Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker om vergoeding van kosten heeft verzocht in verband met een beroepsprocedure tegen een opgelegde gedragsaanwijzing en de voorlopige hechtenis. De verzoeker, die in de strafzaak met parketnummer 10/742062-17 van 7 tot 10 mei 2017 in verzekering was gesteld op verdenking van openlijke geweldpleging, had twee verzoekschriften ingediend op grond van artikel 89 en artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank heeft de verzoeken op 11 juli 2019 in het openbaar behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de verzoeker zijn gehoord. De verzoeker was niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de strafzaak tegen de verzoeker is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank heeft geoordeeld dat er gronden van billijkheid aanwezig zijn om de verzoeker een schadevergoeding toe te kennen voor immateriële schade als gevolg van het voorarrest, alsook voor loonderving en gemaakte reiskosten. De rechtbank heeft de verzoeken tot vergoeding van kosten voor rechtsbijstand in verband met de procedures ex artikel 89 en 591a Sv toegewezen, met inachtneming van de verwijzing naar de meervoudige raadkamer.
In totaal is aan de verzoeker een schadevergoeding van € 540,= toegekend op grond van artikel 89 Sv en een totale vergoeding van € 2.388,76 op grond van artikel 591a Sv. De rechtbank heeft de verzoeken van de verzoeker toegewezen, met uitzondering van de kosten die verband houden met de beroepsprocedure tegen de gedragsaanwijzing, waarvoor de verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard. De beschikking is openbaar uitgesproken op 11 juli 2019.