ECLI:NL:RBROT:2019:5657

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
ROT 18/6382
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening bijstandsuitkering en toepassing kostendelersnorm na detentie medebewoner

In deze zaak heeft eiseres op 17 augustus 2018 gemeld dat haar medebewoner, haar zoon, met ingang van 16 mei 2018 in detentie verblijft. Dit leidde tot een herziening van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw), waarbij de kostendelersnorm niet langer werd toegepast. De rechtbank Rotterdam heeft op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin eiseres in beroep ging tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, dat haar bezwaar tegen de herziening ongegrond had verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet onverwijld melding heeft gemaakt van de detentie van haar zoon, waardoor zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Dit resulteerde in het feit dat het recht op bijstand vanaf 16 mei 2018 niet kon worden vastgesteld. Eiseres stelde dat zij pas op de hoogte was van de detentie op 17 augustus 2018 en dat de herziening van haar uitkering ten onrechte pas per die datum inging. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de standaardregel rechtvaardigden.

De rechtbank concludeerde dat er geen recht op bijstand bestond over de periode voorafgaand aan de datum waarop eiseres zich had gemeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 18/6382

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen,verweerder,
gemachtigde: T. Baltus.

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Participatiewet (Pw) herzien door met ingang van 17 augustus 2018 de kostendelersnorm niet langer toe te passen.
Bij besluit van 4 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 juni 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres ontving een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande met toepassing van de kostendelersnorm omdat zij een medebewoner had, haar zoon [naam] ( [naam] ). Op 17 augustus 2018 is namens eiseres bij verweerder melding gemaakt van het feit dat [naam] met ingang van 16 mei 2018 in detentie verblijft.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet onverwijld melding heeft gemaakt van de detentie van [naam] , zodat zij de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden met als gevolg dat het recht op bijstand vanaf 16 mei 2018 niet kan worden vastgesteld. Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Met het doorgeven van de wijziging over haar medebewoner heeft eiseres (restant) bijstand met terugwerkende kracht aangevraagd. Omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft eiseres pas met ingang van de meldingsdatum, 17 augustus 2018, recht op de gevraagde (restant) bijstand.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder de herziening van haar uitkering ten onrechte pas per 17 augustus 2018 heeft laten ingaan, nu [naam] al sinds 16 mei 2018 niet meer als haar medebewoner kan worden aangemerkt. Eiseres heeft zodra zij op de hoogte was van de detentie van [naam] , dit bij verweerder gemeld. Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij onder bewind staat vanwege problematische schulden en dat stabilisatie van haar financiële positie door het bestreden besluit wordt bemoeilijkt.
4. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [naam] met ingang van 16 mei 2018 niet langer bij eiseres woonachtig is en dat eiseres dit op 17 augustus 2018 aan verweerder heeft gemeld. In geschil is de ingangsdatum van de herziening van de bijstandsuitkering van eiseres naar de norm voor een alleenstaande zonder kostendeler.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak over de toepassing van de artikelen 43 en 44 van de Pw bestaat in beginsel geen recht op bijstand over een periode voorafgaande aan de datum waarop betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of – in voorkomende gevallen – een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De rechtbank past dit toetsingskader analoog aan deze vaste rechtspraak toe op deze situatie (vergelijk ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1426) .
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan haar bijstandsuitkering met terugwerkende kracht had moeten worden herzien naar de norm voor een alleenstaande zonder kostendeler. De bewindvoerder van eiseres heeft op 17 augustus 2018 aan verweerder geschreven:
“Er is geen sprake van inwoning van zoon. Dhr, [naam] is namelijk gedetineerd tot 11 november 2018. Kunt u nagaan of dit al eerder is doorgegeven.”Uit de laatste zin leidt de rechtbank af dat eiseres, in tegenstelling tot wat zij stelt, eerder dan 17 augustus 2018 op de hoogte was van de detentie van [naam] , wat ook in de rede ligt nu het gaat om haar inwonende zoon. Dit betekent dat zij de detentie van haar zoon eerder aan verweerder had kunnen en moeten doorgeven. Dat eiseres onder bewind staat vanwege problematische schulden en dat stabilisatie van haar financiële positie door het bestreden besluit wordt bemoeilijkt, kan niet leiden tot de conclusie dat sprake is van bijzondere omstandigheden die afwijking van het uitgangspunt, genoemd in 5.1, rechtvaardigen.
5.3.
Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 17 juli 2019.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.