In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap (hierna: eiseres) en een gedaagde die een bedrijfsruimte huurt. Eiseres stelt dat gedaagde in strijd handelt met de huurovereenkomst door het gehuurde niet uitsluitend te gebruiken voor de overeengekomen bestemming, namelijk schoonheidsverzorging, maar ook voor andere activiteiten zoals colportage en detailhandel via internet. Eiseres vordert ontruiming van het gehuurde en een verbod op de activiteiten die in strijd zijn met de huurovereenkomst.
De procedure begon met een dagvaarding op 5 juli 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 18 juli 2019. Eiseres werd vertegenwoordigd door mr. Th.C. Visser en zijn kantoorgenote, terwijl gedaagde werd bijgestaan door mr. V.T. Acar. De kantonrechter heeft de feiten en argumenten van beide partijen in overweging genomen. Eiseres heeft gesteld dat er andere bedrijven op het adres van het gehuurde zijn ingeschreven, wat volgens haar in strijd is met de huurovereenkomst.
De kantonrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat gedaagde de bedrijfsruimte op een andere manier gebruikt dan overeengekomen. De inschrijving van andere bedrijven op het adres heeft geen wezenlijke invloed op het gebruik van het gehuurde. De kantonrechter concludeert dat eiseres onvoldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering en dat zij in redelijkheid de uitkomst van een bodemprocedure kan afwachten. De vordering van eiseres wordt afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.