ECLI:NL:RBROT:2019:5595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
10/993026-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude en verjaring met aanzienlijke strafmatiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die als bestuurder van een rechtspersoon werd beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte heeft niet voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige administratie te voeren en heeft op naam van de vennootschap schulden gemaakt die onbetaald zijn gelaten. Tevens heeft hij geld aan de vennootschap onttrokken en de aandelen van de rechtspersoon verkocht aan een katvanger in het zicht van een naderend faillissement. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bedrieglijk verkorten van de rechten van de schuldeisers. De officier van justitie heeft gevorderd tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie voor het eerste feit wegens verjaring, wat door de rechtbank is gehonoreerd. Voor het tweede feit heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 120 uren, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de gewijzigde wetgeving omtrent de boekhoudplicht. De rechtbank heeft geen beroepsverbod opgelegd, aangezien de verdachte een first offender is.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/993026-16
Datum uitspraak: 11 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [woonplaats verdachte 1] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte 2] ,
gemachtigd raadsman mr. R.F. Ronday advocaat te Mijdrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13 juni 2019, 18 juni 2019 en 11 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R-J. Boswijk heeft gevorderd:
  • niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder feit 2 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, subsidiair 60 (zestig) dagen vervangende hechtenis en als bijkomende straf ontzetting uit het recht tot het uitoefenen van een beroep als bestuurder van een rechtspersoon gedurende een periode van 5 (vijf) jaren.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie ten aanzien van feit 1

4.1.
Standpunt verdediging/ officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde in verband met verjaring. Ten laste gelegd is de periode van 17 juli 2012 tot en met 26 oktober 2012. De eerste daad van vervolging dateert van februari 2019, zodat het onder feit 1 ten laste gelegde gelet op de wetssystematiek is verjaard op 26 oktober 2018.
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat het onder feit 1 ten laste gelegde is verjaard, omdat de eerste daad van vervolging dateert van februari 2019. Deze datum ligt na de voor artikel 194 van het Wetboek van Strafrecht geldende verjaringstermijn van zes jaren, zodat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging voor dit feit.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is niet-ontvankelijk ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 2
5.1.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder feit 2 primair ten laste gelegde. De verdachte is bestuurder geweest van het bedrijf [naam bedrijf 1] , welk bedrijf hij op 23 januari 2012 heeft overgedragen aan de stichting [naam stichting] . De medeverdachte [naam medeverdachte] (verder: [naam medeverdachte] ) was daarvan de bestuurder. De aandelen zijn daarbij verkocht voor € 1,00, omdat de stichting ook de schulden van het bedrijf zou overnemen. Uit het dossier volgt dat [naam medeverdachte] als katvanger heeft gefungeerd bij de overdracht van het bedrijf. De verdachte is echter, ook nadat hij het bedrijf had overgedragen, vanwege zijn voormalige positie als bestuurder strafrechtelijk aansprakelijk voor zijn verplichtingen op grond van artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, temeer omdat door hem een katvanger naar voren is geschoven als opvolgend bestuurder. In de tijd dat de verdachte de bestuurder was, zijn ook goederen doorverkocht, baten niet verantwoord en zijn er contante opnames gedaan. Daarnaast ontving het bedrijf betalingen die niet in de boekhouding zijn verwerkt en ook niet zijn verantwoord tegenover de curator. De verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het bedrijf veel schulden had. De onttrekkingen uit de boedel en het niet verantwoorden van de baten zijn dan ook gepleegd ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 2 ten laste gelegde. De verdachte stelt zich op het standpunt dat hij is misbruikt door [naam medeverdachte] en consorten. Hij heeft niets te maken met het ten laste gelegde. De verdachte is benaderd door een zaakwaarnemer die het bedrijf [naam bedrijf 1] wilde overnemen en de verdachte heeft daarbij een notaris gekozen voor de aandelenoverdracht. De verdachte heeft erop vertrouwd dat deze notaris te goeder trouw was en de overdracht naar behoren zou afhandelen. Dit is - zo blijkt achteraf - niet gebeurd, maar dat is niet te wijten aan de verdachte. De verdachte heeft erop vertrouwd dat na afgifte van de sleutel van het kantoor aan de notaris en met achterlating van de goederen in de bedrijfsruimte het bedrijf op juridisch juiste wijze zou worden overgedragen. De verdachte is niet bekend met de contante opnames. Hij is ook onbekend met de transacties zoals die in het dossier voorkomen, met uitzondering van de transactie inzake Redcoon.
De andere bestellingen moeten door anderen zijn gedaan.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte van 10 november 2011 tot 23 januari 2012 bestuurder is geweest van [naam bedrijf 1] Op laatstgenoemde datum zijn de aandelen in deze vennootschap overgedragen aan (feitelijk) [naam medeverdachte] . De vennootschap is op 17 juli 2012 failliet verklaard. De curator heeft vervolgens geconstateerd dat de schulden in de vennootschap zijn ontstaan in de periode dat de verdachte formeel bestuurder was en dat er geen boekhouding/administratie aan hem is overgelegd.
Als bestuurder was de verdachte verantwoordelijk voor de administratie van het bedrijf en had hij er de volledige zeggenschap over. Uit niets blijkt dat de verdachte op enig moment een deugdelijke administratie heeft gevoerd. Voorts had de verdachte als bestuurder de verplichting erop toe te zien dat de overdracht op juiste wijze plaatsvond en dat daarbij een volledige administratie werd overgedragen aan de (op)volgende bestuurder. De verdachte kan zich op dit punt niet verschuilen achter een notaris.
Door de raadsman is gewezen op een tussenbalans die zou zijn gewaarmerkt door de verkoper en die zou zijn gevoegd bij de akte van levering van de aandelen. Deze tussenbalans heeft de rechtbank niet in het dossier aangetroffen, en is ook niet door verdachte alsnog overgelegd. Wat daar ook van zij, een gewaarmerkte tussenbalans is veelal bedoeld om de waarde van de (aandelen van een) rechtspersoon te bepalen aan de hand van het aanwezige vermogen en ontslaat de bestuurder in het geheel niet van de verplichting om de (onderliggende) boekhouding over te dragen. Naar het oordeel van de rechtbank vormt het eventueel opstellen van een tussenbalans evenmin een aanwijzing dat is voldaan aan de boekhoudplicht.
Uit het dossier leidt de rechtbank verder af dat de verdachte wist dat het 1) niet goed ging met het bedrijf, omdat de schulden de baten overtroffen en 2) dat vanuit het bedrijf contante opnames zonder zakelijk doel werden gedaan. De verdachte heeft daarover bij de rechter-commissaris immers verklaard dat hij met zijn bedrijf aanzienlijke schulden heeft gemaakt door goederen te bestellen en deze niet te betalen. Bij de FIOD heeft hij verklaard dat hij de enige gemachtigde was van de ABN-AMRO bankrekening van [naam bedrijf 1] en dat hij ook de enige was die beschikte over de bankpas van die rekening. Als bestuurder van het bedrijf was de verdachte ook degene die toezicht had op de geldstromen. Al met al moet verdachte al enige tijd hebben geweten dat een faillissement in het verschiet lag. Vervolgens heeft verdachte de aandelen in de vennootschap overgedragen zonder zich verder te bekommeren om de belangen van de schuldeisers. Uit deze omstandigheden en het handelen van de verdachte volgt naar het oordeel van de rechtbank het opzet op de bedrieglijke korting van de rechten van de schuldeisers van het bedrijf. Het verweer wordt daarom verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Het onder 2 primair ten laste gelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij in de periode van 1 november 2011 tot en met 26 oktober 2012 in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf 1] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 17 juli 2012 in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon,
- hetzij baten niet heeft verantwoord , hetzij goederen aan de boedel heeft onttrokken , en
- niet heeft voldaan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar
- een ontvangen bedrag van totaal (circa) 15.500,- euro afkomstig van [naam bedrijf 2] niet onder het bereik en beheer van de curator gebracht, en
- een ontvangen bedrag van totaal (circa) 24.667,18 euro afkomstig van [naam bedrijf 3] niet onder het bereik en beheer van de curator gebracht, en
- een bedrag per saldo van totaal (circa) 27.400,- euro contant opgenomen van de bankrekening ten name van [naam bedrijf 1] , en
- geen volledige boekhouding en administratie bewaard en overgelegd aan de curator in het faillissement van [naam bedrijf 1] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

2.Primair,

Als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon

- baten niet verantwoorden en
- enig goed aan de boedel onttrekken en
- niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dit artikel bedoeld,

meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een rechtspersoon niet voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige administratie te voeren. Hij heeft voorts op naam van de vennootschap schulden gemaakt en deze onbetaald gelaten en daarnaast heeft hij een aantal maal geld aan de vennootschap onttrokken. De verdachte heeft vervolgens geprobeerd onder zijn persoonlijke aansprakelijkheid uit te komen door de (aandelen van de) rechtspersoon in het zicht van een naderend faillissement te verkopen zonder zich verder te bekommeren om de schuldeisers. Van het verstrekken van een volledige administratie bij de overdracht is niet gebleken.
De verdachte heeft zodoende de schuldeisers van de rechtspersoon in een ongunstiger positie gebracht en hiermee blijk gegeven zijn eigen financiële belangen hoger in te schatten dan die van de schuldeisers. Daarnaast heeft de verdachte door zijn handelen het de curator zeer veel moeilijker gemaakt om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen.
De rechtbank neemt verdachte dit handelen buitengewoon kwalijk, niet alleen omdat door faillissementsfraude als deze de gedupeerde schuldeisers hun financiële schade niet kunnen verhalen, maar ook omdat deze vorm van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling - dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer - aantast.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor fraudedelicten of daaraan min of meer verwante strafbare feiten. Dit punt is voor de rechtbank daarom niet van invloed op de straftoemeting.
8.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 6 februari 2019. Dit rapport houdt het volgende in.
De reclassering adviseert geen interventies of toezicht op te leggen. Uit de persoonlijke omstandigheden van de verdachte blijken risicofactoren op de gebieden financiën, huisvesting, middelengebruik en psychosociaal functioneren. Voor deze laatste twee probleemgebieden heeft hij hulpverlening.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Uitgangspunt is dat gezien de ernst van de feiten in beginsel behoort te worden gereageerd met het opleggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraf van behoorlijke duur. De rechtbank acht in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend.
De rechtbank houdt namelijk bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening met het feit dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM in deze zaak zeer fors is overschreden. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de omstandigheid dat het niet voldoen aan de verplichtingen tot het voeren van een administratie en het aan de curator verstrekken daarvan sinds 1 juli 2016 niet langer strafbaar is gesteld in artikel 343 Wetboek van Strafrecht, maar afzonderlijk strafbaar is gesteld in artikel 344a Wetboek van Strafrecht en dat daaraan een lager strafmaximum is verbonden. Om die reden zal ten aanzien van de strafmaat de nieuwe strafbepaling in het voordeel van de verdachte worden toegepast.
De rechtbank zal op grond van het bovenstaande afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de algemene voorwaarde worden verbonden dat de verdachte gedurende de proeftijd van twee jaren zich niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken. Daardoor dient dit voorwaardelijk strafdeel er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, aan de verdachte geen beroepsverbod overeenkomstig artikel 349 van het Wetboek van Strafecht opleggen. De verdachte is nog niet eerder benoemd geweest tot bestuurder van een rechtspersoon, zodat hij op dit gebied een zogeheten first offender betreft. Een beroepsverbod is daarom nu nog niet aan de orde.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 57, 343 (oud), 344a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het feit 1 betreft;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft, dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 17 juli 2012 tot en met 26 oktober 2012
te Amsterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als bestuurder van [naam bedrijf 1] , welke rechtspersoon op 17 juli 2012 door
de rechtbank te Amsterdam in staat van faillissement is verklaard,
wettelijk opgeroepen door de curator tot het geven inlichtingen, (telkens)
hetzij zonder geldige reden opzettelijk wegblijft, hetzij heeft geweigerd de
vereiste inlichtingen te geven,
en/of
wettelijk opgeroepen om te verschijnen voor de rechter-commissaris in de
rechtbank te Amsterdam, opzettelijk ten overstaan van die rechter-commissaris
verkeerde inlichtingen heeft gegeven,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- niet gereageerd op het verzoek om inlichtingen omtrent gefailleerde te
verschaffen, en/of
- het volgende verklaard: "Van de partij telefoons heb ik misschien twee
stuks los verkocht en de opbrengst daarvan is gebruikt om de huur te
betalen.";
art 194 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks
de periode van 1 november 2011 tot en met 26 oktober 2012
te Uithoorn en/of Haarlem en/of Assendelft en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf 1] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 17 juli 2012
in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
- hetzij (een) last(en) heeft verdicht of verdicht, hetzij (een) bate(n) niet
heeft verantwoord en/of niet verantwoordt, hetzij enig(e) goed(eren) aan de
boedel heeft onttrokken en/of onttrekt, en/of
- niet heeft voldaan of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste
lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid,
van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn
brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die
artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar
- een ontvangen bedrag van totaal (circa) 15.500,- euro afkomstig van [naam bedrijf 2]
niet onder het bereik en beheer van de curator
gebracht, en/of
- een ontvangen bedrag van totaal (circa) 24.667,18 euro afkomstig van [naam bedrijf 3]
niet onder het bereik en beheer van de curator gebracht, en/of
- een bedrag per saldo van totaal (circa) 27.400,- euro contant opgenomen van
de bankrekening ten name van [naam bedrijf 1] , en/of
- geen (volledige) boekhouding en administratie bewaard en/of overgelegd aan
de curator in het faillissement van [naam bedrijf 1] ;
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam bedrijf 1]
welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 17 juli 2012
in staat van faillissement is verklaard,
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks
de periode van 1 november 2011 tot en met 26 oktober 2012
te Uithoorn en/of Haarlem en/of Assendelft en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
- hetzij (een) last(en) heeft verdicht of verdicht, hetzij (een) bate(n) niet
heeft verantwoord en/of niet verantwoordt, hetzij enig(e) goed(eren) aan de
boedel heeft onttrokken en/of onttrekt, en/of
- niet heeft voldaan of niet voldoet aan de op haar rustende verplichtingen
ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10,
eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste
lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te
voorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers
in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen en daar
- een ontvangen bedrag van totaal (circa) 15.500,- euro afkomstig van [naam bedrijf 2]
niet onder het bereik en beheer van de curator
gebracht, en/of
- een ontvangen bedrag van totaal (circa) 24.667,18 euro afkomstig van [naam bedrijf 3]
niet onder het bereik en beheer van de curator gebracht, en/of
- een bedrag per saldo van totaal (circa) 27.400,- euro contant opgenomen van
de bankrekening ten name van [naam bedrijf 1] , en/of
- geen (volledige) boekhouding en administratie bewaard en/of overgelegd aan
de curator in het faillissement van [naam bedrijf 1] ,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven
en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
art 341 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht