ECLI:NL:RBROT:2019:5871

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
C/10/562322 / HA ZA 18-1093
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident inzake internationale bevoegdheid en forumkeuzebeding in civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een bevoegdheidsincident waarbij de internationale bevoegdheid van de rechtbank aan de orde is. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.M. Hoppenbrouwers, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in Spanje woont en wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. H.T. Kernkamp. De partijen hebben in een overeenkomst van 8 februari 2017 een forumkeuze gemaakt voor de rechtbank in Rotterdam. De gedaagde heeft echter aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is, omdat de vorderingen voortvloeien uit de ontbinding van een vennootschap en dat de Spaanse rechter exclusief bevoegd is op basis van artikel 24 Brussel I bis.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen. De eiser heeft gesteld dat de overeenkomst nietig is op grond van de consumentenbepalingen van Brussel I bis, terwijl de gedaagde betoogt dat de forumkeuze geldig is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de forumkeuze voldoet aan de vereisten van artikel 25 Brussel I bis en dat de vorderingen van de gedaagde niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Spaanse rechter vallen. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagde afgewezen en de zaak aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

De uitspraak is gedaan op 24 juli 2019 door mr. J.F. Koekebakker, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat de rechtbank Rotterdam bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen. De beslissing over de kosten van het incident is aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/562322 / HA ZA 18-1093
Vonnis in incident van 24 juli 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.M. Hoppenbrouwers te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] , Spanje,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H.T. Kernkamp te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 september 2018 met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
  • de conclusie van antwoord in incident;
  • de conclusie van repliek in het incident;
  • de conclusie van dupliek in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Voor zover in dit incident van belang, geldt het volgende.
2.2.
[verweerder] en [eiseres] hebben van 3 juni 2013 tot 27 mei 2016 gezamenlijk een Thais restaurant geëxploiteerd in Spanje, destijds genaamd Siam 2 S.C. [verweerder] en [eiseres] hebben gezamenlijk besloten om de
sociedad civil(S.C., hierna: de vennootschap) te ontbinden. Sinds 27 mei 2016 heeft [eiseres] het restaurant als
autonomo(zzp’er) voortgezet.
2.3.
Op 8 februari 2017 hebben [verweerder] en [eiseres] een in de Duitse taal opgestelde overeenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend met afspraken over de verdere samenwerking alsmede over enkele financiële zaken.
2.4.
In deze overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende vermeld.
“(…)
Wünschen zusammen einen Vertrag machen wegen:
1. Von April 2013 bis Juni 2016 hatten PvH und DV zusammen einen C. V. (Siam 2)
nach Spanischen gesetz.
2. PvH hat investiert.
3. Wegen gesetzänderung ist einen C.V. in Spanien nicht weiter möglich.
4. DV macht geschäft weiter als Autonomo.
5. DV hat noch ein Schuld beim PvH/Lapa im Grösse von € 39.066,83 Beilage Dies
wird nach unten beigestellt ab € 30.000,-.
6. Beiden wünschen ihren C.V. verabredungen weiter machen und vereinbaren
deswegen folgendes.
Verabredungen:
1. DV bezahlt an Lapa monatlich € 1.000,- bis Totaler Schuld abgelöscht ist.
2. DV bezahlt monatlich an PvH eine summe von € 300,- für benutzen Kia Sportage die
Eigentum ist von PvH. DV benutzt der Kia seit Juli 2016.
3. DV bekommst € 2.500,- im monat als Arbeidskosten.
4. PvH macht hilfarbeiten wie Website, Facebook, email, gewinnberechnung und
rechtliche sachen. wie bischer.
5. Gewinn wird verteilt wie folgendes, 50% für unerwartete Kosten geht auf separate
Rechnung wozu beiden zugang haben. 25% ist für DV und 25% ist für PvH.
6. Gewinn berechnung wird gemacht wie im Beilage 2 steht. Diesem Vertrag wird
geschlossen unter Holländisches Recht und beim Streitigkeiten ist Gerecht im
Rotterdam zuständig.”

3.De vordering en de grondslag daarvan in de hoofdzaak

3.1.
[eiser] vordert, bij zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag ad € 24.261,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
  • [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag ad € 88.562,-, althans een bedrag ad € 44.281,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid, althans vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
  • [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag ad €1.953,- ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
  • [gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding, zulks te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na de dag waarop het vonnis is gewezen.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] de door partijen gemaakte afspraken, zoals vastgelegd in de door hen gesloten overeenkomst van 8 februari 2017, niet, althans niet geheel, is nagekomen.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank zich, bij zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, onbevoegd verklaart om van de vordering kennis te nemen, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding, en te bepalen dat wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis.
4.2.
[eiseres] voert hiertoe het volgende aan. De vorderingen van [verweerder] betreffen de gevolgen van de ontbinding van de vennootschap en een overeenkomst van lening op afbetaling. [eiseres] had terzake voor het gerecht van haar woonplaats in Spanje moeten worden opgeroepen op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 1 van de Verordening 44/2001 van 22 december 2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I). De in de overeenkomst van 8 februari 2017 opgenomen forumkeuze voor de rechtbank Rotterdam is nietig omdat op grond van het bepaalde in artikel 24 lid 2 Brussel I de Spaanse rechter in casu exclusief bevoegd is om kennis te nemen van geschillen met betrekking tot ontbinding van vennootschappen.
Voor zover de vordering is gegrond op de tussen partijen aangegane lening, valt deze onder het bereik van artikel 17 lid 1 Brussel I, nu [eiseres] in die transactie de hoedanigheid van consument heeft en [verweerder] aldus de wederpartij van de consument betreft. Ingevolge artikel 18 lid 2 Brussel I kan de vordering die tegen de consument wordt in gesteld door de wederpartij bij de overeenkomst slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waar de consument woonplaats heeft.
4.3.
[verweerder] voert verweer, strekkende tot afwijzing van de incidentele vordering.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling van het incident

5.1.
Vooraf zij opgemerkt dat [eiseres] zich beroept op de Verordening 44/2001 van 22 december 2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (Brussel I). Nu sedert 10 januari 2015 de Verordening 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I bis) van toepassing is, zal de rechtbank Brussel I bis toepassen.
5.2.
[eiseres] heeft aangevoerd dat zij slechts voor de rechter van haar woonplaats in Spanje kan worden gedagvaard op grond van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I bis.
5.3.
Artikel 4 lid 1 Brussel I bis bepaalt
“Onverminderd deze verordening worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.”
Of [eiseres] krachtens de in de afdelingen 2 tot en met 7 van hoofdstuk II Brussel I bis zoals genoemd in artikel 5 lid 1 Brussel I bis voor een gerecht in een andere lidstaat dan Spanje kon worden opgeroepen, wordt hierna onderzocht.
5.4.
[verweerder] heeft in dit verband aangevoerd dat op grond van artikel 25 Brussel I bis een uitzondering op de hoofdregel van artikel 4 lid 1 Brussel I bis van toepassing is als partijen een forumkeuze zijn overeengekomen. Dit is in casu het geval, aldus [verweerder] , nu partijen zijn overeengekomen dat de rechtbank Rotterdam exclusief bevoegd is.
5.5.
Dat een forumkeuze is uitgebracht voor deze rechtbank die voldoet aan artikel 25 Brussel I bis heeft [eiseres] niet betwist, zodat dat vaststaat.
5.6.
[eiseres] heeft aangevoerd dat het forumkeuzebeding in de overeenkomst met [verweerder] waarop [verweerder] zich beroept nietig is wegens strijd met het bepaalde in artikel 24 lid 2 Brussel I bis. De door [verweerder] volgens [eiseres] ingestelde vordering betreft (onder meer) een geschil met betrekking tot de (gevolgen van de) ontbinding van een vennootschap in de zin van artikel 24 aanhef en lid 2 Brussel I bis en in dat geval is het gerecht van de lidstaat waar de vennootschap gevestigd is exclusief bevoegd. In dit geval is dat de Spaanse rechter, aldus [eiseres] . [eiseres] heeft hieraan toegevoegd dat de vennootschap weliswaar is uitgeschreven, maar dat onduidelijk is of de vennootschap nog bestaat of niet, nu enerzijds sprake zou zijn van opheffing, maar partijen anderzijds het volgende in hun overeenkomst opnemen: “Beiden wünschen ihren C.V. verabredungen weiter machen und vereinbaren deswegen folgendes.”
5.7.
[verweerder] heeft hiertegen aangevoerd dat de overeenkomst tot ontbinding van de vennootschap van 30 april 2016 geen onderwerp van geschil is en derhalve niet aan zijn vordering ten grondslag ligt. [verweerder] stelt dat slechts de overeenkomst van 8 februari 2017, die ziet op de verdere samenwerking tussen partijen en enkele financiële zaken, ten grondslag ligt aan zijn vorderingen. Voorts heeft [verweerder] gesteld dat de s
ociedad civilis opgeheven en uitgeschreven en dat de verwijzing naar deze vennootschap in de overeenkomst van 8 februari 2017 enkel en alleen is opgenomen omdat de financiële afspraken uit de ontbinding van de vennootschap voortvloeien en partijen die wilden vastleggen. Dat een en ander zodanig met elkaar gerelateerd is dat er sprake is van één geschil dat binnen de reikwijdte van artikel 24 Brussel I bis valt, snijdt in de visie van [verweerder] geen hout nu er geen geschil is over de ontbinding van c.q. de ontbonden vennootschap.
5.8.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 24 aanhef en lid 2 Brussel I bis bepaalt:
“Ongeacht de woonplaats van partijen zijn bij uitsluiting bevoegd:
(…)
2. voor de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van vennootschappen of rechtspersonen met een plaats van vestiging in een lidstaat, dan wel van de besluiten van hun organen: de gerechten van die lidstaat. Om deze plaats van vestiging vast te stellen, past het gerecht de regels van het voor hem geldende internationaal privaatrecht toe;”
5.9.
De exclusieve bevoegdheidsregels van artikel 24 Brussel I bis dienen restrictief te worden uitgelegd (in het bijzonder met betrekking tot artikel 24 lid 2 Brussel I bis HvJ EU 2 oktober 2008, C‑372/07, Jur. 2007, p. I‑7403, NJ 2009/192 (Hassett en Doherty)). Uit de tekst van artikel 24 aanhef en lid 2 Brussel I bis volgt niet dat de in dat artikel aangewezen gerechten bevoegd zijn in geschillen met betrekking tot de gevolgen van de ontbinding van een vennootschap. Daarnaast geldt dat [eiseres] haar stelling dat onvoldoende duidelijk is of de vennootschap nog bestaat en dat de beëindiging van de vennootschap tevens onderwerp van geschil is tussen partijen volstrekt onvoldoende heeft onderbouwd, in het licht van de onderbouwde stellingen van [verweerder] . Het beroep van [eiseres] op artikel 24 aanhef en lid 2 Brussel I bis slaagt derhalve niet. Hetgeen [eiseres] hieromtrent verder heeft aangevoerd doet aan dit oordeel niet af.
5.10.
Daarnaast heeft [eiseres] aangevoerd dat de vorderingen van [verweerder] (mede) zijn gebaseerd op een overeenkomst ter zake van een lening op afbetaling en dat [eiseres] deze lening in de hoedanigheid van consument is aangegaan in de zin van artikel 17 Brussel I bis, zodat op grond van artikel 18 lid 2 Brussel I bis de Spaanse rechter bevoegd is.
5.11.
[verweerder] heeft hiertegen aangevoerd dat de overeenkomst van 8 februari 2017 geen overeenkomst is die gesloten is om te voorzien in de consumptiebehoeften van [eiseres] als particulier en dat daarom het bepaalde in artikel 17 Brussel I bis toepassing mist.
5.12.
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 17 lid 1 Brussel I bis bepaalt, voor zover thans van belang:
“Voor overeenkomsten gesloten door een persoon, de consument, voor een gebruik dat als niet bedrijfs- of beroepsmatig kan worden beschouwd, wordt de bevoegdheid geregeld door deze afdeling, onverminderd artikel 6 en artikel 7, punt 5, wanneer:
het gaat om koop en verkoop op afbetaling van roerende lichamelijke zaken;
het gaat om leningen op afbetaling of andere krediettransacties ter financiering van de verkoop van zulke zaken, of
in alle andere gevallen, de overeenkomst is gesloten met een persoon die commerciële of beroepsactiviteiten ontplooit in de lidstaat waar de consument woonplaats heeft, of dergelijke activiteiten met ongeacht welke middelen richt op die lidstaat, of op meerdere staten met inbegrip van die lidstaat, en de overeenkomst onder die activiteiten valt.”
Artikel 18 lid 2 Brussel I bis bepaalt:
“De rechtsvordering die tegen de consument wordt ingesteld door de wederpartij bij de overeenkomst kan slechts worden gebracht voor de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de consument woonplaats heeft.”
5.13.
Het begrip ‘consument’ moet volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap restrictief worden uitgelegd; enkel ‘overeenkomsten die worden gesloten om te voorzien in de consumptiebehoeften van een persoon als particulier’ vallen onder de beschermende regeling van artikel 13 en verder van Brussel I bis.
Blijkens de tekst van de overeenkomst behelst de overeenkomst (financiële) afspraken over de verdere samenwerking met betrekking tot de exploitatie van het Thaise restaurant en blijkt niet dat deze overeenkomst is gesloten door [eiseres] als consument om te voorzien in haar consumptiebehoeften als particulier. Ook anderszins blijkt niet dat [eiseres] de overeenkomst als consument is aangegaan. Het beroep op artikelen 17 en 18 Brussel I bis kan derhalve niet slagen. De enkele omstandigheid dat in de correspondentie tussen partijen de term ‘persoonlijke lening’ wordt gehanteerd, maakt dit niet anders.
5.14.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemende dat [verweerder] onbetwist heeft gesteld dat het forumkeuzebeding in de overeenkomst aan de voorwaarden van artikel 25 Brussel I bis voldoet, is de rechtbank vanwege dit forumkeuzebeding bevoegd om van de vorderingen kennis te nemen; de incidentele vordering zal derhalve worden afgewezen.
5.15.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
4 september 2019voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Koekebakker en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2019.
3178/2066/1582