ECLI:NL:RBROT:2019:5635

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
15 juli 2019
Zaaknummer
10/265128-18 vordering TUL VV: 10/741393-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en wapenbezit door verdachte in Rotterdam

Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 26 december 2018 in Rotterdam op vier politieagenten en twee andere slachtoffers heeft geschoten. De verdachte werd aangehouden nadat hij zelf door een politieagent was geraakt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaar voor vijf pogingen tot doodslag en wapenbezit. De vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder drie politieagenten, zijn deels toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde met voorwaardelijk opzet op de dood van de slachtoffers, maar niet met voorbedachte rade. De feiten vonden plaats in een drukke omgeving, wat de ernst van de situatie benadrukt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordelingen en de impact van zijn daden op de slachtoffers en omstanders.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/265128-18
Parketnummer vordering TUL VV: 10/741393-16
Datum uitspraak: 11 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg,
raadsvrouw mr R. van den Hemel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. E.M. Harbers heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder feit 3, 4 en 5 impliciet primair ten laste gelegde voorbedachte rade;
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 en 2 primair ten laste gelegde (poging moord) en van het onder feit 3, 4 en 5 onder primair impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging doodslag) en van het onder feit 6 ten laste gelegde (wapenbezit);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 10/741393-16.

4.Waardering van het bewijs

Feiten 1 t/m 5 primair (poging doodslag/moord)

4.1.
Standpunt van de verdediging:
Ten aanzien van al deze feiten heeft de verdediging om verschillende redenen vrijspraak bepleit. De verdediging erkent – zoals de verdachte zelf ter zitting ook heeft erkend – dat door de verdachte op 26 december 2018 te Rotterdam een aantal malen is geschoten. Deze schoten waren gericht om af te dreigen en niet om te raken. De verdachte heeft bewust niet gericht geschoten op de in de tenlastegelegde feiten genoemde aangevers. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat in geen van de tenlastegelegde feiten sprake kan zijn van poging moord, omdat geen sprake is geweest van het schieten door de verdachte met voorbedachten rade. Het pleidooi van de verdediging spitst zich toe op het navolgende.
Ten aanzien van
feit 1 primairstelt de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte kogels heeft afgevuurd op aangeefster [naam aangeefster] (hierna: [naam aangeefster] ).
Ten aanzien van het
subsidiairtenlastegelegde refereert de verdediging zich.
Ten aanzien van
feit 2heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte – terwijl hij aangever gezien de afstand zou hebben kunnen raken – bewust heeft afgedreigd. De verdachte heeft niet gericht op aangever geschoten. De in de jas van aangever aangetroffen kogel kan niet uit het vuurwapen van de verdachte zijn gekomen. De lichte verwonding op de rug van aangever kan niet zijn veroorzaakt door het schieten door de verdachte, aangezien het T-shirt van aangever op die plaats niet is beschadigd.
Ook is vrijspraak bepleit ten aanzien van
feit 3. De auto waarin aangever zou hebben gezeten, is niet beschadigd. De auto was gepantserd, dus een kogel kan aangever niet hebben geraakt. Evenmin is op de camerabeelden een schotwolk zichtbaar, terwijl deze bij de andere schoten steeds wel te zien is. Ten aanzien van het
subsidiairtenlastegelegde refereert de verdediging zich.
Ten aanzien van de
feiten 4 en 5stelt de verdediging dat niet is vastgesteld dat daadwerkelijk gericht op de politiemensen is geschoten. De verdachte ontkent dit te hebben gedaan. Daarbij bood een gebouw bescherming. Ten aanzien van het
subsidiairtenlastegelegde refereert de verdediging zich ook hier.
4.2.
Wat is er gebeurd?
Op grond van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank vastgesteld wat er op 26 december 2018 in Rotterdam is gebeurd. Deze feiten hebben tijdens de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen dus dienen als uitgangspunt voor de bewezenverklaring.
De verdachte heeft op 26 december 2018 in de middag in zijn woning aan de [adres verdachte] (samen met [naam aangeefster] ) doorgebracht. Zij hebben daar samen wodka gedronken. [naam aangeefster] had kennelijk de bedoeling van de verdachte een vuurwapen te kopen. Met het oog daarop heeft de verdachte in zijn slaapkamer het vuurwapen ook op een muur afgeschoten. [naam aangeefster] heeft vervolgens haar oom [naam] (hierna [naam] ) gebeld of laten bellen en die is ook naar de woning van de verdachte gekomen. Tussen de verdachte enerzijds en [naam aangeefster] en [naam] anderzijds is vervolgens voor de deur van de woning ruzie ontstaan.
Terwijl [naam aangeefster] en [naam] bij de woning van de verdachte zijn weggelopen, heeft de verdachte voormeld vuurwapen uit zijn woning gehaald en hij is hen achterna gegaan het [plaats delict] op. Op dit plein is een speelplaats voor kinderen ingericht. Aldaar verbleef op dat moment een vader met twee kinderen die daar speelden. De verdachte is op [naam aangeefster] en [naam] afgelopen en hield daarbij zijn wapen op hen gericht. [naam aangeefster] is bij het zien van de verdachte op de grond gaan liggen. De verdachte heeft toen eerst een slaande beweging richting [naam] gemaakt met het vuurwapen in zijn hand en vervolgens heeft hij éénmaal geschoten. [naam] is daarna weggelopen ( [naam aangeefster] bleef achter) in de richting van de Adrianastraat. De verdachte is achter hem aangelopen en heeft vervolgens nog twee keer op [naam] geschoten.
In de tussentijd is de politie gewaarschuwd. Agent [naam agent 1] is samen met een collega in een zwarte Volkswagen Golf achteruit het [plaats delict] opgereden, net nadat de verdachte zijn derde schot had afgevuurd. De verdachte heeft zijn vuurwapen vervolgens ook op de auto waarin [naam agent 1] zat, gericht. Daarna is de verdachte naar de andere kant van het plein gelopen. Op dat moment zijn meer politieagenten het plein opgekomen. Agent [functiecode agent] is achter de verdachte aan het [plaats delict] opgelopen en heeft zich midden op het plein achter enkele speelblokken schuil gehouden. Agent [naam agent 2] en agent [naam agent 3] zijn aan de (vanuit de positie van de verdachte) andere kant van het plein blijven staan. De verdachte heeft daarna nog een keer geschoten in de richting waar [functiecode agent] , [naam agent 2] en [naam agent 3] zich bevonden. Daarna is hij zelf geraakt door een (politie)kogel en op de grond neergevallen.
4.3.
Had de verdachte voorbedachte rade?
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte handelde met voorbedachte rade tijdens het gericht schieten op [naam aangeefster] en [naam] . Zij baseert dit op het feit dat de verdachte tijdens de ruzie is teruggelopen naar zijn woning om het vuurwapen te halen. Vervolgens is de verdachte achter [naam aangeefster] en [naam] aangelopen. Dit alles heeft hem voldoende tijd gegeven om zich te beraden. Dit standpunt is naar het oordeel van de officier van justitie niet van toepassing ten aanzien van de schoten op de politieagenten. Die zijn afgevuurd in een gemoedsopwelling en om die reden vraagt de officier van justitie voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspraak.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de verdachte vrijgesproken moet worden van ‘voorbedachte rade’ bij
de feiten 3, 4 en 5(het schieten op de politieagenten).
De rechtbank acht anders dan de officier van justitie evenals de verdediging bij [naam aangeefster] en [naam] de voorbedachte rade eveneens niet bewezen. Dat de verdachte enige tijd heeft gehad omdat hij het wapen is gaan halen en daarna nog een stuk over het plein heeft moeten lopen, is weliswaar een aanwijzing voor voorbedachte rade, maar dit is niet voldoende. De afstand tussen de verdachte en beide aangevers was toen hij schoot zodanig dat de verdachte zeker gericht op hen had kunnen schieten. Dat hij dat heeft gedaan blijkt evenwel niet uit de bewijsmiddelen. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte geen voorbedachte rade had op het doden van [naam aangeefster] en [naam] .
4.4.
Had de verdachte opzet op (de poging) doodslag van [naam aangeefster] en [naam] (feit 1 en 2)?
De verdediging heeft verder aangevoerd dat de verdachte geen opzet had op het doden van [naam aangeefster] en [naam] .
Er is sprake van voorwaardelijk opzet op doodslag als er een aanmerkelijke kans bestaat dat iemand dood gaat als gevolg van het handelen van een verdachte en als de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen zijn zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dat de verdachte daarmee genoemde aanmerkelijke kans heeft aanvaard.
De rechtbank heeft op grond van de ter zitting getoonde camerabeelden kunnen vaststellen dat de verdachte een schot heeft gelost op schouderhoogte in de richting van [naam] en [naam aangeefster] . [naam aangeefster] lag op dat moment op de grond vlak voor [naam] waarbij [naam] half over haar heen stond gebogen. Zij bevonden zich op slechts enkele meters van de verdachte. Bovendien heeft de rechtbank op grond van de verklaring van [naam getuige] (de vriendin van verdachte) kunnen vaststellen dat hij na het gebruik van alcohol aangeschoten was en dat sprake was van een ruzie waarover hij geïrriteerd was. Vervolgens heeft de verdachte twee maal geschoten in de richting van [naam] , terwijl deze van de verdachte wegliep.
Beoordeeld naar de uiterlijke verschijningsvorm is dit handelen gericht op het doden van zowel [naam aangeefster] als [naam] . De kans is immers groot dat een kogel één van hen of beiden zou raken, mede gezien de korte afstand waarop zij stonden en het feit dat de verdachte zichtbaar aangeschoten was. Bovendien was hij boos als gevolg van de ruzie. Door onder deze omstandigheden te schieten met een vuurwapen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij (een van) hen beiden zou raken en zou kunnen doden. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het doden van zowel [naam aangeefster] als [naam] .
4.5.
Is [naam] geraakt (feit 2)?
De verdediging heeft verder naar voren gebracht dat [naam] (mogelijk) niet geraakt is door de verdachte en vraagt daarom om vrijspraak van poging doodslag.
De rechtbank acht niet bewezen dat [naam] is geraakt door één van de kogels. Hij heeft weliswaar een (oppervlakkige) schaaf- of brandwond op zijn rug maar de rechtbank gaat er vanuit dat deze wond niet door een door de verdachte afgevuurde kogel is veroorzaakt. Het door de verdachte gedragen T-shirt was – zo bleek uit het onderzoek – niet beschadigd op die plaats. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat de in de jas van [naam] aangetroffen kogel afkomstig was uit het vuurwapen van de verdachte.
4.6.
Was sprake van poging doodslag van [naam agent 1] (feit 3)?
De verdediging voert verder aan dat uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte niet heeft geschoten op de auto (Volkswagen Golf) waar politieagent [naam agent 1] in zat en dat poging doodslag van [naam agent 1] dus niet kan worden bewezen. Bovendien was de auto gepantserd en ook daarom moet de verdachte worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte op de auto richt en een schietende beweging maakt. [naam agent 1] heeft bovendien verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte schoot doordat hij het mondingsvuur heeft gezien en dit alleen kan worden verklaard als de verdachte op het moment dat hij richtte, ook schoot. Bovendien heeft de verdachte zelf in eerste instantie ook bij de politie verklaard dat hij op de auto heeft geschoten. Deze verklaring heeft hij later weliswaar bijgesteld, maar de rechtbank acht deze verklaring, die is afgelegd voordat het dossier bekend was en steun vindt in de verklaring van [naam agent 1] , betrouwbaarder dan de latere verklaringen van de verdachte. Gezien deze bewijsmiddelen in samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte ook op de auto van [naam agent 1] heeft geschoten. Daarbij heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam agent 1] dodelijk zou worden geraakt.
Dat het voertuig waarin [naam agent 1] reed (mogelijk) gepantserd was, maakt dit alles niet anders. De verdachte heeft immers (mede) gericht op het raam van de auto en dat raam was niet gepantserd.
4.7.
Was sprake van poging doodslag van [functiecode agent] , [naam agent 2] en [naam agent 3] (feit 4 en 5)?
Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake is van doodslag van [functiecode agent] , [naam agent 2] en [naam agent 3] omdat de verdachte niet op hen heeft geschoten of omdat ze dekking hadden gezocht.
De rechtbank heeft op de camerabeelden gezien dat de verdachte zijn laatste schot heeft gericht in de richting waar de betrokken verbalisanten moeten hebben gestaan. Uit de verklaring van [functiecode agent] blijkt verder dat de verdachte op dat moment op hem richtte (
ik keek recht in de loop van zijn vuurwapen). Daarmee staat vast dat de verdachte op dat moment heeft geschoten in de richting van [functiecode agent] .
Verder blijkt uit de plattegrond bij het proces-verbaal van bevindingen (nummer [procesverbaalnummer] ) dat [functiecode agent] , [naam agent 2] en [naam agent 3] op het [plaats delict] in een rechte lijn achter elkaar stonden ten opzichte van de verdachte. Deze plattegrond is gemaakt op basis van de camerabeelden en de verklaringen. De verdachte is op deze tekening aangeduid met nummer 2, [functiecode agent] is nummer 10 en [naam agent 2] en [naam agent 3] zijn nummer 7. Bovendien verklaren ook [naam agent 2] en [naam agent 3] zelf dat de verdachte in hun richting richtte ( [naam agent 3] ) en een schot loste ( [naam agent 2] ).
Dat betekent dat het laatste schot – alvorens de verdachte door een politiekogel in zijn been werd geraakt – werd afgeschoten in de richting van zowel [functiecode agent] als in de richting van de mensen die daar recht achter stonden te weten [naam agent 2] en [naam agent 3] . Door met een vuurwapen in de richting van drie mensen te schieten, bestond de aanmerkelijke kans dat één van de drie zou worden geraakt en ook deze kans heeft de verdachte aanvaard. De rechtbank acht daarom (voorwaardelijk) opzet bij de poging doodslag van alle drie de politieagenten bewezen.
Voor de stelling dat [naam agent 2] en [naam agent 3] dekking gezocht hebben, zijn geen aanknopingspunten in het dossier. Uit verklaringen van beiden blijkt dat ze de verdachte zagen op het moment dat hij schoot en dat kan niet als ze zichzelf in dekking hadden gebracht. Bovendien verklaart [naam agent 3] hierover expliciet dat hij zichzelf nadat de verdachte het wapen in zijn richting hield
weerin dekking heeft gebracht. Dat betekent dat hij ten tijde van het richten en schieten dus niet in dekking stond.
Feit 6
Het onder 6 ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.8.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden voor de feiten 1 t/m 5. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair en 5 primair alle impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden voor feit 6. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 6 ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1
hij op 26 december 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven,
met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op, althans in de richting van die [naam slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 26 december 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 2]
opzettelijk van het leven te beroven,
met een vuurwapen meerdere kogels heeft afgevuurd op,
althans in de richting van die [naam slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op 26 december 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een functionaris van de politie Eenheid Rotterdam, te weten de
dienstdoende hoofdagent [naam agent 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op,
althans in de richting van die [naam agent 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 26 december 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een functionaris van de politie Eenheid Rotterdam, te weten de
dienstdoende [functiecode agent] ,
opzettelijk
van het leven te beroven,
met een vuurwapen een kogel) heeft afgevuurd op,
althans in de richting van die [functiecode agent] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op 26 december 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
de in politie-uniform geklede en dienstdoende hoofdagent [naam agent 2]
ende in politie-uniform geklede en dienstdoende hoofdagent [naam agent 3]
opzettelijk van het leven te beroven,
met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd op,
althans in de richting van die [naam agent 2] en die [naam agent 3] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op of omstreeks de periode van 26 december 2018 te Rotterdam
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1,
onder 3º van die wet in de vorm van een omgebouwde alarm- cq
startrevolver,
van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22
en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III te weten 5 kogelpatronen, merk CCI, kaliber .22Lr,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feit 1
poging doodslag;
Feit2
poging doodslag
Feit 3
poging doodslag;
Feit 4
poging doodslag;
Feit 5
poging doodslag, meermalen gepleegd;
Feit 6
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft op klaarlichte dag op een plein met een speeltuintje waar kleine kinderen aan het spelen waren, ruzie gemaakt met gebruik van een vuurwapen. Nota bene in hun aanwezigheid heeft de verdachte niet geaarzeld zijn vuurwapen te gebruiken. Hij heeft daarbij in totaal vijf schoten gelost. Twee schoten waren gericht op toegesnelde politieagenten. Dit zijn alle afschuwelijke feiten. Dat er geen gewonden of doden zijn gevallen is een wonder en zeker niet aan de verdachte te danken. Dergelijke feiten veroorzaken heel veel angst, niet alleen bij de betrokkenen maar ook bij de andere mensen, waaronder kinderen, die op het speeltuintje aanwezig waren. Bovendien heeft de verdachte ook geschoten op geüniformeerde politieagenten die zich niet alleen zichtbaar maar ook hoorbaar als politie bekend hadden gemaakt. Het kan niet anders dan dat de verdachte dit heeft gezien en gehoord en zijn handelen rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan wapenbezit. Dat het bezit van wapens uitlokt tot het gebruik ervan is in dit geval op een vreselijke manier duidelijk geworden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 juni 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder wapenbezit.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Reclassering Nederland heeft op 24 juni 2019 een rapport over de verdachte opgemaakt. Mevrouw [naam reclasseringsmedewerker] heeft dit rapport op de zitting ook toegelicht. In dit rapport staat dat de verdachte voor 26 december 2018 onder toezicht stond van de reclassering. Hij hield zich toen redelijk aan de afspraken en hij had dagbesteding in de vorm van een vaste baan bij het bedrijf van zijn oom in Vlissingen (projecten in de havensector). De relatie met zijn moeder was hersteld en hij was bezig met het aflossen van zijn schulden. Sinds zijn verblijf in het Medisch Centrum bezoekt mevrouw [naam reclasseringsmedewerker] hem elke twee weken. Gezien de opgebouwde vertrouwensrelatie en omdat de verdachte steun nodig heeft bij administratieve en geestelijke zaken en ook bij het regelen van bijvoorbeeld revalidatie wil de reclassering dit contact graag voortzetten. De reclassering adviseert daarom, als de ernst van het feit dit toelaat, om reclasseringstoezicht op te leggen bij een voorwaardelijk strafdeel. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op het volgende. Ten eerste heeft de verdachte met een vuurwapen geschoten in een speeltuin, waar kinderen aan het spelen waren. Verder heeft de verdachte geschoten op twee mensen en daarna op politiemensen, waarvan enkelen in uniform op dit plein aanwezig waren en te kennen hadden gegeven dat zij van de politie zijn. Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te volstaan met de lagere straf die een voorwaardelijke straf nog mogelijk maakt (vier jaar gevangenisstraf).
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf in enige mate rekening met het feit dat de verdachte ernstig blijvend letsel – het missen van een been – heeft overgehouden aan het politie-ingrijpen. Hoewel hij dit alles over zichzelf heeft afgeroepen, zijn de verwondingen wel dusdanig ernstig en blijvend dat de rechtbank iets op de straf in mindering zal brengen.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van
acht (8) jaarpassend en geboden. Deze straf is lager dan de officier van justitie heeft geëist onder meer omdat de rechtbank de poging moord op [naam aangeefster] en [naam] niet bewezen acht.

8.Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Vordering benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Zij vorderen beiden een immateriële schadevergoeding van € 5.000,-. Verder vragen ze beiden een vergoeding voor zorgkosten en psychologische hulp maar dit bedrag kan niet worden geconcretiseerd en is dus aangegeven als PM. Tot slot vraagt [naam benadeelde 2] vergoeding van € 689,- voor een beschadigde jas.
De officier van justitie heeft gevraagd om de bedragen allemaal toe te wijzen omdat die voldoende zijn onderbouwd. De verdediging heeft gevraagd de bedragen af te wijzen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,- voor [naam benadeelde 1] en € 3.000,- voor [naam benadeelde 2] , zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd. De rechtbank wijst minder toe dan gevorderd omdat de feiten in de zaak waarbij de benadeelde partij aansluiting heeft gezocht niet te vergelijken zijn met deze zaak. De rechtbank gaat er bovendien bij de vaststelling van dit bedrag vanuit dat [naam benadeelde 2] niet is geraakt door de kogel. Het verschil tussen beiden wordt verklaard doordat [naam benadeelde 1] één keer is beschoten en [naam benadeelde 2] drie keer.
[naam benadeelde 2] zal in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard omdat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat [naam benadeelde 2] door een kogel van de verdachte is geraakt en zijn jas daardoor beschadigd is.
De benadeelde partijen zullen voor de zorgkosten en psychologisch hulp niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien de bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering thans ontbreken. De rechtbank kan een PM-post ook niet toewijzen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 december 2018.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet kortom de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van € 2.500,- en benadeelde partij [naam benadeelde 2] van € 3.000,- , vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.2.
Vordering benadeelde partijen [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5]
Als benadeelde partijen hebben zich verder in het geding gevoegd: [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] . Zij vorderen respectievelijk € 1.250,- , € 400,- en € 300,- als immateriële schadevergoeding.
De officier van justitie heeft gevraagd om deze bedragen toe te wijzen omdat die voldoende zijn onderbouwd. De verdediging heeft gevraagd de vorderingen af te wijzen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 1.250,- , € 400,- en € 300,- overeenkomstig de vorderingen. De vorderingen zullen dus geheel worden toegewezen.
De benadeelde partij hebben ook gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 26 december 2018.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
De verdachte moet de benadeelde partijen [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] kortom een schadevergoeding betalen van in totaal € 1.950,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de politierechter van 9 december 2016 van deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 45 dagen, waarvan een gedeelte groot 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 24 december 2016 en loopt tot 5 juni 2019.
9.2.
Standpunt officier van justitie / Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft gevraagd om de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen. De verdediging heeft gevraagd om de vordering af te wijzen.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde straf.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair en 5 primair alle impliciet primair ten laste gelegde (voorbedachte rade) heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3 primair, 4 primair en 5 primair alle impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten (poging doodslag) en het onder 6 ten laste gelegde feit (wapenbezit), zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaar;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen een bedrag van
€ 2.500,- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] te betalen
€ 2.500,- (hoofdsom, zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 2.500,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
35 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen een bedrag van
€ 3.000,- (zegge: drieduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 2] te betalen
€ 3.000,- (hoofdsom, zegge: drieduizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 3.000,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] te betalen een bedrag van
€ 1.250,- (zegge: duizendtweehonderdenvijftig euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 3] te betalen
€ 1.250,- (hoofdsom, zegge: duizendtweehonderdenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 1.250,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
22 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4] te betalen een bedrag van
€ 400,- (zegge: vierhonderd euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 4] te betalen
€ 400,- (hoofdsom, zegge: vierhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 400,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
8 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 5] te betalen een bedrag van
€ 300,- (zegge: driehonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam benadeelde 5] te betalen
€ 300,- (hoofdsom, zegge: driehonderd euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 december 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 300,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
6 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd;
wijst af de door de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] meer of anders gevorderde immateriële schade;
verklaart de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk in hun materiële vorderingen; bepaalt dat dit deel van de vorderingen slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door alle benadeelde partijen gemaakt, tot op heden aan de zijde van alle benadeelde partijen begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot 30 dagen, van de bij vonnis van 9 december 2016 van de politierechter van deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. K.A. Baggerman, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en B. Krijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Koreneef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 1]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) heeft afgevuurd op,
althans in de richting vandie [naam slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Rotterdam
[naam slachtoffer 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- op korte afstand aan die [naam slachtoffer 1] een (doorgeladen) vuurwapen te
tonen en/of
- een (doorgeladen) vuurwapen op die [naam slachtoffer 1] te richten;
(art 285 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam slachtoffer 2]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) heeft afgevuurd op,
althans in de richting vandie [naam slachtoffer 2] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een functionaris van de politie Eenheid Rotterdam, te weten de
dienstdoende hoofdagent [naam agent 1]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) heeft afgevuurd op,
althans in de richting vandie [naam agent 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Rotterdam
een functionaris van de politie Eenheid Rotterdam, te weten de
dienstdoende hoofdagent [naam agent 1]
heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- op korte afstand aan die [naam agent 1] een (doorgeladen) vuurwapen te tonen
en/of
- een (doorgeladen) vuurwapen op die [naam agent 1] te richten en/of
- met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) af te vuren op die
[naam agent 1] ;
(art 285 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
een functionaris van de politie Eenheid Rotterdam, te weten de
dienstdoende [functiecode agent] ,
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) heeft afgevuurd op,
althans in de richting vandie [functiecode agent] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Rotterdam
een functionaris van de politie Eenheid Rotterdam, te weten de
dienstdoende [functiecode agent] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- op korte afstand aan die [functiecode agent] een (doorgeladen) vuurwapen te tonen
en/of
- een (doorgeladen) vuurwapen op die [functiecode agent] te richten;
(art 285 Wetboek van Strafrecht)
5.
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
meerdere functionarissen van de politie Eenheid Rotterdam, waaronder
de in politie-uniform geklede en dienstdoende hoofdagent [naam agent 2]
en/of de in politie-uniform geklede en dienstdoende hoofdagent [naam agent 3]
opzettelijk en
met voorbedachten rade
van het leven te beroven,
met een vuurwapen meerdere, althans een, kogel(s) heeft afgevuurd op,
althans in de richting vandie [naam agent 2] en/of die [naam agent 3] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 december 2018 te Rotterdam
meerdere functionarissen van de politie Eenheid Rotterdam, waaronder
de in politie-uniform geklede en dienstdoende hoofdagent [naam agent 2]
en/of de in politie-uniform geklede en dienstdoende hoofdagent [naam agent 3]
heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door
- op korte afstand aan die [naam agent 2] en/of die [naam agent 3] een
(doorgeladen) vuurwapen te tonen en/of
- een (doorgeladen) vuurwapen op die [naam agent 2] en/of die [naam agent 3] te
richten;
(Art 285 Wetboek van Strafrecht)
6.
hij op of omstreeks de periode van 26 december 2018 te Rotterdam
(een) wapen(s) als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de
Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1,
onder 3º van die wet in de vorm van een omgebouwde alarm- cq
startrevolver,
van het merk BBM, type Olympic 38, kaliber .22
en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie,
te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III te weten 5 kogelpatronen, merk CCI, kaliber .22Lr,
voorhanden heeft gehad;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )