ECLI:NL:RBROT:2019:5777

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
10/007250-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling, mishandeling levensgezel en bedreiging met zware mishandeling

Op 12 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 8 januari 2019 zijn levensgezel in Rotterdam heeft mishandeld. De verdachte heeft de aangeefster, met wie hij samenwoonde, geschopt en geslagen, wat resulteerde in een gebroken bovenarm. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor zware mishandeling, maar dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte heeft ook gedreigd met een pepermolen, wat de rechtbank als bedreiging met zware mishandeling heeft gekwalificeerd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 85 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn laagbegaafdheid en de invloed daarvan op zijn gedrag. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten de verdachte verminderd kunnen worden toegerekend, maar dat er toch een gevangenisstraf noodzakelijk was gezien de ernst van de feiten en het patroon van geweld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/007250-19
Datum uitspraak: 12 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsman mr. H.L. Bakker.
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 28 juni 2019.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals ter terechtzitting gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Eis officier van justitie
De officier van justitie mr. R.P.L. van Loon heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 85 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met aangeefster en meewerken aan schuldhulpverlening, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan;
  • veroordeling van de verdachte tot een vrijheidsbeperkende maatregel inhoudende een contactverbod met de aangeefster voor de duur van twee jaren, bij overtreding waarvan (telkens) vervangende hechtenis van twee weken wordt toegepast met een maximum van zes maanden, en de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan.
Waardering van het bewijs
Feit 1
De verdachte was op 8 januari 2019 samen met zijn partner, aangeefster [naam slachtoffer] , in hun woning aanwezig. Op enig moment is ruzie ontstaan, waarna de verdachte de aangeefster heeft geschopt tegen haar bovenlichaam. Als gevolg daarvan heeft zij letsel opgelopen in de vorm van een breuk in haar bovenarm direct onder de schouderkom.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor de conclusie dat de verdachte de aangeefster zwaar lichamelijk letsel toegebracht heeft. Een botbreuk is in algemene zin niet (zonder meer) aan te merken als zwaar lichamelijk letsel. In een concrete zaak hangt dat oordeel samen met de overige omstandigheden. In dit geval was operatief medisch ingrijpen niet nodig en zijn er geen aanwijzingen dat van volledig herstel geen sprake kan zijn. De breuk in de bovenarm van het slachtoffer is daarom niet als zwaar lichamelijk letsel aan te merken. De verdachte zal worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde zware mishandeling.
Wel kan het handelen van de verdachte worden aangemerkt als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft zich opgetrokken aan de doucherails en het slachtoffer met zijn volle gewicht geschopt, waarbij hij haar in haar buik en tegen haar schouder raakte waardoor de botbreuk is ontstaan. Dat zijn gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hieruit wordt afgeleid dat de verdachte opzet heeft gehad om de aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 2
De verdachte heeft bekend de aangeefster in de tenlastegelegde periode meermalen te hebben mishandeld. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
Feit 3
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de ten laste gelegde bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht niet bewezen.
De pepermolen waarmee de verdachte heeft gedreigd heeft de vorm en de grootte van een honkbalknuppel. Met deze pepermolen in de hand heeft de verdachte gedreigd geweld tegen de aangeefster te gebruiken. Die woordelijke bedreiging in combinatie met het tonen van de pepermolen kon bij de aangeefster wel de redelijke vrees ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen, maar niet de vrees dat zij het leven zou verliezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
subsidiair:
hij op 8 januari 2019 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
,met kracht tegen het bovenlichaam van voornoemde [naam slachtoffer]
heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, omdat de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 1 november 2017 tot en met 8 januari 2019 te Rotterdam zijn levensgezel, [naam slachtoffer] , heeft mishandeld door meermalen,
- te slaan tegen een oog en oor en het hoofd en de rug van die [naam slachtoffer] en
- te stompen tegen de arm van die [naam slachtoffer] en
- te schoppen en/of trappen tegen de benen en de buik en de rug en de schouder en
- met een dweil tegen de buik van die [naam slachtoffer] te slaan en
- met kracht aan de pols en/of arm van die [naam slachtoffer] te trekken en
- die [naam slachtoffer] aan haar arm over de grond te trekken
3 impliciet subsidiair
hij op 4 januari 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door aan die [naam slachtoffer] een pepermolen
in de vorm en grootte van een honkbalknuppelte tonen en haar hierbij dreigend de woorden toe te voegen "als jij mij nu niet genoeg seks gaat geven, dan ga ik je hiermee slaan",
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De bewezen feiten leveren op:

1.subsidiair:

poging tot zware mishandeling;

2.
mishandeling begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd;

3.impliciet subsidiair:

bedreiging met zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia-rapport van dr. M. ten Berge, gedateerd 19 april 2019. Daaruit blijkt van een verband tussen het bewezen verklaarde en de problematiek van de verdachte. Vanuit zijn laagbegaafdheid heeft hij moeite om situaties te overzien en daarmee op de juiste wijze om te gaan. Tevens heeft hij daardoor moeite om zijn leven zelfstandig vorm te geven, zoals bij het vinden van werk en het beheer van zijn financiën. Daardoor komt hij ongewild steeds in relaties terecht waarbij hij afhankelijk is van zijn partner. Dit zorgt voor oplopende frustraties en gevoelens van onmacht. Bij oplopende druk zorgt dit ervoor dat de verdachte de controle verliest en vervalt in geweld richting zijn partner. Dergelijk gedrag heeft hij tijdens zijn jeugd geregeld in zijn omgeving gezien. Geadviseerd wordt het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen aan de verdachte.
Gezien de onderbouwing van genoemd advies neemt de rechtbank dit over. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde op de zitting en het rapport van voornoemde deskundigede bewezen verklaarde feiten slechts in verminderde mate aan de verdachte kunnen worden toegerekend.
Omdat ook overigens uit het onderzoek op de zitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar ter zake van de door hem gepleegde strafbare feiten.
Motivering straf
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft de aangeefster geslagen en geschopt terwijl zij in bed lag, onder de douche stond of hun pasgeboren kind op de arm droeg. De mishandelingen begonnen toen de verdachte en de aangeefster ongeveer een half jaar samenwoonden, en hielden daarna niet meer op. Ook toen de aangeefster zwanger was gingen de mishandelingen door. Met dit handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de onaantastbaarheid van het lichaam en de lichamelijke integriteit van de aangeefster en haar angst aangejaagd opnieuw mishandeld te worden. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat de mishandelingen en de bedreiging plaatsvonden in de woning waar hij en de aangeefster met hun pasgeboren kind samenwoonden; dit is bij uitstek een plek waar zij zich veilig moest voelen.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 12 juni 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 27 mei 2019. De inhoud, conclusies en het advies komen grotendeels overeen met het hiervoor genoemde deskundigenrapport. Er is sprake van een zorgelijk patroon van het plegen van geweldsdelicten, waaronder huiselijk geweld. De verdachte heeft geen werk en geen eigen inkomen, waardoor hij in het verleden en ook nu afhankelijk is geraakt van zijn partner. Verder is sprake van laagbegaafdheid en van onvermogen om om te gaan met spanningen die het gevolg zijn van die afhankelijkheid. Dit zorgt uiteindelijk voor ruzies en conflicten en leidt tot geweld. Om het delict patroon te doorbreken, is intensieve behandeling en begeleiding noodzakelijk waarmee ook de kans op het plegen van strafbare feiten, die nu nog als hoog wordt ingeschat, wordt verlaagd. De verdachte kan hiervoor binnen afzienbare tijd worden geplaatst in een beschermde woonvorm. Van daaruit kan hulpverlening worden ingezet dat ziet op het reguleren van zijn agressie en omgaan met spanningen en kan de verdachte worden begeleid richting zelfstandigheid. De verdachte staat hier voor open. De reclassering adviseert daarom de behandeling en begeleiding in het kader van bijzondere voorwaarden op te leggen bij een deels voorwaardelijke straf.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken betreffende huiselijk geweld gewoonlijk worden opgelegd. De rechtbank weegt in het nadeel van de verdachte mee dat hij in het verleden eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten en dat hij ondanks het volgen van een agressieregulatietraining is teruggevallen in gewelddadig gedrag. Ook weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat het gewelddadige gedrag naar de aangeefster toe over een langere periode heeft plaatsgevonden. Daar staat tegenover dat in strafmatigende zin rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat de feiten de verdachte verminderd worden toegerekend. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank ook mee dat de verdachte spijt heeft van hetgeen hij heeft gedaan en open staat voor alle hulpverlening en begeleiding die noodzakelijk zijn om dergelijke gedragingen voor de toekomst te voorkomen. De rechtbank zal dan ook een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Hoewel op de zitting is gebleken dat de verdachte open staat voor hulpverlening dat onder meer ziet op het reguleren van zijn agressie, dient zo veel mogelijk te worden gewaarborgd dat hij daaraan blijft meewerken, aangezien de kans dat de verdachte bij oplopende frustraties opnieuw geweld gebruikt, nu nog als hoog wordt ingeschat. Er moet dan ook ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Aan de voorwaardelijke straf zullen dan ook bijzondere voorwaarden worden verbonden zodat begeleiding en toezicht van de reclassering mogelijk is en zal worden bevolen dat die dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank ziet anders dan de officier van justitie heeft gevorderd geen aanleiding de verdachte te veroordelen tot een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod, aangezien hierin reeds is voorzien onder de bijzondere voorwaarden. Van een dergelijke maatregel wordt in dit geval geen meerwaarde verwacht.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 285, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Bijlagen
De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 impliciet subsidiair zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van tweehonderd en zeventig (270) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
vijfentachtig (85) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
drie (3) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met de aangeefster [naam slachtoffer] durende drie jaar na heden, of zoveel korter als de reclassering verantwoord vindt;
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zo lang en zo vaak als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen van een forensische psychiatrische polikliniek voor zijn agressieproblematiek gedurende drie jaar na heden, of zoveel korter als de reclassering in overleg met de betreffende polikliniek verantwoord vindt;
de veroordeelde zal verblijven in de Regionale Instelling voor Beschermd Wonen ‘De Blink’ van Fivoor, of een soortgelijke instelling, en zal zich houden aan de aanwijzingen die door of namens de directeur van die instelling worden gegeven, gedurende drie jaar na heden, of zoveel korter als de directeur van die instelling verantwoord vindt;
de veroordeelde zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit meewerken aan schuldhulpverlening en zal de reclassering inzicht geven in zijn financiën en schulden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 juli 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging zoals ter terechtzitting gewijzigd
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 8 januari 2019 te Rotterdam aan zijn, verdachtes, levensgezel, te weten [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken schouder en/of een gebroken bovenarm, heeft toegebracht door met kracht tegen de schouder en/of de bovenarm, althans het bovenlichaam van die [naam slachtoffer] te trappen en/of schoppen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 8 januari 2019 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door:
- ( (met kracht) tegen de schouder en/of het bovenlichaam en/of de romp van voornoemde [naam slachtoffer] te trappen en/of te schoppen, waardoor die [naam slachtoffer] een gebroken schouder en/of gebroken bovenarm heeft opgelopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 januari 2019 te Rotterdam zijn levensgezel, te weten [naam slachtoffer] heeft mishandeld door met kracht tegen de schouder en/of de bovenarm, althans tegen het bovenlichaam, van die [naam slachtoffer] te trappen en/of te schoppen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken schouder en/of een gebroken bovenarm ten gevolge heeft gehad;
2
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2017 tot en met 8 januari 2019 te Rotterdam zijn levensgezel, [naam slachtoffer] , heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal
- te slaan tegen een oog en/of oor en/of het gezicht en /of het hoofd en/of de rug van die [naam slachtoffer] en/of
- te stompen tegen de arm van die [naam slachtoffer] en/of
- te schoppen en/of trappen tegen het/de be(e)n(en) en/of de buik en/of de rug en/of de schouder en/of de bovenarm, in elk geval tegen het lichaam van die [naam slachtoffer] en/of
- met een dweil tegen/in de buik van die [naam slachtoffer] te slaan en/of
- met kracht aan de pols en/of arm van die [naam slachtoffer] te trekken en/of
- die [naam slachtoffer] aan haar arm over de grond te trekken en/of te slepen;
3
hij op of omstreeks 4 januari 2019 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door aan die [naam slachtoffer] een honkbalknuppel en/of pepermolen te tonen en haar hierbij dreigend de woorden toe te voegen "als jij mij nu niet genoeg seks gaat geven, dan ga ik je hiermee slaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;