ECLI:NL:RBROT:2019:5592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
10/993027-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door bestuurder van rechtspersoon met verjaring en psychische overmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een rechtspersoon werd beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte had niet voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige administratie te voeren en deze ter beschikking te stellen aan de curator na de faillietverklaring van de rechtspersoon. Tevens had hij geprobeerd zijn verplichtingen te ontlopen door de aandelen van de rechtspersoon te verkopen aan een katvanger. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk verkeerde inlichtingen aan de curator had gegeven en valse stukken had overgelegd. De officier van justitie vorderde een gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 80 uren. De rechtbank verklaarde de officier van justitie gedeeltelijk niet-ontvankelijk in de vervolging wegens verjaring voor een deel van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat hij onder psychische overmacht had gehandeld. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 80 uren, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/993027-16
Datum uitspraak: 11 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. C.E. Hok-a-Hin, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13 juni 2019, 18 juni 2019, 19 juni 2019 en 11 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R-J. Boswijk heeft gevorderd:
  • partiële vrijspraak ten aanzien van het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet verantwoorden van de baten en het onttrekken van goederen uit [naam bedrijf 1] ;
  • bewezenverklaring van het onder feit 1 en feit 2 primair voor wat betreft de boekhoudplicht ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, subsidiair 40 (veertig) dagen vervangende hechtenis.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie ten aanzien van feit 1

4.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde in verband met verjaring. Dit betreft de periode tot aan 14 februari 2013.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het onder feit 1 ten laste gelegde gedeeltelijk is verjaard. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit de periode betreft tot 5 februari 2013. Immers geldt de datum zoals die op de dagvaarding is vermeld, in dit geval dus 5 februari 2019, als de datum waarop een daad van vervolging heeft plaats gehad en niet de datum waarop de dagvaarding door de verdachte is ontvangen of deze anderszins aan hem is betekend.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is niet-ontvankelijk voor wat betreft de onder feit 1 ten laste gelegde periode voorafgaand aan 5 februari 2013. Voor het overige is de officier van justitie ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde. De verdachte heeft blijkens het dossier onjuiste inlichtingen aan de curator gegeven over het faillissement en op andere punten geen informatie gegeven. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor wat betreft het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet verantwoorden van de baten en het onttrekken van goederen aan [naam bedrijf 1] De ten laste gelegde boekhoudplicht rustte als (voormalig) bestuurder van [naam bedrijf 1] wel op hem, zodat ten aanzien van dit onderdeel een bewezenverklaring dient te volgen. De verdachte heeft daarbij het opzet gehad bij de benadeling van schuldeisers voor wat betreft het niet voeren van een boekhouding. Zijn betrokkenheid bij deze handelingen volgt uit de bewijsmiddelen in het dossier. Zijn ter terechtzitting afgelegde verklaring over de bedreiging door criminele derden is niet aannemelijk geworden en is alleen al om die reden geen reden voor een ontslag van alle rechtsvervolging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn eerdere verklaringen over het overhandigen van de administratie aan medeverdachte [naam medeverdachte] (verder: [naam medeverdachte] ) niet juist waren. De verdachte heeft stukken vervalst en heeft deze aan de curator gegeven. Hij heeft niet de bedoeling gehad om enig schuldeiser te benadelen. Hij heeft enkel zo gehandeld om te ontkomen aan de druk van de curator. De verdachte beschikte namelijk niet over de boekhouding, omdat hij het bedrijf onder bedreiging van twee personen op zijn naam heeft laten zetten en vervolgens de naam van het overgenomen bedrijf heeft veranderd in [naam bedrijf 1] De verdachte voelde zich dusdanig bedreigd door deze personen dat hij geen weerstand durfde te bieden aan hetgeen zij vroegen en ook geen aangifte durfde te doen. De verdachte is enkel formeel bestuurder geweest en heeft verder geen handelingen verricht binnen het bedrijf. Wel heeft hij een bankrekening geopend. Hij is een onvrijwillige katvanger geweest en is van mening dat hierdoor de plicht om (juiste) inlichtingen te verstrekken aan de curator niet op hem rustte. Daarnaast heeft hij met zijn handelen geen opzet gehad op de benadeling van de schuldeisers van het bedrijf, ook niet in voorwaardelijke zin. Het dossier bevat daarvoor geen bewijs, zodat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet verantwoorden van de baten en het onttrekken van goederen aan [naam bedrijf 1] De verdachte dient van dit gedeelte van de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Dit ligt anders ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1 en de onder feit 2 primair ten laste gelegde boekhoudplicht.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte van 25 januari 2012 tot 11 mei 2012 bestuurder en aandeelhouder was van [naam bedrijf 1] Hij werd opgevolgd door [naam bedrijf 2] , waarvan [naam medeverdachte] bestuurder was. [naam medeverdachte] heeft verklaard bij die overdracht geen administratie te hebben ontvangen van verdachte.
De verklaring van de verdachte dat hij onder bedreiging van twee personen heeft gehandeld, is niet aannemelijk geworden. De verdachte heeft zich voorafgaand aan de terechtzitting nooit uitgelaten over deze nu gestelde gang van zaken, ook niet destijds bij de curator. Integendeel, nadat hij door de curator werd verzocht inlichtingen te verschaffen ten behoeve van een juiste afwikkeling van het faillissement, heeft hij stukken overhandigd. Daarmee heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank bewust blijk gegeven zich als bestuurder op te stellen en heeft hij tegelijkertijd opzettelijk verkeerde inlichtingen gegeven. De verdachte heeft ter zitting immers verklaard dat het valse stukken betrof die hij zelf had opgesteld.
Als bestuurder was de verdachte verantwoordelijk voor de administratie van het bedrijf en lag op hem, als bestuurder, de verplichting erop toe te zien dat de overdracht van het bedrijf op de juiste wijze plaatsvond en dat daarbij de (volledige) administratie werd overgedragen aan de volgende bestuurder. Dat is de taak en de verantwoordelijkheid van een bestuurder. Als verdachte tegen zijn wil in bestuurder is geworden, dan had hij dat, eventueel op informele wijze, moeten melden bij de politie en/of de Kamer van Koophandel. Dat heeft hij niet gedaan. Uit deze omstandigheden en het handelen van de verdachte volgt naar het oordeel van de rechtbank het opzet op de bedrieglijke korting van de rechten van de schuldeisers van het bedrijf. Het verweer wordt verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Bewezen is het onder feit 1 en feit 2 primair voor wat betreft de boekhoudplicht ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde niet verantwoorden van de baten en het onttrekken van goederen aan [naam bedrijf 1] dient de verdachte partieel te worden vrijgesproken.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van
5 februari 2013tot en met 8 oktober 2013 in Nederland, als bestuurder van [naam bedrijf 1] , welke rechtspersoon op 17 juli 2012 door de rechtbank te Amsterdam in staat van faillissement is verklaard,
wettelijk opgeroepen door de curator tot het geven inlichtingen, telkens zonder geldige reden opzettelijk
is weggebleven,
en/ofheeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven,
en/ofopzettelijk verkeerde inlichtingen heeft gegeven,
immers heeft hij, verdachte,
- niet gereageerd op het verzoek om inlichtingen omtrent gefailleerde te verschaffen, en
- verklaard dat hij, verdachte, in aanwezigheid van (onder andere) [naam 1] de administratie van [naam bedrijf 1] heeft verstrekt aan [naam medeverdachte] , en
- een vals
(e
)"Bewijs van overhandeging" en "Getuigen verklaring" heeft verstrekt aan de curator;
2.
hij in de periode van 1 januari 2012 tot en met 8 oktober 2013 in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf 1] , welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 17 juli 2012 in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon,
- niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en/of te voorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar
- geen volledige boekhouding en administratie bewaard en overgelegd aan de curator in het faillissement van [naam bedrijf 1] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging kennelijke verschrijvingen voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1. als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard, wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen zonder geldige reden wegblijven, weigeren de vereiste inlichtingen te geven en opzettelijk verkeerde inlichtingen geven;

2.primair,

als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dit artikel bedoeld.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

7.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt, omdat hij heeft gehandeld nadat hij door twee personen is bedreigd met onder andere een vuurwapen. De verdachte voelde zich dusdanig bedreigd door deze personen dat hij geen weerstand kon bieden of aangifte durfde te doen. De verdachte dient daarom ten aanzien van het bewezenverklaarde te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft betoogd dat de verklaring van de verdachte over de bedreiging niet aannemelijk is geworden, zodat een beroep op psychische overmacht niet zal kunnen slagen.
7.2.
Beoordeling
Hetgeen hiervoor bij de bewijsmotivering onder 5.1.2. is overwogen brengt tevens met zich dat een beroep op psychische overmacht niet kan slagen, omdat de omstandigheden waarop de verdachte zich beroept niet aannemelijk zijn geworden. Het verweer wordt verworpen.
7.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een rechtspersoon niet voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige administratie te voeren, te bewaren en, nadat de rechtspersoon failliet was verklaard, aan de curator ter beschikking te stellen. De verdachte heeft geprobeerd onder zijn verplichtingen uit te komen door de (aandelen in de) rechtspersoon, in het zicht van een naderend faillissement, te verkopen aan een katvanger.
Daarnaast heeft hij zich in dezelfde hoedanigheid schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan zijn wettelijke verplichtingen om de curator van (de juiste) inlichtingen te voorzien. De verdachte heeft hierbij opzettelijk verkeerde inlichtingen aan de curator gegeven, door valse stukken op te maken en deze aan de curator over te leggen.
De verdachte heeft zodoende de schuldeisers van de rechtspersoon in een ongunstiger positie gebracht en hiermee blijk gegeven zijn eigen financiële belangen hoger in te schatten dan die van de schuldeisers. Daarnaast heeft de verdachte door zijn handelen het de curator zeer veel moeilijker gemaakt om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen.
De rechtbank neemt verdachte dit handelen buitengewoon kwalijk, niet alleen omdat door faillissementsfraude als deze de gedupeerde schuldeisers hun financiële schade niet kunnen verhalen, maar ook omdat deze vorm van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling - dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer - aantast.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit punt is voor de rechtbank daarom niet van invloed op de straftoemeting.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Uitgangspunt is dat gezien de ernst van de feiten in beginsel behoort te worden gereageerd met het opleggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraf van behoorlijke duur. De rechtbank acht in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend.
De rechtbank houdt namelijk bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening met het feit dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM in deze zaak zeer fors is overschreden. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de omstandigheid dat het niet voldoen aan de verplichtingen tot het voeren van een administratie en het aan de curator verstrekken daarvan sinds 1 juli 2016 niet langer strafbaar is gesteld in artikel 343 Wetboek van Strafrecht, maar afzonderlijk strafbaar is gesteld in artikel 344a Wetboek van Strafrecht en dat daaraan een lager strafmaximum is verbonden. Om die reden zal ten aanzien van de strafmaat de nieuwe strafbepaling in het voordeel van de verdachte worden toegepast.
De rechtbank zal op grond van het bovenstaande afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank ziet daarbij geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de algemene voorwaarde worden verbonden dat de verdachte gedurende de proeftijd van twee jaren zich niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken. Daardoor dient dit voorwaardelijk strafdeel er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 194 (oud), 343 (oud) en 344a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor zover het betreft de onder feit 1 ten laste gelegde periode voorafgaand aan 5 februari 2013;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft, dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op één of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 17 juli 2012 tot en met 8 oktober 2013
te Amsterdam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als bestuurder van [naam bedrijf 1] , welke rechtspersoon op
17 juli 2012 door de rechtbank te Amsterdam in staat van faillissement is
verklaard,
wettelijk opgeroepen door de curator tot het geven inlichtingen, (telkens)
hetzij zonder geldige reden opzettelijk wegblijft, hetzij heeft geweigerd de
vereiste inlichtingen te geven, hetzij opzettelijk verkeerde inlichtingen
heeft gegeven,
en/of
wettelijk opgeroepen om te verschijnen voor de rechter-commissaris in de
rechtbank te Amsterdam, opzettelijk ten overstaan van die rechter-commissaris
en/of (in aanwezigheid van) de curator verkeerde inlichtingen heeft gegeven,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- niet gereageerd op het verzoek om inlichtingen omtrent gefailleerde te
verschaffen, en/of
- verklaard dat hij, verdachte, in aanwezigheid van (onder andere) [naam 1]
de administratie van [naam bedrijf 1] heeft verstrekt
aan [naam medeverdachte] , en/of
- een valse of vervalste "Bewijs van overhandeging" (D-315 p. 2) en/of
"Getuigen verklaring" (D-315 p. 3) heeft verstrekt aan de curator;
art 194 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks
de periode van 1 januari 2012 tot en met 8 oktober 2013
te Zwanenburg en/of Amsterdam en/of Breda en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf 1] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 17 juli 2012
in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
- hetzij (een) last(en) heeft verdicht of verdicht, hetzij (een) bate(n) niet
heeft verantwoord en/of niet verantwoordt, hetzij enig(e) goed(eren) aan de
boedel heeft onttrokken en/of onttrekt, en/of
- niet heeft voldaan of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste
lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid,
van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn
brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die
artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar
- ( de verkoopopbrengst van) Intra Communautaire Verwervingen ter waarde van
totaal (circa) 141.184,- euro (zie D-310) niet onder het bereik en beheer
van de curator gebracht, en/of
- ( de verkoopopbrengst van) goederen ter waarde van totaal (circa) 98.051,30
euro (zie D-310) niet onder het bereik en beheer van de curator gebracht,
en/of
- een ontvangen bedrag van totaal (circa) 16.500,- euro afkomstig van
[naam 2] (D-315 p. 1) niet onder het bereik en beheer van de curator
gebracht, en/of
- geen (volledige) boekhouding en administratie bewaard en/of overgelegd aan
de curator in het faillissement van [naam bedrijf 1] ;
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 343 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam bedrijf 1] ,
welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam d.d. 17 juli 2012
in staat van faillissement is verklaard,
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks
de periode van 1 januari 2012 tot en met 8 oktober 2013
te Zwanenburg en/of Amsterdam en/of Breda en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
- hetzij (een) last(en) heeft verdicht of verdicht, hetzij (een) bate(n) niet
heeft verantwoord en/of niet verantwoordt, hetzij enig(e) goed(eren) aan de
boedel heeft onttrokken en/of onttrekt, en/of
- niet heeft voldaan of niet voldoet aan de op haar rustende verplichtingen
ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10,
eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste
lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te
voorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers
in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen en daar
- ( de verkoopopbrengst van) Intra Communautaire Verwervingen ter waarde van
totaal (circa) 141.184,- euro (zie D-310) niet onder het bereik en beheer
van de curator gebracht, en/of
- ( de verkoopopbrengst van) goederen ter waarde van totaal (circa) 98.051,30
euro (zie D-310) niet onder het bereik en beheer van de curator gebracht,
en/of
- een ontvangen bedrag van totaal (circa) 16.500,- euro afkomstig van
[naam 2] (D-315 p. 1) niet onder het bereik en beheer van de curator
gebracht, en/of
- geen (volledige) boekhouding en administratie bewaard en/of overgelegd aan
de curator in het faillissement van [naam bedrijf 1] ,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of
feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
art 341 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht