ECLI:NL:RBROT:2019:5591

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
12 juli 2019
Zaaknummer
10/993025-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door bestuurder van rechtspersoon met verwerping niet-ontvankelijkheidsverweer en strafmaatmatiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een rechtspersoon betrokken was bij faillissementsfraude. De verdachte werd beschuldigd van het niet voldoen aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige administratie te voeren en deze aan de curator ter beschikking te stellen na de faillietverklaring van de rechtspersoon. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de officier van justitie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege willekeur in de selectie van vervolgingen. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was en dat er geen sprake was van willekeur.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte, ondanks zijn verdediging dat hij te goeder trouw had gehandeld, niet had voldaan aan zijn verplichtingen als bestuurder. Hij had de aandelen van de rechtspersoon verkocht aan een katvanger in het zicht van een naderend faillissement, wat leidde tot bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.

De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 120 uren. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de gewijzigde wetgeving omtrent de strafbaarheid van het niet voldoen aan administratieve verplichtingen. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/993025-16
Datum uitspraak: 11 juli 2019
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsman mr. B.P.J. van Riel advocaat te Rhenen.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 13 juni 2019, 18 juni 2019, 19 juni 2019 en 11 juli 2019.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R-J. Boswijk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, subsidiair 60 (zestig) dagen vervangende hechtenis.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van schending van het verbod op willekeur en van het gelijkheidsbeginsel, omdat uit het dossier niet ondubbelzinnig blijkt waarom slechts acht van de vierenveertig onderzochte faillissementen - waaronder het faillissement betreffende de verdachte – door het openbaar ministerie zijn geselecteerd om te vervolgen. Het is onduidelijk waar deze selectie op is gebaseerd en waarom andere verdachten die in dezelfde positie als de verdachte verkeerden niet zijn vervolgd. Gelet op deze willekeur heeft de officier van justitie zijn recht op vervolging verspeeld en dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat in ambtshandeling-001 van het dossier door de FIOD is uitgelegd op grond waarvan de FIOD tot de selectie van de acht zaken is gekomen. De uitleg zoals door de FIOD gegeven acht de officier van justitie voldoende, temeer omdat de verdediging dit aspect van deze strafzaak niet eerder aan de orde heeft gesteld als willekeur of vragen daaromtrent heeft gesteld.
4.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de wet aan de officier van justitie een hoge mate van vrijheid toekent voor wat betreft de beslissing tot vervolging van een verdachte. Daarbij moet de officier van justitie wel de beginselen van behoorlijke procesorde in acht nemen, waartoe het verbod op willekeur te rekenen valt. In dit strafrechtelijk onderzoek is een voorselectie gemaakt door de FIOD. De FIOD heeft in de ambtshandeling, opgenomen als AH-001 van het (FIOD-)dossier, uiteengezet hoe de FIOD tot deze voorselectie is gekomen. Uit niets is gebleken dat de daar aangeduide onderscheidende criteria om wél te vervolgen niet van toepassing zijn op de zaak van verdachte. Om die reden kan naar het oordeel van de rechtbank niet met vrucht door de verdediging gesteld worden dat de ruimte die bestaat bij het maken van deze selectie is overschreden. Er is niet gebleken van willekeur en alleen al dat leidt ertoe dat dit verweer moet worden verworpen.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering
5.1.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Uit het dossier volgt dat de medeverdachte [naam medeverdachte] (verder: [naam medeverdachte] ) als katvanger heeft gefungeerd bij de overdracht van het bedrijf [naam bedrijf] . Dit neemt echter niet weg dat de verdachte ook nadat hij het bedrijf had overgedragen vanwege zijn voormalig positie als bestuurder strafrechtelijk aansprakelijk is voor zijn verplichtingen overeenkomstig de bepalingen van artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, omdat door hem een katvanger als opvolgend bestuurder is aangesteld. Alleen al gelet op de grote schulden van het bedrijf ten tijde van de overdracht en de verdere bijzonderheden is (op zijn minst) voorwaardelijk opzet aanwezig op de bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte enkele maanden het bedrijf [naam bedrijf] . op zijn naam heeft gehad, maar dat hij het bedrijf en de boekhouding vervolgens via een tussenpersoon en door tussenkomst van een notaris aan [naam medeverdachte] heeft overgedragen. De medeverdachte heeft voor deze overdracht getekend, zoals volgt uit de schriftelijke overeenkomst die door de verdediging ter terechtzitting bij de pleitnotities is overgelegd. De verdachte is hierbij te goeder trouw geweest. Dat [naam medeverdachte] vervolgens het bedrijf niet op correcte wijze heeft voortgezet, is niet te wijten aan de verdachte. Daarnaast is de verdachte niet verantwoordelijk geweest voor de contante opnames; deze zijn vermoedelijk door anderen verricht. Door zijn handelen heeft de verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet gehad de schuldeisers van het bedrijf te benadelen, zodat hij van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de verdachte van 30 juni 2010 tot 11 december 2011 bestuurder is geweest van [naam bedrijf] . De verdachte heeft het bedrijf op 11 december 2011 overgedragen aan [naam medeverdachte] .
Als bestuurder was de verdachte verantwoordelijk voor de administratie van het bedrijf en had hij de volledige zeggenschap daarover. Daarbij was de verdachte als bestuurder verplicht erop toe te zien dat de overdracht op juiste wijze plaatsvond en dat daarbij de (volledige) administratie werd overgedragen aan de (op)volgende bestuurder. De verdachte heeft zich daar op geen enkele wijze van vergewist. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte zich onder die omstandigheden niet kan verschuilen achter de stelling dat hij het bedrijf heeft overgedragen en daarom niet langer verantwoordelijk was.
Het stuk dat door de verdediging ter terechtzitting is overgelegd, betreft naar het oordeel van de rechtbank geen overeenkomst, maar is een eenzijdige verklaring van [naam medeverdachte] . [naam medeverdachte] heeft echter tijdens zijn verhoor bij de FIOD ontkend dat sprake was van een overdracht van de administratie, iets dat ook past bij de rol als katvanger; de rol die hij bij deze overname heeft gespeeld.
De verdachte had voorts vanuit zijn bestuurdersfunctie moeten kunnen zien dat het
1) niet goed ging met het bedrijf, 2) dat een faillissement in het verschiet lag en 3) dat desondanks vanuit het bedrijf contante opnames werden gedaan. Ook dit heeft de verdachte niet gecontroleerd en/of voorkomen. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank het (voorwaardelijke) opzet op de bedrieglijke korting van de rechten van de schuldeisers van het bedrijf. Het verweer wordt verworpen.
5.1.3.
Conclusie
Bewezen is het primair ten laste gelegde.
5.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 30 juni 2010 tot en met 15 mei 2012 in Nederland, als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf] ., welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Zwolle d.d. 12 april 2011 in staat van faillissement is verklaard, telkens ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon,
- niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
immers heeft hij, verdachte, toen en daar
- geen volledige boekhouding en administratie bewaard en overgelegd aan de curator in het faillissement van [naam bedrijf] ., en geen jaarrekeningen over 2007 en 2009 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Primair,
als bestuurder van een rechtspersoon welke in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de rechtspersoon niet voldoen aan de op hem rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in dit artikel bedoeld.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straffen

8.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft als bestuurder van een rechtspersoon niet voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen om een volledige administratie te voeren, te bewaren en, nadat de rechtspersoon failliet was verklaard, aan de curator ter beschikking te stellen. De verdachte heeft geprobeerd onder zijn verplichtingen uit te komen door de (aandelen in de) rechtspersoon, in het zicht van een naderend faillissement, te verkopen aan een katvanger.
De verdachte heeft zodoende de schuldeisers van de rechtspersoon in een ongunstiger positie gebracht en hiermee blijk gegeven zijn eigen financiële belangen hoger in te schatten dan die van de schuldeisers. Daarnaast heeft de verdachte door zijn handelen het de curator zeer veel moeilijker gemaakt om het faillissement op een juiste wijze af te wikkelen.
De rechtbank neemt verdachte dit handelen buitengewoon kwalijk, niet alleen omdat door faillissementsfraude als deze de gedupeerde schuldeisers hun financiële schade niet kunnen verhalen, maar ook omdat deze vorm van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling - dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer - aantast.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 februari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Uitgangspunt is dat gezien de ernst van de feiten in beginsel behoort te worden gereageerd met het opleggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraf van behoorlijke duur. De rechtbank acht in deze zaak een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer passend.
De rechtbank houdt namelijk bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf rekening met het feit dat de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM in deze zaak zeer fors is overschreden. Daarnaast houdt de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening met de omstandigheid dat het niet voldoen aan de verplichtingen tot het voeren van een administratie en het aan de curator verstrekken daarvan sinds 1 juli 2016 niet langer strafbaar is gesteld in artikel 343 Wetboek van Strafrecht, maar afzonderlijk strafbaar is gesteld in artikel 344a Wetboek van Strafrecht en dat daaraan een lager strafmaximum is verbonden. Om die reden zal ten aanzien van de strafmaat de nieuwe strafbepaling in het voordeel van de verdachte worden toegepast.
De rechtbank zal op grond van het bovenstaande afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank ziet daarbij geen reden om af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de algemene voorwaarde worden verbonden dat de verdachte gedurende de proeftijd van twee jaren zich niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken. Daardoor dient dit voorwaardelijk strafdeel er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 343 (oud) en 344a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft, dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. V.M. de Winkel en D. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 juli 2019.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks
de periode van 30 juni 2010 tot en met 15 mei 2012
te Nieuwegein en/of Zwaag en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
als bestuurder van een rechtspersoon, te weten [naam bedrijf] .,
welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Zwolle d.d. 12 april 2011
in staat van faillissement is verklaard,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van
genoemde rechtspersoon,
- niet heeft voldaan of niet voldoet aan de op hem rustende verplichtingen ten
opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10, eerste
lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid,
van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te voorschijn
brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat/die
artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar
- geen (volledige) boekhouding en administratie bewaard en/of overgelegd aan
de curator in het faillissement van [naam bedrijf] ., en/of geen jaarrekeningen
over 2007 en 2009 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd;
art 343 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam bedrijf] .
welke rechtspersoon bij vonnis van de rechtbank te Zwolle d.d. 12 april 2011
in staat van faillissement is verklaard,
op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks
de periode van 30 juni 2010 tot en met 15 mei 2012
te Nieuwegein en/of Zwaag en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(telkens) ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
- niet heeft voldaan of niet voldoet aan de op haar rustende verplichtingen
ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 10,
eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste
lid, van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en/of het bewaren en/of te
voorschijn brengen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers
in dat/die artikel(en) bedoeld,
immers heeft/hebben genoemde rechtspersoon en/of haar mededader(s) toen en daar
- geen (volledige) boekhouding en administratie bewaard en/of overgelegd aan
de curator in het faillissement van [naam bedrijf] ., en/of geen jaarrekeningen
over 2007 en 2009 bij de Kamer van Koophandel gedeponeerd,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
althans alleen, (telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven
en/of feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 341 ahf/ond a ahf/sub 4° Wetboek van Strafrecht