ECLI:NL:RBROT:2019:5872

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
7734732 \ VZ VERZ 19-9166
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen ABN AMRO Bank N.V. en werknemer wegens vermeende schending van interne regels

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen ABN AMRO Bank N.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De werknemer was sinds 1 januari 1991 in dienst bij ABN AMRO en was laatstelijk werkzaam als Assistent Kredieten. Op 29 oktober 2018 heeft de bank de werknemer op staande voet ontslagen, wat door de kantonrechter op 28 maart 2019 werd vernietigd. De bank heeft vervolgens in hoger beroep gevraagd om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, stellende dat de werknemer in strijd heeft gehandeld met interne regels van de bank, met name door zijn eigen bankrekeningen en die van zijn familieleden te raadplegen en een klacht van zijn vrouw intern af te handelen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer de regels heeft overtreden, maar heeft ook overwogen dat deze overtredingen niet zodanig verwijtbaar zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst in stand te houden. De werknemer heeft gedurende zijn lange dienstverband geen eerdere waarschuwingen of negatieve aantekeningen ontvangen en heeft altijd naar behoren gefunctioneerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer niet met kwade bedoelingen heeft gehandeld en dat de overtredingen niet de kern van de belangen van de bank hebben geraakt. Daarom heeft de kantonrechter het verzoek van ABN AMRO tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en de bank veroordeeld in de proceskosten van de werknemer.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7734732 \ VZ VERZ 19-9166
uitspraak: 5 juli 2019
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. M.J.M.T. Keulaerds,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder] ,
verweerder,
gemachtigde: mr. L. van Luipen.
Partijen zullen worden aangeduid als “ABN” respectievelijk “ [verweerder] ”.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, met producties;
  • het verweerschrift, met producties;
  • de door ABN toegezonden producties
  • de door partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitaantekeningen.
1.2
Op 6 juni 2019 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in zoverre niet weersproken inhoud van de producties, staat tussen partijen het volgende vast.
2.1
Met ingang van 1 januari 1991 is [verweerder] , geboren op [geboortedatum] , in dienst getreden van ABN. [verweerder] was laatstelijk werkzaam in de functie van Assistent Kredieten, tegen een maandloon van € 3.731,67 bruto, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten, dit op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
2.2
Op 29 oktober 2018 heeft ABN [verweerder] medegedeeld hem op staande voet te ontslaan en hem een (ontslag)brief overhandigd. Deze brief luidt, voor zover van belang:
“(…)De dringende reden bestaat uit het navolgende.
Aanvraag betaalpassen, indienen klacht en betaling kleine klantvergoeding EUR 7,50
U heeft op 8 juni 2018 in het interne banksysteem Debitcards twee nieuwe betaalpassen aangevraagd en vier betaalpassen van uw partner en van u en uw partner gezamenlijk als vervallen geregistreerd. Daarnaast heeft u op de genoemde datum in het interne banksysteem Siebel een klacht aangemaakt. De klacht had betrekking op de in uw optiek ten onrechte door de bank bij uw partner in rekening gebrachte kosten (EUR 7,50) voor de aanvraag van een GoldCard. U heeft om die reden in Siebel, maar ook op een I-form, ingevoerd dat ten laste van de bank aan uw vrouw een kleine klantvergoeding van EUR 7,50 diende te worden betaald. Opmerkelijk daarbij is dat u de notitie in Siebel uit de derde persoon geschreven heeft. Tevens is opmerkelijk dat u op het I-form alleen de meisjesnaam van uw partner (‘ [meisjesnaam partner] ’) heeft vermeld en niet de naam waarmee uw partner als klant bij de bank bekend is (‘ [naam partner] ’).
Met bovenstaande handelingen heeft u op 8 juni 2018 gehandeld in strijd met de policy ‘Eigen bankzaken en privérelaties’. Het is u niet toegestaan om eigen zaken danwel bankzaken van privérelaties te verrichten met (interne) systemen van de bank. Het is u bovendien niet toegestaan om te beslissen over het toekennen van een kleine klantvergoeding aan een privérelatie (uw partner).
Registratie Siebel ten behoeve van partner
Op 19 september 2018 heeft u opnieuw een klacht aangemaakt in Siebel ten behoeve van uw partner. De inhoud van de klacht was dat de nieuwe GoldCard niet juist gekoppeld was en dat beide kaarten kosteloos als hoofdkaart geregistreerd dienden te worden. Deze klacht is afgewezen door de afdeling Klachtenafhandeling. U heeft door het doen van deze registratie voor uw partner opnieuw gehandeld in strijd met de policy ‘Eigen bankzaken en privérelaties’.
Raadplegen eigen rekeningen en rekeningen gezinsleden
Voorts heeft u in de periode van 28 december 2016 tot 27 september 2018 meerdere keren uw eigen rekeninggegevens en tevens de rekeningen van uw partner en uw twee kinderen geraadpleegd. Het gaat onder meer om raadplegingen van 200 schermen aan bij- en afschrijvingen. In deze periode heeft u daarnaast rekeninggegevens van uw ouders geraadpleegd. Op 11 november 2015 en 1 december 2015 heeft u rekeninggegevens bekeken van twee klanten die bij u in de straat woonachtig/gevestigd zijn. Van deze raadplegingen zijn geen notities gemaakt in Siebel. U heeft verklaard dat u zich de raadplegingen van uw buren niet kunt herinneren, maar dat u er zeker van bent dat er een zakelijke aanleiding moet bestaan. Van een zakelijke aanleiding is evenwel niet gebleken. Bovendien is het nooit toegestaan om bankzaken van privérelaties te doen. U heeft door het doen van de betreffende raadplegingen opnieuw gehandeld in strijd met de policy ‘Eigen bankzaken en privérelaties’.
(…)”.
2.3
Bij beschikking van 28 maart 2019 heeft de kantonrechter het ontslag op staande voet vernietigd en ABN veroordeelt tot het toelaten van [verweerder] tot het werk. Dit heeft ABN tot op heden nagelaten.
2.4
ABN is tegen de beslissing van de kantonrechter in hoger beroep gekomen.

3.Het verzoek

3.1
ABN heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
Primair
de arbeidsovereenkomst tussen ABN en [verweerder] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, zulks op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 3 sub e BW;
te bepalen dat ABN op grond van artikel 7:673 lid 7 sub c BW geen transitievergoeding aan [verweerder] verschuldigd is;
Subsidiair
de arbeidsovereenkomst tussen ABN en [verweerder] op de kortst mogelijke termijn te ontbinden, zulks op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 3 sub g BW;
Primair en Subsidiair
[verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Zij heeft daaraan (kort gezegd) – naast hetgeen reeds in de vaststaande feiten is opgenomen – ten grondslag gelegd dat [verweerder] in strijd heeft gehandeld met de interne regels binnen de bank. De regels binnen ABN dienen strikt te worden nageleefd, gelet op haar vertrouwensfunctie in het maatschappelijk verkeer. Integriteit en vertrouwen zijn van groot belang in het bankwezen, dit is mede de reden dat er inmiddels een ‘bankierseed’ bestaat. Het (ernstig) verwijtbaar handelen valt uiteen in twee categorieën: ten eerste het in de interne systemen van de bank raadplegen van zijn eigen bankrekening en die van privérelaties en ten tweede het afhandelen van eigen bankzaken, waaronder het aanvragen van nieuwe betaalpassen voor zichzelf en zijn echtgenote en het toekennen van een klantvergoeding aan zijn echtgenote.
3.3
Hetgeen ABN verder heeft aangevoerd komt – voor zover van belang – onder de beoordeling aan de orde.

4.Het verweer en het tegenverzoek

4.1
[verweerder] heeft verweer gevoerd en gesteld dat hij zich er niet van bewust was dat hij de interne regels overtrad. Hij heeft altijd naar eer en geweten gehandeld en heeft nimmer de bank benadeeld. Nu hij op de hoogte is van de regels zal hij deze nooit meer overtreden. [verweerder] is direct vanuit zijn studie bij ABN gaan werken en werkt daar nu al 27 jaar naar alle tevredenheid. [verweerder] kan nog steeds goed overweg met zijn collega’s en kan dus gemakkelijk weer aan het werk.
4.2
Indien de kantonrechter van oordeel is dat de arbeidsovereenkomst dient te worden ontbonden, maakt [verweerder] aanspraak op de transitievergoeding en een billijke vergoeding.
4.3
Hetgeen [verweerder] verder heeft aangevoerd komt – voor zover van belang – onder de beoordeling aan de orde.
5. De beoordeling
5.1
Ter zitting is gesproken over de vraag of het door ABN gedane verzoek als voorwaardelijk moet worden beschouwd, gelet op het feit dat zij in hoger beroep tegen voornoemde beslissing van de kantonrechter betreffende het ontslag op staande voet het standpunt inneemt dat de arbeidsovereenkomst al tot een einde is gekomen als gevolg van het door haar gegeven ontslag op staande voet.
5.2
Gevolg van het feit dat de kantonrechter het ontslag op staande voet heeft vernietigd, is dat de arbeidsovereenkomst op dit moment hoe dan ook – dus ongeacht de beslissing van het gerechtshof – nog bestaat. Het gerechtshof kan immers – als zij van oordeel is dat de kantonrechter het ontslag ten onrechte heeft vernietigd – de arbeidsovereenkomst doen eindigen op een in de toekomst gelegen moment (artikel 7:683 lid 5 en lid 6 BW en Memorie van Toelichting, Kamerstukken Tweede Kamer 2013-2014, 33818, nummer 3, p.120). Het betreft in die zin dus een regulier ontbindingsverzoek.
5.3
Vooropgesteld wordt dat de bancaire sector met goede redenen heeft gekozen voor veel en stringente interne regels. De functie van banken in het maatschappelijk verkeer en het maatschappelijke debat dat over de wijze waarop zij die rol vervullen is gevoerd, hebben daartoe aanleiding gegeven. Naleving van die regels, is van evident belang. Het in strijd handelen met interne regels die tot doel hebben de integriteit van het bankwezen te beschermen is, vanwege die verzwaarde functie, al gauw verwijtbaar.
5.4
Voor ontslag is echter vereist dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Naar het oordeel van de kantonrechter dient dan ook niet slechts in abstracte zin gekeken te worden naar de regels en de overtreding daarvan. Van belang is ook bijvoorbeeld wélke regels het betreft en wat het achterliggende doel van die regels is geweest. Ook is van belang hoeveel nadruk er op de regels is gelegd door de werkgever en of de werknemer voor de gevolgen van zijn handelen is gewaarschuwd.
Bovendien ligt in het door de wet gestelde kader besloten dat de omstandigheden van het geval, waaronder de persoon van de werknemer en de context waarbinnen zijn handelen heeft plaatsgevonden, worden meegewogen.
5.5
Het bovenstaande in aanmerking genomen komt de kantonrechter tot het volgende oordeel.
5.6
Vast staat dat door [verweerder] regels zijn overtreden. Hij heeft in strijd met de regels zijn eigen bankrekeningen en die van familieleden geraadpleegd binnen het systeem van de bank en hij heeft een klacht van zijn vrouw intern afgehandeld.
5.7
De vraag is of deze overtredingen voldoende verwijtbaar zijn in de zin van het voornoemde wettelijke kader. Daarbij zijn de volgende omstandigheden van belang.
5.8
[verweerder] heeft een aantal rekeningen waartoe hij ook privé formeel gemachtigd was bekeken. ABN heeft niet kunnen uitleggen wáárom het werknemers verboden is om hun eigen rekeningen via het interne systeem in te zien. Dat en waarom het systeem niet mag worden gebruikt voor het inzien van gegevens waar men zonder dienstverband bij de bank niet bij zou kunnen komen, is duidelijk. Het betreft bijvoorbeeld mogelijk frauduleus handelen. Het onderhavige geval is evenwel wezenlijk anders. Het gaat enkel om het kijken naar bijvoorbeeld bij- en afschrijvingen van “eigen” rekeningen. Het zijn dus activiteiten die allerminst de kern raken van de bedoeling van de in het bankwezen gestelde regels.
5.9
Vast staat verder dat [verweerder] dit geregeld deed en dit niet “stiekem” deed. Hieruit blijkt dat [verweerder] zich van geen kwaad bewust was. Voorts is duidelijk dat [verweerder] geen kwade bedoelingen had en dat ABN op geen enkele wijze schade is berokkend; ABN stelt dit ook niet. Voorts staat vast dat [verweerder] nooit gewaarschuwd is voor het bekijken van zijn bankzaken via de interne systemen.
5.1
[verweerder] heeft ook de gegevens van de rekening van zijn echtgenote ingezien, terwijl hij daartoe formeel niet gemachtigd was. [verweerder] heeft evenwel onweersproken gesteld dat zijn echtgenote hem heeft toegestaan om die gegevens in te zien. [verweerder] kan die rekening, door gebruikmaking van persoonlijke gegevens van zijn echtgenote, ook in huiselijke kring inzien.
5.11
Met betrekking tot de afhandeling van de klacht van zijn vrouw over bankpassen, geldt het volgende. Vast is komen te staan dat [verweerder] , nadat de afhandeling van de klacht enkele keren is misgegaan, zelf actie heeft ondernomen. Duidelijk is dat hij dit in alle openheid heeft gedaan (hij heeft een interne notitie geschreven) en hij heeft zich daarbij gehouden aan de wijze waarop dit soort klachten veelal worden behandeld. Voor klachtafhandeling geldt een 4-ogen principe; dat was bij [verweerder] ook bekend. De afhandeling van de klacht is goedgekeurd. [verweerder] was in zijn functie ook gerechtigd klachten af te handelen. Of [verweerder] bewust de meisjesnaam van zijn vrouw heeft ingevuld of niet, waarover een deel van het partijdebat is gegaan, is gelet op het bovenstaande niet doorslaggevend.
5.12
Uit bovenstaande volgt een beeld van een medewerker die inderdaad, zoals ABN in feite stelt, miskend heeft in welke omgeving hij werkzaam is (het bankwezen) en zich dientengevolge onvoldoende bewust is geweest van de gevoeligheid van zijn handelen. Het overtreden van de regels zoals door [verweerder] gedaan heeft echter onvoldoende geraakt aan de kern van de belangen die de regels moeten beschermen.
5.13
Daarmee zijn de vaststaande verwijten besproken. Het enige door ABN gemaakte verwijt dat niet vast staat, is de stelling dat [verweerder] ook bewust rekeningen van zijn buren heeft ingezien. [verweerder] heeft gemotiveerd aangevoerd dat dit “lijstwerk” betrof dat hem is opgedragen door de werkgever. Hij heeft op geen moment doorgehad dat hij gegevens van buren bekeek. [verweerder] heeft daarbij gesteld dat uit de gegevens van de bank ook zal blijken dat [verweerder] op die dag zeer veel gegevens heeft ingezien, hetgeen bewijst dat inderdaad sprake was van lijstwerk. [verweerder] heeft eerder al gesteld dat hij precies weet waar binnen de bank de relevante gegevens kunnen worden opgezocht. Daarop is ABN niet ingegaan. Zij heeft bij verzoekschrift slechts gesteld geen lijstwerk voor die periode te hebben gevonden. Verder heeft zij een uitdraai in het geding gebracht waaruit blijkt dat [verweerder] aan het eind van de dag de gegevens van de buren heeft ingezien en daarna de gegevens van zijn familie heeft ingezien. Een en ander strookt met de verklaringen van [verweerder] hieromtrent: aan het einde van de dag, als daar tijd voor was, werd nog wat lijstwerk gedaan. De kantonrechter kan dus niet tot de conclusie komen dat [verweerder] de systemen van de bank heeft gebruikt om (onrechtmatig) gegevens van zijn buren in te zien. De kantonrechter komt echter – gelet op het navolgende – niet toe aan het leveren van bewijs.
5.14
Uit de stukken volgt dat ABN naar aanleiding van de afhandeling van de interne klacht door [verweerder] onderzoek heeft gedaan naar [verweerder] . Ze hebben de raadplegingen van [verweerder] onderzocht en zijn daarbij teruggegaan tot 3 mei 2013. Van belang is dat het nu aan de orde zijnde verwijt (in samenhang met hetgeen hiervoor onder 5.5 t/m 5.12 is besproken), het enige is dat ABN verder ‘gevonden’ heeft in haar zoektocht naar verdere gedragingen die aangemerkt kunnen worden als verwijtbaar handelen. Relevant daarbij is dat sprake is van een dienstverband van inmiddels 27 jaar. Dit onderdeel van de aan [verweerder] gemaakte verwijten stamt uit het jaar 2015. Hij heeft sindsdien in ieder geval nimmer meer gekeken op rekeningen (behoudens de reeds besproken privé raadplegingen) waartoe geen zakelijke aanleiding bestond. Duidelijk is dus ook dat het in ieder geval geen structureel gedrag betreft. Voorts is ook duidelijk dat, als de stellingen van ABN op dit punt juist zijn, [verweerder] zijn gedrag heeft verbeterd. Dit leidt ertoe dat niet zonder meer geconcludeerd kan worden dat nu, vier jaar later, een situatie bestaat waarin van de van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst in stand te houden. Daartoe wegen ook nog de hierna te noemen omstandigheden mee, welke omstandigheden in relatie tot alle gestelde verwijten van belang zijn.
5.15
Duidelijk is dat [verweerder] nimmer kwade bedoelingen heeft gehad en gedurende zijn 27 jaar lange dienstverband geen, althans niet vaak genoeg in voldoende mate, gedrag heeft laten zien dat in strijd is met de essentie en ratio van de door ABN gehanteerde regels.
5.16
Van belang is verder dat [verweerder] al 27 jaar naar tevredenheid bij ABN werkt. Nooit is hem een waarschuwing, berisping of een andere negatieve aantekening gegeven. ABN stelt ook niet dat zij [verweerder] verdenkt van frauduleus gedrag. Hij doet zijn werk naar behoren en is een gewaardeerd medewerker. Deze elementen mogen niet uit het oog worden verloren.
5.17
Bezien in het licht van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat het handelen van [verweerder] niet zodanig verwijtbaar is dat van ABN in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij het dienstverband met [verweerder] in stand houdt.
5.18
ABN heeft verder onvoldoende gesteld om tot de conclusie te komen dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding in de zin van de wet. [verweerder] heeft juist onweersproken gesteld dat de mensen met wie hij dagelijks werkt hem zonder problemen weer welkom zouden heten op de werkvloer. De kantonrechter kan dat – met de informatie die hem ter beschikking is gesteld – begrijpen. Het lijkt erop dat ABN in deze procedure (overigens niet onbegrijpelijk) een meer principieel standpunt heeft willen uitdragen en in mindere mate gericht is geweest op de persoon van [verweerder] .
5.19
De slotsom is dat de verzoeken worden afgewezen. ABN wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt ABN in de kosten van dit geding aan de zijde van [verweerder] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 721,-- aan gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Vlaswinkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
527