[verweerder] te veroordelen in de proceskosten.
9. MNC stelt daartoe – samengevat – het volgende.
De primaire grondslag voor het ontbindingsverzoek is dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Nadat het UWV de ontslagaanvraag heeft afgewezen, heeft MNC willen werken aan werkhervatting door [verweerder] . [verweerder] gaf evenwel aan dat terugkeer wat hem betreft onmogelijk was, zodat is gesproken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Aan gesprekken daarover kwam een einde toen [verweerder] zich ziek meldde. Nadat [verweerder] door de bedrijfsarts arbeidsgeschikt is geoordeeld heeft hij een second opinion aangevraagd, waar hij lange tijd onduidelijkheid over heeft laten bestaan. Hij bleek niet ziek, maar wilde toch zijn werk niet hervatten. Zowel de bedrijfsarts als de second opinion arts heeft mediation geadviseerd. Dat had MNC ook al voorgesteld. [verweerder] heeft het mediationtraject gefrustreerd door diverse voorwaarden te stellen. Naar aanleiding van het intakegesprek heeft hij zich bovendien op het standpunt gesteld dat hij de inhoud van de mediation aan de rechter wilde kunnen voorleggen en dus buiten de gebruikelijke vertrouwelijkheid de mediation wilde voeren. [verweerder] heeft zich afwisselend op het standpunt gesteld dat hij wilde praten over beëindiging van de arbeidsovereenkomst en dat hij in mediation wilde praten over werkhervatting. Hij heeft daarmee niet als goed werknemer gehandeld. De mediation is op 30 juli 2018 beëindigd zonder resultaat. Vervolgens hebben partijen weer met elkaar gesproken. [verweerder] heeft MNC telkens grote verwijten gemaakt. Hij heeft pogingen om te komen tot werkhervatting getraineerd en hij heeft zich niet ingespannen de werkrelatie te verbeteren. Hij blijft ook terugkomen op zijn stelling dat MNC bij monde van de heer [naam] een beëindigingsvergoeding van € 250.000,-- zou hebben voorgesteld. Dat wordt betwist.
10. Subsidiair stelt MNC zich op het standpunt dat sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie, zodanig dat van MNC niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Meer subsidiair wordt ontbinding verzocht op de h-grond, zijnde andere omstandigheden. De houding en het gedrag van [verweerder] past niet bij de wijze waarop een redelijk handelend werknemer zich dient te gedragen.
Herplaatsing is niet mogelijk en ligt niet in de rede.
Er is geen sprake van een opzegverbod.
11. Van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van MNC is geen sprake. Zij heeft juist gede-escaleerd, [verweerder] vrijgesteld van werk met behoud van loon, haar best gedaan voor mediation en daarbij meegegaan in de voorwaarden die [verweerder] stelde en er alles aan gedaan om met [verweerder] aan tafel te komen. Een enkele verwijtbare handeling kan niet leiden tot het oordeel dat MNC ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld.
12. Naar aanleiding van het vonnis van 19 maart 2018 heeft MNC [verweerder] bevestigd dat hij in de gelegenheid werd gesteld zijn gebruikelijke werkzaamheden te hervatten en dat hij toegang kreeg tot alle kantoorfaciliteiten. Desondanks heeft [verweerder] executiemaatregelen aangekondigd. Daar is hij steeds op terug gekomen, ook toen partijen nog spraken over beëindiging van de arbeidsovereenkomst en toen [verweerder] werd onderzocht door de bedrijfsarts en de second opinion arts. Ook in de periode dat partijen spraken over mediation is [verweerder] hierover door gegaan. Hij heeft ook beslag gelegd op de bankrekening van MNC. [verweerder] is vrijgesteld van werk en hij wilde ook niet werken. Naar het oordeel van MNC maakt [verweerder] dan ook misbruik van recht. Artikel 611d Rv is van toepassing. MNC verzoekt een verklaring voor recht op dit punt ex artikel 3:302 BW.
13. [verweerder] voert – samengevat – als verweer het volgende aan.
De ontslagaanvraag van MNC kwam voor hem als een volkomen verrassing. Hij is daarbij behandeld alsof de arbeidsovereenkomst werd opgezegd vanwege een dringende reden. Hij diende direct zijn spullen te pakken en hem werd direct de toegang tot de werkvloer, bedrijfssystemen en zijn e-mailaccount ontzegd. Ook werd zijn telefoonnummer aan een collega toebedeeld en werd in- en extern gecommuniceerd dat [verweerder] boventallig was en dat zijn werkzaamheden waren overgenomen. Hij heeft een vaststellingsovereenkomst ontvangen waarin hem feitelijk alleen de transitievergoeding werd aangeboden, vermeerderd met een half bruto maandsalaris. Hij kreeg daarvoor slechts vier dagen bedenktijd.
Pas drie weken na de op non-actief stelling heeft MNC een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. Ook in die procedure heeft zij ernstig verwijtbaar gehandeld jegens [verweerder] , onder andere door een verkeerd beeld te schetsen van de situatie, door [verweerder] geen toegang tot informatie te geven en door een verkeerde bedrijfseconomische situatie te schetsen.
Ook in de door [verweerder] gestarte kort geding procedure heeft MNC verwijtbaar gehandeld.
Na de beslissing van het UWV en het vonnis van 19 maart 2018 zijn partijen in onderhandeling gegaan over beëindiging van het dienstverband. Op 23 maart 2018 heeft [naam] [verweerder] telefonisch een vergoeding van € 250.000,-- aangeboden bij beëindiging van het dienstverband per 31 december 2018. Zij hebben vervolgens op 26 maart 2018 besproken dat een vergoeding van € 300.000,-- bij beëindiging per 1 augustus 2018 op hetzelfde neer komt. Daarmee waren zij er uit en [naam] heeft [verweerder] verzocht dit op papier te zetten. Toen hij dat deed, kreeg hij op 30 maart 2018 als reactie dat hij een ridicuul voorstel heeft gedaan.
Het vertrouwen van [verweerder] in MNC is weggevaagd en hij is door deze situatie zowel lichamelijk als psychisch ziek geworden. Hij heeft zich dan ook op 3 april 2018 ziek gemeld.
Er is vervolgens gesproken over mediation. Daaraan heeft [verweerder] willen meewerken, maar insteek moest wel zijn dat MNC het vertrouwen moest herstellen door te erkennen dat fouten zijn gemaakt. Dat wilde zij niet doen.
14. [verweerder] betwist dat hij ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zodat het verzoek op de
e-grond moet worden afgewezen. Hij heeft zich steeds coöperatief opgesteld.
[verweerder] is wel van mening dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam verstoord is, maar dat is volgens hem door MNC veroorzaakt. Omdat de schuldvraag niet relevant is voor de vraag of kan worden ontbonden op de g-grond, refereert [verweerder] zich aan het oordeel van de kantonrechter. Het is niet zo dat niet van MNC kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Voor ontbinding op de h-grond heeft MNC geen extra omstandigheden genoemd. Het verzoek moet op die grond worden afgewezen.
15. MNC is op grond van het vonnis van 19 maart 2018 de maximale dwangsom van
€ 100.000,-- aan [verweerder] verschuldigd. Hij is niet in de gelegenheid gesteld zijn gebruikelijke werkzaamheden weer te verrichten en hij heeft geen toegang gekregen tot de kantoorfaciliteiten die hij voordien had. Dat [verweerder] misbruik van recht zou hebben gemaakt door het vonnis te executeren wordt betwist. Hij heeft zorgvuldig gehandeld.
16. [verweerder] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c BW met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn. Zowel voor het geval de arbeidsovereenkomst op verzoek van MNC wordt ontbonden als voor het geval de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verweerder] wordt ontbonden, verzoekt hij voorts:
- veroordeling van MNC om tot het einde van het dienstverband het loon van [verweerder] van € 7.107,98 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en tantième, door te betalen;
- veroordeling van MNC om zorg te dragen voor een deugdelijke eindafrekening per de einddatum, waaronder uitbetaling van 36 vakantiedagen ad € 328,06 bruto per dag en de tantième over 2018 ter grootte van € 7.107,98 bruto;
- veroordeling van MNC tot betaling van een transitievergoeding aan [verweerder] van
€ 99.096,- bruto;
- veroordeling van MNC tot betaling van een billijke vergoeding aan [verweerder] van
€ 679.724,-- bruto;
- veroordeling van MNC tot betaling van een bedrag van € 20.528,88 aan buitengerechtelijke kosten;
- veroordeling van MNC tot betaling van een bedrag van € 100.000,-- aan dwangsommen, verbeurd uit hoofde van het vonnis van 19 maart 2018;
- veroordeling van MNC tot betaling van de wettelijke rente over alle voornoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden daarvan tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeling van MNC in de proceskosten.
17. MNC heeft verweer gevoerd tegen het tegenverzoek.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader in gegaan.