ECLI:NL:RBROT:2019:5866

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 juli 2019
Publicatiedatum
22 juli 2019
Zaaknummer
ROT 18/5491
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningsluiting wegens aantreffen van harddrugs in huurwoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een huurwoning. De eiseres, een huurster, was verantwoordelijk voor de situatie in haar woning, waarin op 15 maart 2018 een aanzienlijke hoeveelheid harddrugs (100 gram cocaïne) en illegaal vuurwerk werd aangetroffen. De burgemeester van Hellevoetsluis had op basis van artikel 13b van de Opiumwet besloten de woning voor zes maanden te sluiten. Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs en dat de sluiting onevenredige gevolgen voor haar zou hebben. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester in redelijkheid tot sluiting had kunnen besluiten, gezien de ernst van de situatie en de verantwoordelijkheden van de huurster. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van zes maanden in overeenstemming was met het beleid en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een kortere sluitingsduur rechtvaardigden. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/5491

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. R.W. de Gruijl,
en

de burgemeester van de gemeente Hellevoetsluis, verweerder,

gemachtigde: mr. L.J. Bel,
met als derde-partij:

Stichting Maasdelta Groep (MDG), te Spijkenisse,

gemachtigde: mr. R.W.F. Heijmeriks.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres op grond van artikel 13b van de Opiumwet onder aanzegging van bestuursdwang gelast de woning aan de [adres eiseres] te [woonplaats eiseres] (de woning) vanaf 28 juni 2018 voor de duur van zes maanden te sluiten.
Bij uitspraak van 17 juli 2018 (zaaknummer: ROT 18/3327) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 18 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 13 november 2018 (zaaknummer: ROT 18/5492) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Bij brief van 1 juli 2019 heeft MDG gereageerd op de door eiseres ingediende beroepsgronden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam 1] . MDG heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1. Eiseres is bewoonster van de woning, die zij sinds 13 oktober 1994 huurt van MDG. Zij heeft twee zoons, beiden [namen zoons] geheten, die zijn geboren in 1980 en 1993. De oudste zoon van eiseres stond in de Basisregistratie persoonsgegevens (Brp) ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] en de jongste zoon van eiseres stond tot 6 januari 2017 ingeschreven op het adres van de woning, waarna hij geregistreerd stond als “vertrokken uit Nederland”. Naar aanleiding van informatie over vuurwapenbezit door de zoons van eiseres, heeft de politie een onderzoek ingesteld. In dat kader is de politie op 15 maart 2018 zowel de woning van eiseres, als de woning van haar oudste zoon binnengetreden. Bij bestuurlijke rapportage van 24 april 2018 (de rapportage) heeft de politie verweerder in overweging gegeven om ten aanzien van de woning een bestuurlijke maatregel op te leggen. Daarbij heeft de politie vermeld dat in de woning 100 gram cocaïne, munitie (zeven patronen en twee knalpatronen) en illegaal vuurwerk (één mortierbom en één cobra) is aangetroffen. Op basis hiervan heeft verweerder het primaire besluit genomen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er een handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen in de woning, zodat hij op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd was om de woning te sluiten. Verweerder stelt dat daarbij niet van belang is of eiseres een verwijt van de overtreding van de Opiumwet kan worden gemaakt en of de aangetroffen harddrugs en andere goederen aan haar toebehoorden, dan wel of zij van de aanwezigheid hiervan op de hoogte was. Volgens verweerder is eiseres verantwoordelijk voor wat zich binnen de woning heeft afgespeeld of wat zich daarin bevond. Verweerder stelt dat, gelet op de hoeveelheid aangetroffen harddrugs, op grond van zijn beleid sprake is van een zeer ernstig geval. Om de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de omgeving van de woning te herstellen, acht verweerder daarom overeenkomstig zijn beleid een sluiting voor de duur van zes maanden noodzakelijk en passend. De zeer vervelende consequenties van de sluiting voor eiseres doen volgens verweerder niet af aan deze conclusie. Verweerder ziet in wat eiseres heeft aangevoerd geen bijzondere omstandigheden die in het kader van de belangenafweging tot een andere uitkomst hadden moeten leiden.
3. Eiseres voert aan dat sprake is van bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat verweerder niet in redelijkheid tot sluiting had kunnen besluiten. In dit kader wijst eiseres er ten eerste op dat de aanwezigheid van de aangetroffen drugs en overige goederen haar niet persoonlijk kan worden verweten, omdat deze aangetroffen goederen van haar jongste zoon waren en zij hier niet eerder vanaf wist dan nadat zij daarmee als gevolg van de doorzoeking van de woning door de politie werd geconfronteerd. Eiseres stelt dat haar zoon weliswaar al enige tijd niet meer bij haar woonde, maar dat hij nog wel een eigen slaapkamer had waar hij enkele keren per maand logeerde. Alle goederen zijn aangetroffen in de kamer van haar zoon, waar zij vrijwel nooit kwam. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2241) en een verklaring van haar jongste zoon van 25 juni 2018 stelt eiseres dat verweerder de mate van haar verwijtbaarheid ten onrechte niet heeft betrokken bij zijn besluitvorming. Ten tweede wijst eiseres er, onder verwijzing naar dezelfde uitspraak van de Afdeling en drie verklaringen van buurtbewoners, op dat geen sprake is geweest van overlast, drugshandel of anderszins van signalen die duiden op bekendheid van de woning in het drugscircuit. Deze omstandigheden zijn volgens eiseres ten onrechte niet meegewogen door verweerder. Ten derde wijst eiseres op de grote gevolgen die de sluiting voor haar zal hebben, zoals de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning. De sluiting zal volgens eiseres ook doorwerken in het vinden van een toekomstige woning, omdat ze op een zwarte lijst zal worden geplaatst. Eiseres stelt dat verweerder heeft verzuimd om deze omstandigheden te betrekken bij zijn afweging. Gelet hierop is het bestreden besluit volgens eiseres onvoldoende gemotiveerd. Verder voert eiseres aan dat, vanwege het ontbreken van daadwerkelijke handel en gemaakte winst, ook een last onder dwangsom opgelegd had kunnen worden.
4.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, voor zover hier van belang, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.2.
Ter uitvoering van de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid, heeft verweerder de ‘Beleidsregel Damoclesbeleid gemeente Hellevoetsluis’ (de Beleidsregel) vastgesteld (Gemeenteblad 2017, nummer 120508).
Volgens hoofdstuk 5 van de Beleidsregel is van een zeer ernstig geval in ieder geval, maar niet uitsluitend, sprake als één of meer van de volgende elementen aan de orde is:
1. Er is sprake van recidive.
2. De eigenaar van het pand is betrokken bij de productie dan wel verkoop, verstrekking of levering.
3. Het betreft een voor het publiek toegankelijk lokaal.
4. Er zijn aanwijzingen dat drugs zijn verkocht dan wel verstrekt.
5. Er zijn aanwijzingen dat sprake is van georganiseerde criminaliteit.
6. Het betreffende pand wordt gebruikt ten behoeve van de verkoop, aflevering, productie, aanwezigheid of verstrekking van harddrugs. Hiervan wordt in beginsel uitgegaan indien meer dan een gebruikershoeveelheid, zijnde 0,5 gram, wordt aangetroffen.
Uit de in hoofdstuk 9 van de Beleidsregel opgenomen Handhavingsmatrix volgt dat bij een eerste constatering van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning in beginsel wordt besloten tot een sluiting van zes maanden.
Bijlage 2 van de Beleidsregel bevat een opsomming van indicatoren die relevant zijn bij de belangenafweging ten aanzien van de sluitingsduur.
4.3.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
5. Niet in geschil is dat in de woning op 15 maart 2018 een voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemde handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 21 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:130) volgt, onder verwijzing naar de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, dat bij een eerste overtreding een waarschuwing of soortgelijke maatregel uitgangspunt dient te zijn, waarvan in ernstige gevallen mag worden afgeweken. Het aantreffen in een woning van een handelshoeveelheid harddrugs kan, eveneens volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:719), in redelijkheid als een ernstig geval worden gekwalificeerd. Verweerder mocht daarom, conform de Beleidsregel, de woning sluiten zonder eerst een waarschuwing te geven. De omstandigheid dat eiseres geen wetenschap had van de aanwezigheid van drugs in de woning en dat haar, naar zij stelt, geen verwijt kan worden gemaakt, laat de bevoegdheid van verweerder tot sluiting van de woning onverlet. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:185), speelt in een geval als hier de persoonlijke verwijtbaarheid geen rol bij de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting van de woning noopt.
6. De sluiting van de woning voor de duur van zes maanden is in overeenstemming met de Beleidsregel, maar dat betekent niet zonder meer dat verweerder zijn besluit tot sluiting in redelijkheid heeft kunnen nemen. Verweerder moet bij het nemen van een besluit een nadere beoordeling maken. Daarbij moet hij alle omstandigheden van het geval betrekken en bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen (zie de uitspraken van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241, en 26 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2840).
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante feiten, omstandigheden en indicatoren voldoende in kaart gebracht en heeft hij zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet kon worden volstaan met een sluiting van een kortere duur dan zes maanden. Verweerder heeft daarbij kunnen meewegen dat een zeer aanzienlijke handelshoeveelheid harddrugs is aangetroffen, terwijl tevens zwaar illegaal vuurwerk en munitie is aangetroffen. Verweerder heeft ook kunnen meewegen dat van eiseres mag worden verwacht dat zij op de hoogte is van wat zich in haar woning afspeelt. Zij is immers als huurster en bewoonster van de woning verantwoordelijk voor wat zich binnen de woning afspeelt en wat zich daarin bevindt. De stelling van eiseres dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van wat is aangetroffen in de woning, volgt de rechtbank - nog daargelaten of zij van de harddrugs wist en in welke mate haar jongste zoon bij haar verbleef - dan ook niet (zie in vergelijkbare zin de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2116). De omstandigheid dat MDG de huurovereenkomst heeft ontbonden, staat los van de sluiting. Ontbinding is een bevoegdheid die de verhuurder toekomt en volgt niet uit de sluiting van de woning. Over de ontbinding van de huurovereenkomst en de eventuele ontruiming van de woning zal de civiele rechter nog een eindoordeel moeten geven. De uitkomst hiervan betreft een toekomstige onzekere gebeurtenis en kan daarom niet worden meegewogen bij de beantwoording van de vraag of verweerder de sluiting van de woning mocht handhaven. Hetzelfde geldt voor de gestelde omstandigheid dat eiseres moeizaam een nieuwe woning in de sociale huursector zal kunnen vinden (zie in vergelijkbare zin de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1125). Verweerder heeft daarnaast meegewogen dat zich geen meldingen hebben voorgedaan van overlast bij de woning, maar heeft dit niet doorslaggevend hoeven vinden om te volstaan met een kortere sluitingsduur. Verweerder heeft verder voldoende toegelicht waarom ervoor is gekozen om, conform de Beleidsregel, een last onder bestuursdwang op te leggen en geen last onder dwangsom. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid om de woning voor de duur van zes maanden te sluiten.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van mr. P.B. Thiemann, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 22 juli 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.