatie op 25 april 2015. De gedaagden, AIG en Groeneveld c.s., voeren aan dat de vordering is verjaard op grond van artikel 7:942 BW, omdat eiser al eerder aanspraak heeft gemaakt op de verzekering en de verjaringstermijn op dat moment is gaan lopen.
De rechtbank oordeelt dat de vordering van eiser inderdaad is verjaard. De rechtbank stelt vast dat de verjaringstermijn is aangevangen op 12 april 2006, toen de verzekeraar de aanspraak van eiser erkende. Eiser heeft in de periode tussen 25 februari 2009 en 18 januari 2017 geen contact met Groeneveld gehad, waardoor de verjaring op 20 juni 2012 is voltooid. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten. De rechtbank concludeert dat het beroep op verjaring door AIG niet onaanvaardbaar is, omdat eiser niet voldoende bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die dit zouden rechtvaardigen.