ECLI:NL:RBROT:2019:5970

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
7754026
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoeker in deelgeschilprocedure na regeling met verzekeraar

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in een deelgeschilprocedure tussen een verzoeker en de Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. drs. I.L. Madu, had een verzoek ingediend tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De procedure volgde op een verkeersongeval waarbij de verzoeker schade had geleden, waarvoor de verzekeraar aansprakelijkheid had erkend. De gemachtigde van de verzoeker had eerder een regeling voorgesteld, maar de verzekeraar had een lager bedrag aan buitengerechtelijke kosten aangeboden. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juni 2019 was de verzoeker zelf niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op 3 april 2019 een bedrag van € 10.000,00 had ontvangen van de verzekeraar, wat leidde tot finale kwijting van zijn schade. Hierdoor was er geen openstaand geschil meer tussen de verzoeker en de verzekeraar, en was de deelgeschilprocedure niet meer aan de orde. De kantonrechter heeft de verzoeker dan ook niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en het meer of anders verzochte afgewezen. De beslissing is genomen door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7754026 VZ VERZ 19-9806
uitspraak: 24 juli 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats verzoeker] ,
verzoeker,
gemachtigde: (thans) mr. drs. I.L. Madu te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te Den Haag,
verweerster,
gemachtigde: mr. L.C. Dufour te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘NN’ genoemd.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met producties, ontvangen op 7 mei 2019, en van het verweerschrift, ontvangen op 14 juni 2019.
De mondelinge behandeling van de zaak vond plaats op 19 juni 2019. [verzoeker] zelf is niet verschenen, wel zijn toenmalige gemachtigde mr. M. Yavuzyiğitoğlu (met zijn kantoorgenoot mr. drs. I.L. Madu). Namens NN is haar gemachtigde mr. L.C. Dufour verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat besproken is.

2.De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verzoeker] is op 9 november 2017 betrokken geraakt bij een verkeersongeval, veroorzaakt door een verzekerde van NN. NN heeft aansprakelijkheid voor de schade van [verzoeker] erkend.
2.2
De gemachtigde van [verzoeker] schrijft in een e-mail aan NN van 5 maart 2019, voor zover nu van belang:
In uw e-mail van 27 februari jl. stelt u voor, zonder enige vorm van onderbouwing, de BGK vast te stellen op € 3.000,00. Graag verneem ik wat uw motivatie hiervoor is.
Dezerzijds is bij e-mail d.d. 15 februari jl. u een zeer redelijk voorstel gedaan door de BGK te modereren van € 5.500,00 naar € 5.000,00. U zult zich er ongetwijfeld van bewust zijn dat de buitengerechtelijke kosten met iedere correspondentie die plaatsvindt, slechts oplopen. Dit debat wordt uwerzijds voortgezet. Desalniettemin bestaat de bereidheid de BGK alsnog vast te stellen op een slotbetaling ad € 5.000,00.
Mocht u dit voorstel niet accepteren, dan verneem ik graag een deugdelijke onderbouwing.
Ik constateer dat, indien de discussie wordt voortgezet, partijen uiteindelijk in een impasse zullen geraken, terwijl de eindstreep in zicht is. In dat geval zal cliënt zich noodzakelijkerwijs moeten wenden tot de rechter om die impasse te doorbreken.
Gelet op de procesrisico’s in geval van een eventuele procedure kan ik cliënt niet adviseren om nu reeds een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen, terwijl nog een geschil bestaat over een bepaald onderwerp.
2.3
De gemachtigde van [verzoeker] schrijft in een e-mail aan NN van 13 maart 2019, voor zover nu van belang:
Naar aanleiding van ons telefoongesprek van zojuist bevestig ik dat cliënt ter zake van zijn (im)materiële schade uw verzekeraar finale kwijting verleent, zodra de overeengekomen slotbetaling ad € 10.000,00 is bijgeschreven op zijn bankrekening. (…) Ter zake van de BGK zegde u mij toe op korte termijn een uitgebreide reactie te zullen geven op de verrichtingen zoals genoemd in de facturen.
2.4
Het bedrag van € 10.000,00 is op 3 april 2019 bijgeschreven op de bankrekening van [verzoeker] .
2.5
NN schrijft in een e-mail aan de gemachtigde van [verzoeker] van 18 april 2019:
Gezien uw mail van 13 maart 2019 gaan wij er vanuit dat de schade volledig en definitief met uw cliënt is geregeld. Wij maken daarom nog een bedrag van 3000 euro aan u over aan buitengerechtelijke kosten. Het totaal aan uw kosten komt dan op 4500 euro. Wij hebben u gewezen op ons BGK beleid. Verder is er door de Hoge Raad een dubbele redelijkheidscriterium opgesteld. Dit houdt in dat uw kosten redelijk moeten zijn en helemaal in een relatief eenvoudige zaak. Wij willen niet helemaal ingaan op uw declaraties maar in uw declaratie van 11 juni 2018 claimt u bijvoorbeeld al 2 x 450 voor het opstellen van schadestaten waar een dag tussen zit. Dan hebben wij het nog niet over de ongelofelijke vele correspondentie met uw cliënt waarover de rechtbank zich kortgeleden heeft uitgesproken. Wij gaan er dus vanuit dat na onze betaling van 3000 euro aan u ook uw kosten volledig zijn geregeld.

3.Het geschil

3.1
[verzoeker] vraagt in dit deelgeschil veroordeling van NN tot betaling van € 3.509,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, met begroting van de kosten van dit deelgeschil op een bedrag van € 4.521,17.
3.2
NN voert verweer tegen het verzoek.
3.3
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [verzoeker] en NN het verzoek en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.

4.De beoordeling

4.1
Een deelgeschilprocedure biedt betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase een eenvoudige en snelle toegang tot de rechter, ter bevordering van de totstandkoming van een minnelijke regeling tussen partijen.
4.2
De gemachtigde van [verzoeker] schrijft in de e-mail aan NN van 13 maart 2019 (zie 2.3) dat [verzoeker] NN finale kwijting verleent voor zijn (im)materiële schade op het moment dat een bedrag van € 10.000,00 op zijn bankrekening is bijgeschreven. Dit is op 3 april 2019 gebeurd. Met die bijschrijving is op 3 april 2019 een einde gekomen aan het geschil tussen [verzoeker] en NN. De totstandkoming van een minnelijke regeling tussen partijen is dus niet meer aan de orde, die regeling is er immers al. De deelgeschilprocedure staat daarom niet meer open voor [verzoeker] . Het verzoek van [verzoeker] kan daarom niet in behandeling genomen worden, hij wordt met andere woorden ‘niet-ontvankelijk’ verklaard in zijn verzoek. Voor begroting van de kosten van het deelgeschil bestaat gelet hierop geen aanleiding.
4.3
De kosten van de gemachtigde van [verzoeker] waar het in deze zaak om gaat betreffen uiteraard ook schade van [verzoeker] zelf. Uit het feit echter dat [verzoeker] NN na betaling van € 10.000,00 wat zíjn (im)materiële schade betreft finale kwijting verleent, in combinatie met de opmerking verderop in de e-mail van 13 maart 2019 dat de gemáchtigde van [verzoeker] een reactie op zíjn kosten afwacht, kan de kantonrechter niet anders dan de conclusie trekken dat [verzoeker] zijn vordering op NN wat de schade als bedoeld in artikel 6:96 BW betreft, op een of andere manier verkocht heeft aan zijn gemachtigde, dan wel beschouwt als een kwestie tussen NN en die gemachtigde. Het feit dat [verzoeker] zelf niet op de mondelinge behandeling verscheen ondersteunt deze zienswijze. [verzoeker] heeft namelijk zelf inmiddels niets meer met deze kwestie te maken.
4.4
De discussie over de kosten wordt gevoerd tussen de gemachtigde van [verzoeker] en NN. Een deelgeschilprocedure leent zich echter niet voor die discussie. Een deelgeschilprocedure is namelijk alleen voor de ‘persoon die een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel’ (artikel 1019w lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en dat is de gemachtigde van [verzoeker] niet.

5.De beslissing

De kantonrechter:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. E. van Schouten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686